ECLI:NL:GHARL:2024:5266

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.332.338/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, omgangsregeling en alimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vader en moeder na hun echtscheiding. De vader verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen, maar het hof oordeelde dat de moeder alleen het gezag over de kinderen moet uitoefenen. Dit besluit is gebaseerd op het gebrek aan communicatie tussen de ouders en de onaanvaardbare risico's voor de kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder het eenhoofdig gezag zou krijgen, en het hof bevestigde deze beslissing. De vader had ook verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen meer tijd bij hem zouden doorbrengen, maar het hof wees dit verzoek af en handhaafde de bestaande regeling van minimaal één keer per maand contact, onder begeleiding van de gecertificeerde instelling (GI). Daarnaast heeft de moeder verzocht om kinder- en partneralimentatie, maar het hof oordeelde dat haar verzoeken onvoldoende onderbouwd waren en wees deze af. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit voor de kinderen en de noodzaak van goede communicatie tussen ouders voor gezamenlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.338
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 507827 & rechtbank Gelderland 410550)
beschikking van 20 augustus 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.L. de Craen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juli 2021 en van 14 oktober 2022, uitgesproken onder zaaknummer 507827, en van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2023 en 23 juni 2023, uitgesproken onder zaaknummer 410550. De beschikking van 23 juni 2023 wordt ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 september 2023;
- het verweerschrift van de moeder met producties;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht van 3 juni 2024 van mr. Bissumbhar met producties; en
- een journaalbericht van 10 juni 2024 van mr. Bissumbhar met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
De GI heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.3
Op de mondelinge behandeling heeft mr. De Craen bezwaar gemaakt tegen de toelating van de producties die mr. Bissumbhar op 3 en 10 juni 2024 heeft ingediend.
Op grond van artikel 279 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in combinatie met artikel 87 lid 6 Rv en artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (geldend tot 1 juli 2024) zorgt een belanghebbende, die voor de mondelinge behandeling stukken in het geding wil brengen, er voor dat het hof en iedere overige belanghebbende zo spoedig mogelijk, maar tot uiterlijk tien kalenderdagen voor de mondelinge behandeling een afschrift van die stukken hebben ontvangen. Het hof heeft – na schorsing van de mondelinge behandeling – geoordeeld dat de producties met de financiële informatie buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze binnen tien dagen voor de mondelinge behandeling zijn ingediend, het geen recente stukken zijn en er geen goede reden is gegeven waarom deze zo laat zijn ingediend. Ook productie 29 (een foto van een kinderschoen) wordt om die reden buiten beschouwing gelaten. De producties waarbij de omgangsverslagen zijn overgelegd worden wél toegelaten, omdat het hof een beslissing over de kinderen dient te nemen op grond van de meest actuele informele informatie. De moeder en de GI zijn bovendien (al) op de hoogte van het verloop van de omgang zodat zij door deze beslissing niet in hun verdediging zijn geschaad.

3.De feiten

3.1
De rechtbank Gelderland heeft bij beschikking van 24 februari 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014; en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2019.
3.3
Sinds de bestreden beschikking oefent de moeder alleen het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de moeder.
3.4
De kinderen staat onder toezicht van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de moeder:
- het gezamenlijke gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en bepaald dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over de kinderen;
- bepaald dat de vader recht op contact met de kinderen heeft, waarbij de GI de regie
heeft over deze contacten;
- bepaald dat de vader met ingang van 23 februari 2023 als bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige kinderen aan de moeder € 200,- per
kind per maand zal betalen, vanaf de bestreden beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de vader, vanaf de dag waarop de beschikking van 24 februari 2023 is
ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, aan de moeder voor haar levensonderhoud zal betalen € 200,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
primair
- de verzoeken van de moeder die zij bij de rechtbank heeft gedaan af te wijzen;
- te bepalen dat er een zorgregeling zal zijn waarbij de kinderen gedurende tenminste vier dagen per week bij de vader zullen zijn van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, zomede gedurende de helft van de schoolvakanties en de erkende feestdagen in overleg nader in te vullen;
subsidiair
- het NIFP de onderzoeksopdracht te verstrekken en de in het beroepschrift genoemde onderzoeksvragen voor te leggen;
meer subsidiair
- een bijzonder curator te benoemen over de kinderen;
meer subsidiair
- de raad een onderzoekopdracht te verstrekken en advies te vragen over de vraag welke gezagsvoorziening, hoofdverblijfplaats en omgangsregeling/ zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
In artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vader heeft gesteld dat de rechtbank haar beslissing niet heeft getoetst aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 1:251a BW. Ook heeft de rechtbank de stellingen van de raad, die niet zijn onderbouwd met stukken, gevolgd. Verder verwijst de vader naar de uitspraken van de Hoge Raad van 27 maart 2020 [1] en van het hof Den Haag van 27 mei 2020 [2] . In lijn met deze uitspraken moet de vader juist met het gezag over de kinderen belast blijven, aldus de vader. De vader voert aan dat het uitgangspunt in de wet is dat de ouders na de echtscheiding het gezamenlijk gezag behouden. Daarom had niet zonder onderzoek het verzoek van de moeder mogen worden toegewezen. De vader verzoekt het hof om alsnog een NIFP-onderzoek of een raadsonderzoek te gelasten dan wel een bijzondere curator te benoemen.
5.3
Het hof zal eerst ingaan op de (meer) subsidiaire verzoeken van de vader. Zoals het hof hierna zal uitleggen, zal het hof namelijk het eerste (primaire) verzoek van de vader om de beslissing van de rechtbank over het gezag te vernietigen afwijzen. Daarom moet het hof ook de voorwaardelijke (subsidiaire) verzoeken van de vader beoordelen en die zijn van belang voor de vraag of het hof nu een beslissing kan nemen of dat eerst onderzoek nodig is. Het subsidiaire verzoek van de vader om een deskundige van het NIFP te benoemen is – zo begrijpt het hof – gebaseerd op lid 2 van artikel 810a Rv [3] . Hieruit volgt dat in zaken waarin om een kinderbeschermingsmaatregel wordt verzocht de rechter op verzoek van een ouder een deskundige kan benoemen. [4] Omdat in deze procedure aan het hof geen verzoek tot een kinderbeschermingsmaatregel voorligt, kan het verzoek van de vader op grond van dit artikel niet worden toegewezen. Voor zover de vader bedoeld heeft een beroep te doen op het eerste lid van artikel 810a Rv [5] had het op de weg van de vader gelegen om (het verzoek te doen) een eigen deskundigenrapport te (mogen) overleggen. Dat heeft de vader niet gedaan. Bovendien acht het hof zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Het hof zal het subsidiaire verzoek afwijzen.
Het meer subsidiaire verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen, zal het hof ook afwijzen. Het hof is van oordeel dat uit wat de vader heeft aangevoerd niet voldoende blijkt dat de belangen van de met het gezag belaste ouder (in dit geval: de moeder) in strijd zijn met die van de kinderen.
Ook het meest subsidiaire verzoek tot het gelasten van een raadsonderzoek zal worden afgewezen. De raad heeft zowel bij de rechtbank als bij het hof mondeling advies gegeven. Zoals hiervoor al is opgenomen, acht het hof zich hiermee en wat verder nog is aangevoerd voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.
5.4
Het hof is – net als de rechtbank – van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. Anders dan de vader stelt, heeft de rechtbank de beslissing wel getoetst aan de in de wet opgenomen voorwaarden. De rechtbank heeft namelijk overwogen dat de vader slecht bereikbaar was voor de moeder en niet in staat leek om mee te werken met de hulpverlening. Er waren agressie incidenten. Volgens de moeder is zij door de vader mishandeld. Tussen de ouders was al lange tijd geen contact meer. Omdat het de moeder net lukt om de kinderen na de uithuisplaatsing weer zelf op te voeden met hulpverlening, moet daar niet nog bij komen dat zij met de vader moet overleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het daarom in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over hen.
Het hof sluit zich na eigen onderzoek aan bij dit oordeel en voegt daar het volgende aan toe.
Voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag is het noodzakelijk dat er tussen de ouders communicatie is. Iedere vorm van communicatie ontbreekt echter tussen de vader en de moeder. De ouders hebben zelfs geen contact bij de uitvoering van de omgangsregeling. De kinderen worden opgehaald en teruggebracht door de omgangsbegeleider die ook voor de schriftelijke overdrachten zorgt. In die situatie is het niet reëel dat de ouders in staat zijn om samen het gezag uit te oefenen, waarbij overleg en afstemming tussen ouders noodzakelijk is over bijvoorbeeld de school van de kinderen en medische aangelegenheden. Daarbij weegt het hof mee dat GI heeft aangevoerd dat het voor de moeder – gezien haar angsten en triggers – onmogelijk is om met de vader over de kinderen af te stemmen. Met de raad is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag te veel onrust zou veroorzaken. De kinderen wonen, na een uithuisplaatsing van bijna een jaar, weer thuis bij de moeder. Het is belangrijk dat dat, met de hulp die de moeder krijgt, goed blijft gaan.
Het hof weegt verder mee dat er geen zicht is op verbetering van de communicatie tussen de ouders. Hulp hiervoor is niet ingezet, omdat de GI niet verwacht dat die tot verandering zal leiden.
De vergelijking met de door de vader aangehaalde uitspraken van de Hoge Raad en het hof Den Haag gaat, zoals de moeder ook heeft aangevoerd, niet op. In beide uitspraken was sprake van een moeder die elke vorm van betrokkenheid tussen de vader en het kind weigerde, terwijl hiervan in deze zaak geen sprake is. Niet ter discussie staat dat de moeder blij is voor de kinderen dat er weer omgang is tussen hen en de vader.
Het hof zal de beslissing over de beëindiging van het gezamenlijk gezag bekrachtigen.
Omgangsregeling
5.5
Op grond van artikel 827 lid 1 sub c Rv in combinatie met artikel 1:377a BW kan de rechter een omgangsregeling vaststellen.
5.6
De vader heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat hij de kinderen één keer in de maand gedurende zeven uur ziet, waarvan het eerste uur en de laatste drie uren begeleid zijn. De vader wil de kinderen vaker zien en een groter deel van de zorg dragen. De kinderen missen de vader en zij willen vaker bij hem zijn. Het is niet in het belang van de kinderen om de regie over de contacten bij de GI te leggen. Er is door de GI toegezegd dat de omgangsregeling zou worden uitgebreid, maar dat is nog steeds niet gebeurd. Hierdoor worden niet alleen de belangen van de vader, maar met name de belangen van de kinderen door de GI verwaarloosd. Uit de omgangsverslagen blijkt dat de omgang tussen de vader en de kinderen goed verloopt. De omgangsregeling kan dus worden uitgebreid zoals door hem is verzocht, aldus de vader.
5.7
Het hof overweegt dat de omgangsregeling zoals die nu wordt uitgevoerd goed verloopt. De omgangsbegeleider beschrijft in zijn verslagen onder meer dat de kinderen met plezier naar de vader toe gaan, de vader de kinderen aandacht geeft en hij zijn vaderrol goed oppakt. De raad heeft het hof op de mondelinge behandeling geadviseerd om geen minimale omgangsregeling vast te leggen, omdat de GI al toewerkt naar een uitbreiding van de omgang. Het hof volgt de raad hierin niet. De huidige regeling verloopt al geruime tijd goed, zodat het hof van oordeel is dat het in het belang van de kinderen is om deze regeling vast te leggen als een minimale regeling. Dit geeft de vader ook houvast. Het hof gaat er vanuit dat de GI actief zal inzetten op uitbreiding van de regeling, omdat uit de verslagen blijkt dat de regeling goed verloopt en zowel de kinderen als de vader elkaar graag vaker willen zien. Het hof zal beslissen dat de GI de regie heeft over de uitbreiding van de door het hof vast te stellen omgangsregeling, omdat de GI het beste zicht heeft op mogelijkheden van de kinderen en de vader om de omgangsregeling uit te breiden. Het verzoek van de vader om vier dagen per week de zorg voor de kinderen te hebben, zal het hof daarom ook afwijzen. Het hof is bovendien van oordeel dat over de situatie van de vader te weinig bekend is om dit verzoek toe te wijzen. Zo heeft de vader op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat het NIFP-onderzoek en zijn traject bij de Reclassering zijn afgerond, maar hij heeft hiervan geen stukken overgelegd en ook het hof hierover mondeling geen toelichting willen geven. Ook weegt het hof mee dat de GI heeft aangevoerd dat er signalen zijn dat de kinderen onnodig belast worden in het contact met hun vader en dat de GI wil dat de betrokken hulpverlening dit gaat onderzoeken om zo tot een vollediger beeld te komen en vanuit hier verder te kijken naar de mogelijkheden van uitbreiding.
Het hof zal de beslissing van rechtbank over de omgangsregeling vernietigen en de omgangsregeling vaststellen waarbij de vader minimaal één keer per maand gedurende zeven uren contact heeft met de kinderen, waarvan het eerste uur en de laatste drie uren onder begeleiding plaatsvinden, waarbij de GI de regie heeft over de uitbreiding van deze regeling.
Kinder- en partneralimentatie
5.8
Op grond van artikel 1:392 lid 1 BW zijn de ouders verplicht om te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen (kinderalimentatie).Op grond van artikel 1:157 BW kan de rechter aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven aan die echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen (partneralimentatie).
5.9
De vader heeft aangevoerd dat de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie in strijd is met de wettelijke maatstaven. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de moeder haar behoefte aan partneralimentatie niet heeft onderbouwd.
5.1
Het hof overweegt dat het – in het licht van de grief van de vader – op de weg van de moeder ligt om te stellen en te onderbouwen wat de behoefte aan kinder- en partneralimentatie is. De moeder heeft gesteld dat zij een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij daarom behoefte heeft aan kinder- en partneralimentatie. Het hof is van oordeel dat die stelling (die overigens ook niet is onderbouwd met stukken) onvoldoende is. De moeder had in ieder geval aan de hand van financiële stukken moeten stellen en onderbouwen wat de welstand was tijdens het huwelijk, op welk bedrag de behoefte van de kinderen en haarzelf moet worden vastgesteld en wat haar huidige verdiencapaciteit is. De moeder heeft dat niet gedaan. Het hof zal de beslissing van de rechtbank over de kinder- en partneralimentatie daarom vernietigen en de verzoeken van de moeder alsnog afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 juni 2023, voor zover het de beslissing over het gezag betreft (onderdeel 3.1);
vernietigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Gelderland van 23 juni 2023, voor zover het de beslissing over de omgangsregeling betreft (onderdeel 3.2), en, in zoverre opnieuw beschikkende, bepaalt dat de vader minimaal één keer per maand gedurende zeven uren contact heeft met de kinderen, waarvan het eerste uur en de laatste drie uren onder begeleiding plaatsvinden, waarbij de GI de regie heeft over de uitbreiding van deze regeling;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 juni 2023 voor zover het de beslissing over de kinder- en partneralimentatie betreft (onderdelen 3.3 en 3.4), en, in zoverre opnieuw beschikkende, wijst de verzoeken van de moeder alsnog af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en M.H.F van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 20 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

3.Artikel 810a Rv lid 2: In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
4.Zie: Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 810a Rv, aant. 4
5.Artikel 810a Rv lid 2: In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.