ECLI:NL:GHDHA:2020:1001

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
200.267.543/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag in het kader van ouderverstoting en communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar alleen het eenhoofdig gezag over de minderjarigen toe te kennen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019, waarin haar verzoek was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er duidelijke aanwijzingen waren van ouderverstoting door de vader en dat de moeder de verplichting heeft om de band tussen de vader en de kinderen te bevorderen. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er geen zicht is op verbetering. Ondanks de problemen heeft het hof geoordeeld dat het verzoek van de moeder niet kan worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarigen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij het hof ook heeft gewezen op de verplichting van de ouders om de ontwikkeling van de banden met elkaar te bevorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.267.543/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-774
zaaknummer rechtbank : C/10/519654
beschikking van de meervoudige kamer van 27 mei 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton te Rotterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn is aangemerkt:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR),
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019, alsmede naar de tussenbeschikkingen van 11 augustus 2017, 20 juli 2018 en 20 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 12 juli 2019 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De vader heeft op 11 december 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn van de zijde van de moeder verder de volgende stukken ingekomen:
 op 28 oktober 2019 een brief van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen;
 op 16 april 2020 een faxbericht, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 16 april 2020, bij het hof ingekomen op 17 april 2020, bericht dat zij in het kader van deze procedure geen onderzoek heeft verricht en dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch met de hieronder nader te noemen minderjarige [naam] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 21 april 2020, met instemming van partijen, via een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden ten overstaan van één raadsheer-commissaris uit de meervoudige kamer die de zaak heeft beslist. Verschenen zijn:
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door mevrouw S. Dwarkasing.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer het volgende staat vast:
 het huwelijk van partijen is op 22 december 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2014 in de registers van de burgerlijke stand;
 uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] ), op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
(hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen);
 partijen hebben op 27 november 2013 een ouderschapsplan ondertekend dat is
opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 2 december 2014. Partijen hebben in het ouderschapsplan - voor zover hier van belang - opgenomen dat zij het in het belang van de minderjarigen achten dat zij na de scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen blijven uitoefenen. Verder zijn partijen in het ouderschapsplan een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) overeengekomen, inhoudende dat de minderjarigen een lang weekend (vrijdagmiddag tot zondagmiddag) per veertien dagen bij de vader verblijven en dat de minderjarigen de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader doorbrengen.
3. 2 In hoger beroep is verder komen vast te staan:
 dat de minderjarigen bij beslissing van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019 onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling tot 12 april 2020. Het hof heeft uit de mondelinge behandeling begrepen dat de ondertoezichtstelling voor een jaar is verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te belasten, afgewezen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat in het ondertoezichtstellingstraject moet worden toegewerkt naar hervatting van de zorgregeling die is opgenomen in het op 27 november 2013 door partijen ondertekende ouderschapsplan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het met die beslissing niet eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, althans te wijzigen (het hof begrijpt: voor zover het betreft de afwijzing van haar verzoek haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te belasten), en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw haar te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag toe te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aan. De verhouding tussen partijen is ernstig verstoord en constructief overleg en normale communicatie tussen hen beiden over de minderjarigen is al jaren niet mogelijk. Er is veel geprobeerd en geïnvesteerd om de verstandhouding tussen partijen te verbeteren, zonder resultaat. Volgens de moeder is dat aan de vader te wijten. Zij stelt dat hij niet dan wel moeilijk te bereiken is en afspraken niet nakomt. De moeder wijst er op dat het van het grootste belang is dat de vader onverwijld reageert wanneer het gaat om verzoeken tot toestemming voor medische behandelingen voor [minderjarige 2] , wat hij niet doet. Ook wanneer er om toestemming voor vakanties wordt gevraagd, duurt het lang voordat de vader zijn toestemming geeft en verloopt de communicatie via derden. De moeder heeft geen vertrouwen meer in de vader. Zij is van mening dat er geen zicht meer is op verbetering van de situatie. Als partijen het gezamenlijk gezag houden, geeft dat geen rust voor de moeder en daarmee evenmin voor de minderjarigen, en zal dat ertoe leiden dat de minderjarigen klem en verloren blijven tussen partijen. De strijd tussen partijen is schadelijk voor de minderjarigen. De moeder voert verder aan dat de vader nooit invulling en uitvoering heeft gegeven aan zijn rol en verantwoordelijkheid als vader, dat hij ook de afspraken uit het ouderschapsplan niet is nagekomen en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld. Het is belangrijk dat de vader dat ten opzichte van de minderjarigen erkent, met name om bij [minderjarige 1] de spanning voor contact met hem weg te nemen.
4.4
De vader verweert zich tegen het verzoek van de moeder. Hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, alsmede de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.5
De vader voert het volgende aan. Hij heeft naar aanleiding van de tussenbeschikkingen van de rechtbank alle kansen gegrepen om de communicatie met de moeder te verbeteren en weer contact met de minderjarigen te krijgen en het ouderschapsplan te kunnen naleven, maar wordt daarbij telkens gedwarsboomd door de vrouw. Volgens hem komt de moeder afspraken over de minderjarigen niet na en is zij niet bereikbaar. Hij betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan huiselijk geweld. De kern van de problematiek is volgens de vader dat de moeder de minderjarigen geen toestemming lijkt te geven de vader (opnieuw) te leren kennen. Hij heeft altijd invulling en uitvoering willen geven aan zijn rol en verantwoordelijkheid als vader. Dat het lang zou duren voordat hij toestemming zou geven voor medische behandelingen voor [minderjarige 2] en vakanties is niet juist. Hij geeft toestemming als hem daarom wordt gevraagd. Een conflict tussen de ouders over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de omstandigheid dat er geen communicatie is tussen ouders is onvoldoende om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag. Volgens de vader is niet gebleken dat de minderjarigen last of schadelijke gevolgen van de huidige situatie ondervinden of in de toekomst zullen ondervinden. Volgens hem worden de minderjarigen door de moeder beïnvloed. Bovendien verwacht de vader, net als de rechtbank, dat de situatie tussen partijen door de ondertoezichtstelling binnen afzienbare termijn zal verbeteren. Hij is van mening dat er geen gronden zijn die tot toekenning van eenhoofdig gezag aan de moeder dienen te leiden.
4.6
De gecertificeerde instelling heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. De opdracht van de gecertificeerde instelling is het herstellen van onbelast contact tussen de vader en de minderjarigen. Partijen zeggen beiden het beste te willen voor de minderjarigen en zij lijken zich daar ook voor in te zetten, maar de (ex-)partnerstrijd tussen hen vertraagt het proces. Partijen hebben van de gecertificeerde instelling het dringende advies gekregen zich aan te melden voor Ouderschap Blijft. De vader heeft zich daarvoor aangemeld. De moeder is gemotiveerd voor deelname, maar tot een aanmelding is het nog niet gekomen. De huidige situatie rondom het coronavirus bemoeilijkt deelname bovendien. De minderjarigen hebben beide ouders nodig. Communicatie tussen de ouders is broodnodig. Herstel van het contact tussen de vader en de minderjarigen is een geleidelijk proces. De gecertificeerde instelling is van mening dat [minderjarige 1] eerst hulp moet krijgen bij het verwerken van traumatische ervaringen, voordat zij aan herstel van het contact toe is. Voordat het contact tussen de vader en [minderjarige 2] kan worden hersteld moet de vader vaardigheden aanleren voor het omgaan met [minderjarige 2] . De vader moet er bovendien van doordrongen zijn dat het contact niet iets eenmaligs is. Als hij er aan begint moet hij doorzetten. Daartoe heeft de vader zich bereid verklaard.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag dat na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding in stand is gebleven beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Krachtens het van overeenkomstige toepassing zijnde eerste lid van artikel 1:251a BW kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Op grond van artikel 1:253n BW heeft het hof eerst te beoordelen of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Vervolgens dient de beoordeling plaats te vinden aan de hand van de hiervoor in 5.1 vermelde criteria. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in vorenbedoelde zin. De doorgaans te verwachten normalisering van de betrekkingen tussen ex-partners na echtscheiding heeft, ondanks de inzet van hulpverlening, niet plaatsgevonden. De verstandhouding tussen partijen is daarentegen steeds verder verslechterd. In dat opzicht is sprake van een wijziging van omstandigheden.
5.3
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder nog als volgt. Vast staat dat tussen partijen al jaren ernstige communicatieproblemen bestaan. Hierdoor bestaat het gevaar op het ontstaan van een onaanvaardbaar risico dat een kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende gesteld en is ook niet gebleken dat de minderjarigen door de communicatieproblemen tussen de ouders op dit moment klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders, noch dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Van de zijde van de moeder is ter zitting toegelicht dat het met name gaat om de momenten waarop er beslissingen over medische behandelingen van [minderjarige 2] moeten worden genomen, waarbij snel gehandeld moet worden en de moeder niet op reactie van de vader moet hoeven wachten. Uit het dossier blijkt van een eenmalig incident hieromtrent in het verleden, waarvoor destijds een kort geding zou plaatsvinden. Van andere soortgelijke situaties blijkt uit het dossier niet. Deze eenmalige gang van zaken in het verleden vormt onvoldoende grond om de moeder thans met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te belasten. Bij zijn beslissing neemt het hof tevens in aanmerking dat de minderjarigen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling en dat de jeugdbeschermer waakt over de belangen van de minderjarigen, in welk kader tevens wordt gewerkt aan verbetering van de communicatie tussen de ouders. Dit staat mede door de huidige situatie met het coronavirus nog in de startblokken. Wanneer partijen de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling volgen en daadwerkelijk zullen deelnemen aan Ouderschap Blijft, kan dit tot voldoende verbetering in de situatie leiden. Van belang is dat de moeder gaat beseffen dat de vader een rol in het leven van de minderjarigen moet kunnen vervullen, omdat dit van groot belang is voor hun sociale en emotionele ontwikkeling. Bovendien omvat het ouderlijk gezag ingevolge het bepaalde in artikel 1:247 lid 3 BW mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de andere ouder te bevorderen. Naar het oordeel van het hof bevat het onderhavige dossier echter sterke aanwijzingen voor ouderverstoting van de vader, ingezet door de moeder. Het hof vreest dat, zo daar op dit moment al aanleiding toe zou bestaan, bij toekenning van het eenhoofdig gezag aan de moeder de vader geheel uit het leven van de minderjarigen zal worden geweerd. Dit acht het hof op dit moment, ook indien de communicatie tussen partijen niet op korte termijn verbetert, allerminst in het belang van de minderjarigen (vgl. HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR: 2020:533).
5.4
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag zal bekrachtigen.
Proceskosten
5.5
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, A.N. Labohm en A.A.F. Donders, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier en is op 27 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.