ECLI:NL:GHARL:2024:5265

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
200.335.994/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 september 2023, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is geregeld. De vrouw en de man, beiden met de Nederlandse en Turkse nationaliteit, zijn in 2002 in Turkije getrouwd en hebben inmiddels meerderjarige kinderen. De man heeft op 11 juli 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank op 20 april 2023 de echtscheiding heeft uitgesproken. De bestreden beschikking bevatte bepalingen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder de betaling van € 2.099,48 door de man aan de vrouw en de verdeling van bankrekeningen en belastingteruggaven. De vrouw is het niet eens met deze beschikking en heeft zes grieven ingediend in hoger beroep, waarbij zij onder andere verzoekt om een herwaardering van het appartement in Turkije en inzage in de bankrekeningen van de man. Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de man de helft van de gemeenschapsschulden moet dragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van enkele punten met betrekking tot de Turkse bankrekeningen, waarover de man de vrouw moet informeren en inzage moet geven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.994
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 406041)
beschikking van 20 augustus 2024
inzake
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank nevenvoorzieningen heeft verzocht
verder te noemen: de vrouw
advocaat: mr. W. Matadien
en
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
verder te noemen: de man
advocaat: mr. M. Pinarbasi-Ilbay

1.Het geding in hoger beroep

1.1
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank) van 26 september 2023 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift van 26 december 2023;
  • een journaalbericht van 28 februari 2024 van mr. Matadien met producties;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van 3 juni 2024 van mr. Matadien met productie en op 6 juni 2024 de vertaling van de op 3 juni ingebrachte productie;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 juni 2024;
  • een journaalbericht van 30 juli 2024 van mr. Pinarbasi-Ilbay met producties.
1.2.
Op 6 juni 2024 is zowel de advocaat als de tolk van de vrouw niet verschenen. De vrouw heeft toen verzocht om aanhouding, waartegen de man bezwaar heeft gemaakt. Het hof heeft beslist dat de zaak werd aangehouden.
1.3.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft vervolgens op 9 augustus 2024 plaatsgevonden. Partijen waren samen met hun advocaten aanwezig. Beide partijen werden bijgestaan door een tolk.
2. De kern van de zaak
2.1
Partijen, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit hebben, zijn [in] 2002 in [plaats1] , Turkije getrouwd. Zij hebben kinderen, die inmiddels meerderjarig zijn.
2.2
De man heeft op 11 juli 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 20 april 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 21 juni 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.3
Bij de bestreden beschikking is ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, voor zover hier nog van belang, bepaald dat
- de man € 2.099,48 aan de vrouw moet betalen vanwege verdeling van de opbrengst van het verkochte appartement in de gemeente [de gemeente] wijk [de wijk] ( [plaats2] in Turkije);
- partijen de creditsaldi dan wel het debetsaldo op de peildatum van de bankrekeningen bij helfte moeten delen dan wel dragen en dat het gaat om de volgende bankrekeningen:
  • [nummer1] op naam van de vrouw met saldo € 0,41
  • [nummer2] op naam van de vrouw met saldo - € 6,30
  • [nummer3] op naam van de vrouw met saldo € 600,24
  • [nummer4] op naam van de onderneming van de man met
saldo € 1.691,37
 [nummer5] op naam van de man met saldo € 936,81;
- partijen de nog uit te keren belastingteruggaven 2021 en 2022 bij helfte moeten delen en de nog te betalen belastingaanslagen 2021 en 2022 bij helfte moeten dragen.
Tot slot is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, is bepaald dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen en zijn de verzoeken voor het overige (onder meer de verzoeken van de vrouw ter zake van de onroerende zaken in Turkije en de oudedagsvoorziening) afgewezen.
2.4
De vrouw is het voor een deel niet eens met de bestreden beschikking en is met zes (ongenummerde) grieven in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de man op te dragen
  • om het appartement in Turkije opnieuw te verdelen op basis van de waarde uit het nieuwe taxatierapport dat de vrouw in Turkije heeft laten opstellen;
  • de man op te dragen de eigendomsakte van de aan zijn ouders verkochte woning te overleggen en de man op te dragen om die woning te verdelen op basis van de getaxeerde waarde, opgesteld door een in Turkije door de vrouw ingeschakelde makelaar;
  • de rekeningafschriften en/of mutaties van zijn ondernemingsrekening over de jaren 2020, 2021 en 2022 over te leggen, op basis waarvan de winst tussen partijen moet worden verdeeld;
  • de bankafschriften en/of mutaties van zijn rekeningen bij de Turkse [de bank1] vanaf januari 2022 te overleggen op basis waarvan het hof de saldi van deze rekeningen tussen partijen verdeelt;
  • de man volledig te belasten met de belastingschulden van zijn onderneming;
  • de man op te dragen de voorgenomen voorziening van € 20.000 bij helfte met de vrouw te delen;
  • het oordeel van de rechtbank dat de jaarrekeningen van de man en de aangiften inkomstenbelasting van de man betrouwbaar zouden zijn, omdat die door een onafhankelijk adviseur zouden zijn opgesteld, te vernietigen.
2.5
De man concludeert tot afwijzing van het hoger beroep van de vrouw en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.

3.Het oordeel van het hof

IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1
De rechtbank heeft (bij tussenbeschikking van 20 april 2023 en nog eens bij de bestreden beschikking) ambtshalve vastgesteld dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het echtscheidingsverzoek en de nevenvoorzieningen. Het hof onderschrijft dat oordeel.
3.2
Tegen het oordeel van de rechtbank (onder 4.28 van de bestreden beschikking) dat Nederlands recht het huwelijksvermogensregime beheerst is door geen van partijen een grief geformuleerd. Het hof is daarom gebonden aan dit oordeel. [1] Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, Nederlands recht zal toepassen. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben namelijk voorafgaande of tijdens het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden gemaakt.
procesrechtelijk
3.3
Het hof heeft beslist dat op de productie, overgelegd bij de pleitnota van de vrouw geen acht wordt geslagen. De man heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van dit stuk en het hof is van oordeel dat de vrouw alle gelegenheid heeft gehad om het stuk eerder in het geding te brengen.
3.4
De man stelt dat de vrijwel alle verzoeken van de vrouw buiten het gebied vallen waarover de rechter ingevolge artikel 827 Rv kan beslissen bij een echtscheiding.
Het hof volgt de man hierin niet. Artikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevat een limitatieve opsomming van nevenvoorzieningen bij echtscheiding. Uit artikel 827 lid 1 onder b en onder g Rv volgt dat een voorziening met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap, of een andere voorziening die daar voldoende mee samenhangt kunnen worden verzocht. Dat is in deze procedure aan de orde. Om als voorziening als bedoeld in onderdeel g van het eerste lid in behandeling te kunnen worden genomen is vereist dat de voorziening voldoende samenhang vertoont met het scheidingsverzoek oftewel moet aansluiten bij het regelen van de gevolgen van de scheiding en dat de behandeling ervan niet tot onnodige vertraging van het geding leidt. Het hof is van oordeel dat aan voormelde voorwaarden is voldaan. Alle door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen vertonen voldoende samenhang met de echtscheidingsprocedure. Ook kan een verzoek tot het vaststellen van een nevenvoorziening voor het eerst in hoger beroep worden gedaan en kan een verzuim in hoger beroep worden hersteld. De vrouw is dan ook ontvankelijk in haar verzoeken.
peildata
3.5
Vaststaat dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 11 juli 2022, geldt.
3.6
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt weliswaar afgeweken, wanneer partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit, maar daarvan is hier niet gebleken.
de woningen in Turkije
3.7
De vrouw stelt dat partijen tijdens hun huwelijk twee woningen in het centrum van [plaats2] hebben gekocht. In het ene brachten partijen hun vakantie door en in het andere woning wonen de ouders van de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opbrengst van de ene woning van € 4.198,95 moet worden verdeeld en dat de andere woning geen deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap. De vrouw verzoekt om vernietiging van de beslissingen van de rechtbank en dat verdeling van beide de onroerende zaken tussen partijen waarbij de waarde gebaseerd moet worden op de taxaties die de vrouw in Turkije heeft laten verrichten. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling vult zij haar verzoek aan met een beroep op artikel 1:64 BW. De man voert verweer en ook maakt hij bezwaar tegen het aanvullende verzoek, omdat het een nieuw verzoek betreft dat niet eerder aan de orde is geweest.
3.8
In artikel 347 Rv staat dat in hoger beroep (alleen) een conclusie van eis en een conclusie van antwoord worden genomen. Met deze zogenoemde twee-conclusieregel, die ook geldt in verzoekschriftprocedures, wordt een concentratie van de discussie bij het gerechtshof beoogd. Deze regel beperkt niet alleen de mogelijkheid om na het eerste processtuk in hoger beroep nog nieuwe grieven aan te voeren, maar ook de bevoegdheid om nieuwe feiten aan te voeren of het verzoek te veranderen of te vermeerderen. De twee-conclusieregel berust op de eisen van de goede procesorde. De vrouw heeft een geheel ander verzoek dan haar oorspronkelijke verzoek gedaan. Namelijk een verzoek tot vergoeding van de aan de huwelijksgemeenschap toegebrachte schade op grond van artikel 1:164 BW, gericht op veroordeling van de man tot betaling van een schadevergoeding aan de gemeenschap. Dat is niet toegestaan. Het hof zal zijn oordeel geven op de oorspronkelijke, bij beroepschrift geformuleerde verzoeken en het aanvullende verzoek en de daarbij geformuleerde grief niet in behandeling nemen. Van een gerechtvaardigde uitzondering op de in beginsel strakke regel van artikel 347 lid 1 Rv is niet gebleken.
3.9
De vrouw verzoekt verdeling van de twee woningen in Turkije. Vaststaat dat beide woningen op de peildatum niet, dan wel niet meer tot de huwelijksgemeenschap behoorden en dus ook niet verdeeld kunnen worden. Het appartement van partijen is op 9 juni 2022 verkocht. De andere woning, die waarin volgens de vrouw de ouders van de man wonen, heeft nooit tot de huwelijksgemeenschap behoort. De man heeft met de eigendomsakte van zijn vader aangetoond dat zijn vader de woning op 27 juli 2021 heeft gekocht van de heer [naam1] . Een grondslag voor de vordering van de vrouw tot verdeling van de woningen ontbreekt dan ook. Het voorgaande betekent dat de grief faalt.
de onderneming van de man, de oudedagsvoorziening en de jaarrekeningen
3.1
Drie grieven zien op de onderneming van de man. De man heeft sinds 19 juni 2014 een eenmanszaak ‘ [naam2] ’ en wordt als zelfstandige ingehuurd. De ondernemingsactiviteiten zien op keuring en controle van agrarische producten en voedingsmiddelen.
3.11
De vrouw kan zich met het oordeel van de rechtbank en de beslissingen ter zake van de onderneming van de man niet verenigen. Zij verzoekt in hoger beroep dat de man openheid moet geven over de ondernemingsrekening. Volgens haar is de man berekenend te werk gegaan door voorafgaande aan de echtscheidingsprocedure het saldo van de ondernemingsrekening bewust laag te houden en heeft hij deze rekening leeggeplunderd. Ook moet de man uitleggen wat de in de jaarrekening en in de aangifte inkomstenbelasting opgenomen voorziening inhoudt en wat de bestemming van deze voorziening was/is. De man moet het een en ander ter zake van zijn jaarrekeningen en aangiftes inkomstenbelasting uitleggen en aantonen. De man voert verweer op alle drie de onderdelen.
3.12
Het hof overweegt het volgende. De rechtbank heeft overwogen dat door de man voldoende is toegelicht dat zijn onderneming slechts bestaat uit het resultaat van zijn arbeid en dat de onderneming, behalve het saldo van de bankrekening, geen waarde heeft. Het hof neemt na eigen onderzoek deze overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat de vrouw niet gemotiveerd heeft gesteld waarom de jaarcijfers niet juist zouden zijn. De jaarrekeningen die de man heeft overgelegd, zijn opgemaakt door [naam3] , Administratie-belastingadviseurs. Er zijn door de vrouw geen concrete aanknopingspunten genoemd op grond waarvan aan de onafhankelijkheid of deskundigheid van deze adviseur getwijfeld moet worden. Dat de vrouw stelt dat zij de in de jaarrekeningen opgenomen meewerkvergoeding niet van de man heeft ontvangen, betekent nog niet dat de jaarcijfers onbetrouwbaar zijn. Het is goed denkbaar dat de meewerkvergoeding in de onttrekkingen die de man heeft gedaan is begrepen. Uit de belastingaangiften blijkt dat de winst uit onderneming in de jaren 2020 tot en met 2022 € 52.517, € 50.071 en € 55.872 bedroeg. De privé onttrekkingen in die jaren waren € 55.575, € 70.068 en € 51.192. Op de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat het geld dat hij met zijn onderneming heeft verdiend is besteed aan het gezin. Volgens de vrouw klopt dat niet omdat een deel naar de vader van de man in Turkije is overgemaakt waarmee de hiervoor genoemde woning is betaald. Deze nieuwe stelling is pas op de zitting ingenomen door de vrouw en dat is te laat, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Voor de discussie over de waarde van de onderneming doet de stelling van de vrouw ook niet ter zake. Uit de hiervoor genoemde cijfers blijkt dat de onttrekkingen hoger zijn geweest dan de winsten van de onderneming en dit kan het lage saldo op de peildatum goed verklaren. Anders dan de vrouw stelt blijkt niet dat de voorziening van € 20.000 een positief vermogensbestanddeel is. Veeleer hangt de voorziening samen met eerdere reserveringen waarover in de toekomst nog fiscaal afgerekend moet worden. Voor zover de vrouw stelt dat de man geld van de ondernemingsrekening heeft verduisterd geldt dat zij dit onvoldoende heeft onderbouwd, gelet op het verweer van de man dat het geld is opgegaan aan bestedingen voor het gezin. De grieven falen. Het verzoek dat de man de rekeningafschriften en/of mutaties van de ondernemingsrekening over de jaren 2020, 2021 en 2022 moet overleggen zal het hof dan ook afwijzen.
de belastingteruggaven en -aanslagen
3.13
Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de belastingteruggaven en -aanslagen over 2021 en 2022 bij helfte moeten gedeeld, betaald en gedragen. Zij verzoekt dat het hof beslist dat de man volledig met de belastingschulden van zijn onderneming wordt belast. De man voert verweer.
3.14
Het hof overweegt dat partijen in 2002 in de wettelijke gemeenschap van goederen zoals die toen gold zijn gehuwd. Een dergelijke gemeenschap omvat wat haar lasten betreft alle schulden van ieder van de echtgenoten (zie artikel 1:94 lid 2 BW oud). Wanneer een schuld is aangegaan, met welk doel en of de andere echtgenoot van die schuld weet had is daarbij niet relevant. Dat betekent dat de schulden op de peildatum door beide partijen worden gedragen, ieder voor de helft. Dit is alleen anders als een uitzondering geldt in het geval van verknochtheid of wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een der partijen ter zake van een gemeenschapsschuld voor de helft draagplichtig is (een ‘uitgezonderde schuld’).
3.15
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde op de zitting ziet het hof geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat ieder van de ex-echtgenoten de helft van de gemeenschapsschulden (belastingschulden) draagt. Zoals hiervoor is overwogen geldt als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 11 juli 2022. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat sprake is van verknochtheid of van een uitgezonderde schuld. De vrouw heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld of onderbouwd die dat aannemelijk maken. Dit brengt met zich dat voor de omvang de schulden per 11 juli 2022 bepalend zijn en dat iedere partij voor de helft draagplichtig is voor de gemeenschapsschulden per die datum. Het brengt tevens mee dat de schulden, aangegaan in de periode vanaf het uiteengaan van partijen tot de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, gemeenschapsschulden zijn. De grief faalt.
de bankrekeningen van de man in Turkije
3.16
Volgens de vrouw heeft de man nog twee bankrekeningen in Turkije bij de [de bank1] met nummer [nummer6] en [nummer7] . De vraag is of de man over nog meer bankrekeningen in Turkije beschikt. De vrouw vermoedt van wel. De rechtbank heeft onder 4.36 overwogen dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben afgesproken dat de man de vrouw inzage geeft in het eindsaldo op de peildatum van de twee Turkse bankrekeningen, met verrekening van de helft van het saldo. De man heeft tot op heden de saldi niet met de vrouw gedeeld. De vrouw vermoedt dat de man ter voorbereiding van de echtscheiding de gelden van deze rekeningen heeft weggehaald en naar elders verplaatst. De man moet daarom niet alleen het saldo op de peildatum met de vrouw delen, maar ook het geld over de zes maanden voorafgaande aan de peildatum, namelijk vanaf januari 2022, aldus de vrouw. De man voert verweer.
3.17
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank blijkt het hof dat over de inzage van de twee bankrekeningen in Turkije door partijen een afspraak is gemaakt, namelijk dat de man de saldi van de Turkse rekeningen aan de vrouw gaat overleggen (zie blad 7 van het proces-verbaal van 3 juli 2023). Onder rechtsoverweging 4.36 is dat door de rechtbank nog eens bevestigd en heeft de rechtbank overwogen dat partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een afspraak hebben gemaakt over het verlenen van inzage in de twee Turkse bankrekeningen van partijen door de man aan de vrouw. Omdat de man blijkbaar niet eenvoudig tot uitvoering van de gemaakte afspraak kan komen zal het hof deze afspraak alsnog in het dictum opnemen en een beslissing geven over de verdeling dan wel de draagplicht. Voor het saldo/de saldi op de peildatum geldt dat een positief saldo bij helfte moet worden gedeeld en een negatief saldo bij helfte moet worden gedragen. In zoverre slaagt de grief.
3.18
De vrouw verzoekt vanaf januari 2022 de bankafschriften van de desbetreffende Turkse bankrekeningen. Het opvragen van stukken en inzage van artikel 843a Rv kan ook in een verzoekschriftenprocedure worden ingezet. Artikel 843a Rv stelt drie voorwaarden. Het moet gaan om (1) bepaalde stukken (2) over een rechtsbetrekking waarin de vrouw partij is en (3) waarbij de vrouw een rechtmatig belang heeft. De vrouw moet voldoende duidelijk maken om welke stukken het gaat en om welke reden zij voor haar van belang zijn.
Aan al deze voorwaarden is voldaan. De vrouw maakt duidelijk welke stukken het zijn. Het hof zal bepalen dat de man aan de vrouw binnen zes weken na vandaag kopieën van overzichten en bankafschriften van voormelde bankrekening moet geven over de gevraagde periode. Zij heeft daarbij belang vanwege de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Overigens geldt die verplichting ook op grond van artikel 1:83 BW. In zoverre slaagt de grief.
3.19
Dat er nog sprake is van andere Turkse bankrekeningen is niet komen vast te staan. Voor zover de vrouw stelt dat de man nog twee privébankrekeningen heeft, zij noemt de bankrekeningen [nummer8] en [nummer5] , heeft de rechtbank al een beslissing genomen over de [de bank2] rekening. Voor wat betreft de [de bank3] bankrekening verbindt de vrouw aan haar stelling geen consequentie en doet ze geen verzoek. In zoverre faalt de grief.
conclusie
3.2
Op grond van wat hiervoor is overwogen, falen de grieven 1, 2, 4, 5 en 6 en kan dat wat de vrouw verzoekt niet tot een ander dictum dan dat van de rechtbank leiden. Grief 3 slaagt voor een deel en faalt voor een deel. Voor het deel dat slaagt zal het hof als volgt aanvullend beslissen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
4.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 september 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
4.2
bepaalt dat de man de vrouw binnen zes weken na heden moet informeren over de stand van de saldi per 11 juli 2022 van de Turkse bankrekeningen bij de [de bank1] met nummer [nummer6] en [nummer7] . Een positief saldo moet bij helfte worden verdeeld tussen partijen, een negatief saldo moet bij helfte door partijen worden gedragen;
4.3
bepaalt dat de man aan de vrouw binnen zes weken na heden de bankafschriften en/of mutaties vanaf 11 januari 2022 van de Turkse bankrekeningen bij de [de bank1] met nummer [nummer6] en [nummer7] aan de vrouw moet doen toekomen;
4.4
verklaart de onder 4.2 en 4.3 uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 20 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525.