ECLI:NL:GHARL:2024:5283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.335.485/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de aard van de aanneemsom in een bouwovereenkomst en de gevolgen voor betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft Schwarte Bau GmbH hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 15 augustus 2023 is uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of partijen een vaste aanneemsom of een richtprijs zijn overeengekomen voor de bouw van een woning. Schwarte Bau heeft aan de geïntimeerde, die een woning in [plaats1] heeft laten bouwen, kosten in rekening gebracht vanwege de stijging van de materiaalprijzen. De kantonrechter heeft de vordering van Schwarte Bau afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de aannemingsovereenkomst, die door Schwarte Bau is opgesteld, een vaste aanneemsom bevatte. Dit oordeel is gebaseerd op de Haviltex-maatstaf, waarbij de betekenis van de overeenkomst in de gegeven omstandigheden van belang is. Het hof oordeelt dat de woorden 'vaste aanneemsom' in de aannemingsovereenkomst duiden op een vast bedrag voor het gehele werk, waarbij het risico van financiële tegenvallers bij de aannemer ligt. De uitleg van Schwarte Bau dat kosten door stijging van materiaalprijzen voor rekening van de opdrachtgever komen, wordt door het hof verworpen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Schwarte Bau af. Tevens wordt Schwarte Bau veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de geïntimeerde. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van de partijen de zaak aan de Hoge Raad voorlegt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.485/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10441102
arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
Schwarte Bau GmbH,
die is gevestigd in Rhede-Brual (Duitsland),
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
hierna:
Schwarte Bau,
advocaat: mr. P.N. Huisman in Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F. Dijkslag in Amersfoort.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Schwarte Bau GmbH heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 15 augustus 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven
• de memorie van antwoord

2.De kern van de zaak

2.1
Schwarte Bau heeft voor [geïntimeerde] een woning in [plaats1] gebouwd en heeft daarvoor aan [geïntimeerde] (onder meer) € 17.466,35 aan kosten vanwege de stijging van de materiaalprijzen in rekening gebracht. In hoger beroep gaat het in essentie om de vraag of partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen of een richtprijs.
2.2
Schwarte Bau heeft bij de kantonrechter (in conventie) gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 17.466,36, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.
2.3
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter (in reconventie) gevorderd Schwarte Bau (versterkt met een dwangsom) te veroordelen tot het verrichten van (bepaalde) herstelwerkzaamheden. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.
2.4
De bedoeling van het hoger beroep van Schwarte Bau is dat haar afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. De afgewezen vordering van [geïntimeerde] speelt in hoger beroep geen rol.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal net als de kantonrechter oordelen dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen en dat [geïntimeerde] (dus) aan zijn betalingsverplichting tegenover Schwarte Bau heeft voldaan. Dat wordt hierna uitgelegd. Daarvoor zijn allereerst de feiten van belang.
De feiten
3.2
Schwarte Bau heeft op 20 juli 2020 aan [geïntimeerde] een offerte toegestuurd voor de bouw van een woning aan de [adres] in [plaats1] . In de offerte is onder meer opgenomen:
AANNEEMSOM: (aanbieding geldig tot 01-08-2010) EURO incl. 21% BTW
Nieuwbouw woning
247.500,-
(aanlegdiepte vorstrand 80 cm)
(volgens tekening en beschrijving)
(…)
MEERWERK:
- Heipalen
nader te bepalen
(…)
Betalingsplan:Aanneemsom + eventuele meerwerk kostenca.
1. Gereedkomen fundament en funderingsplaat € 49.500,- 20%
2. Gereedkomen constructieve verdieping[s]vloer € 49.500,- 20%
3. Gereedkomen dakconstructie € 24.800,- 10%
4. Gereedkomen schoon metselwerk excl. Voegwerk € 24.800,- 10%
5. Gereedkomen dakbedekking € 24.800,- 10%
6. Gereedkomen montage kozijnen € 24.800,- 10%
7. Gereedkomen stukadoorwerk en smeervloeren € 24.800,- 5%
8. Gereedkomen tegelwerk € 12.500,- 5%
9. Eindafrekening € 12.000,- 5%
totaal
€ 247.500,-
(…)
Notaris:De laatste 5% van de aanneemsom incl. meerwerk dient voor de oplevering bij de notaris te zijn gestort, en wordt vrijgegeven nadat de opleveringspunten zijn afgewerkt.
3.3
Op 21 juli 2020 heeft [geïntimeerde] de aannemingsovereenkomst en de daarvan onderdeel uitmakende offerte voor akkoord getekend. In de aannemingsovereenkomst staat onder meer:
Vaste aanneemsom zie offerte…20-07-2020……….incl. 21% BTWDe vaste aanneemsom kan door meer- of minderkosten gewijzigd worden.
De vaste aanneemsom heeft betrekking op :Offerte, tekening en technische omschrijving
3.4
Schwarte Bau heeft [geïntimeerde] overeenkomstig het in de aannemingsovereenkomst opgenomen betalingsplan vanaf mei 2021 de termijnen 1 t/m 8 gefactureerd en [geïntimeerde] heeft deze facturen betaald.
3.5
Op 24 januari 2022 heeft Schwarte Bau aan [geïntimeerde] de eindafrekening van € 37.167,56 toegestuurd met de volgende specificatie:
Mehrkosten
- Mehrkosten boorpalen (bereits gezahlt) 7.719,80 €
- Mehrkosten durch Materialpreiserhöhung
(…) 17.466,35 €
-Mehrkosten Fliesen (tegels, toevoeging hof)
(…) 7.716,95 €
Minderkosten
- Minderkosten binnendeur keuken-bijkeuken (…) 486,42 €
3.6
[geïntimeerde] heeft het door Schwarte Bau in rekening gebrachte bedrag van € 17.466,35 aan kosten vanwege de stijging van de materiaalprijs (“Materialpreiserhöhung”) onbetaald gelaten.
Vaste aanneemsom of richtprijs?
3.7
Schwarte Bau maakt bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat de in de aannemingsovereenkomst opgenomen aanneemsom een vaste aanneemsom is (grief 1). Volgens Schwarte Bau zijn partijen een richtprijs overeengekomen. Schwarte Bau baseert dat op de in de aannemingsovereenkomst opgenomen bewoordingen ‘De vaste aanneemsom kan door meer- of minderkosten gewijzigd worden’. Volgens [geïntimeerde] heeft de kantonrechter terecht vastgesteld dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen.
Juridisch kader
3.8
Om te beoordelen welke afspraken partijen over de aanneemsom hebben gemaakt, moet de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst worden uitgelegd. De kantonrechter heeft dat terecht gedaan aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt daarbij aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien [1] . De uitleg vindt dus niet alleen plaats op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, hoewel in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van belang zijn. [2]
Uitleg
3.9
Gesteld noch gebleken is dat partijen over de aanneemsom meer of anders hebben besproken dan door het opstellen en ondertekenen van de aannemingsovereenkomst en de daarvan onderdeel uitmakende offerte. Schwarte Bau heeft geen grief gericht tegen het door de kantonrechter vastgestelde feit dat tussen partijen niet op enig moment over een richtprijs is gesproken. Relevant is dat de tekst van de aannemingsovereenkomst door Schwarte Bau is opgesteld. De kantonrechter heeft dat als gezichtspunt bij de uitleg in aanmerking genomen en tegen dit door de kantonrechter vastgestelde feit is ook geen grief gericht. Mede gelet daarop is het hof van oordeel dat uit de bewoordingen van de aannemingsovereenkomst en de betekenis van die bewoordingen in het maatschappelijk verkeer volgt dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat Schwarte Bau als professionele partij heeft gehandeld in relatie tot [geïntimeerde] als niet-professionele partij.
3.1
Schwarte Bau wijst erop dat in de aannemingsovereenkomst (direct) onder de woorden ‘vaste aanneemsom’ staat dat die vaste aanneemsom door meer- of minderkosten kan worden gewijzigd. Het hof volgt Schwarte Bau niet in haar zienswijze dat die bewoordingen helder zijn, laat staan dat daaruit volgt dat partijen een richtprijs zijn overeengekomen. Partijen verschillen van mening over wat ‘meer- of minderkosten’ zijn. De aannemingsovereenkomst verschaft geen duidelijkheid over wat onder meer- of minderkosten moet worden verstaan. Volgens [geïntimeerde] gaat het alleen om kosten van meer- of minderwerk. Volgens Schwarte Bau vallen daaronder ook onder kosten door stijging van materiaalprijzen. Schwarte Bau voert aan dat een aannemer geen invloed heeft op verschuivingen in materiaalprijzen en wijst op de (toen) onzekere tijd tijdens de COVID-19 pandemie.
3.11
De uitleg die Schwarte Bau geeft aan de bewoordingen in de overeenkomst over de aanneemsom verhoudt zich niet met de taalkundige betekenis die de woorden ‘vaste aanneemsom’ normaal gesproken hebben in het maatschappelijk verkeer, te weten dat bij een vaste aanneemsom partijen vooraf een vast bedrag overeenkomen voor het gehele werk en dat het risico van financiële tegenvallers (in beginsel) bij de aannemer ligt. Bij die betekenis van de woorden ‘vaste aanneemsom’ past niet, zoals Schwarte Bau verdedigt, dat kosten door stijging van materiaalprijzen voor rekening van de opdrachtgever komen. De uitleg van [geïntimeerde] sluit daar wel bij aan, omdat bij een vaste aanneemsom sprake kan zijn van meer- en/of minderwerk.
3.12
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] onder deze omstandigheden mocht begrijpen dat hij met Schwarte Bau een vaste aanneemsom is overeengekomen.
3.13
Het hof komt tot de slotsom dat Schwarte Bau geen vordering heeft op [geïntimeerde] . Omdat geen sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] , is voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten geen plaats en evenmin voor een proceskostenveroordeling van [geïntimeerde] .
De conclusie
3.14
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Schwarte Bau in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Schwarte Bau tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.15
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 augustus 2023;
4.2
veroordeelt Schwarte Bau tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
  • € 783,- aan griffierecht
  • € 1.214,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x appeltarief II);
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, W.F. Boele en M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
2.HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427.