ECLI:NL:GHARL:2024:5076

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.338.847
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige en de rol van de ouders in het gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, die op 14 december 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] had verlengd en machtiging had verleend tot uithuisplaatsing. De vader, die niet met het gezag bekleed is, is in deze procedure niet als belanghebbende aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader een relatie hebben gehad en samen ouders zijn van [de minderjarige], die in 2019 is geboren. De kinderrechter had eerder al maatregelen genomen, waaronder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, vanwege zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige].

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024 is gebleken dat de moeder niet in contact staat met de gecertificeerde instelling (GI) en de hulpverlening, wat de situatie van [de minderjarige] niet ten goede komt. Het hof heeft overwogen dat de moeder niet in staat is om een veilig opvoedingsklimaat te bieden, wat de noodzaak van de uithuisplaatsing bevestigt. De vader heeft recentelijk onder begeleiding contact met [de minderjarige], maar zijn rol in deze procedure is beperkt, aangezien hij niet met het gezag bekleed is. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is gehandhaafd, in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.847
(zaaknummers rechtbank Gelderland 245723 en 427912)
beschikking van 6 augustus 2024
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.R. Roethof,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
regio Midden, gevestigd in Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de kinderrechter), van 14 december 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 maart 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- het verweerschrift van [de vader] (hierna: de vader);
- het journaalbericht van mr. A.J.M. van Haaren van 9 april 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] en [naam2] , namens de GI;
- de vader, bijgestaan door mr. R.T.P. Tielemans.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad en zij zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren [in] 2019 in [woonplaats1] (hierna: [de minderjarige] ), over wie de moeder het gezag uitoefent. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 15 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 15 november 2022. De termijn van deze ondertoezichtstelling is daarna verlengd.
3.3
Bij beschikking van 17 november 2023 heeft de kinderrechter machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 15 december 2023.
3.4
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 15 november 2024 en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 december 2023 tot 15 november 2024.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds 17 november 2023 bij haar grootvader van moederszijde (mz) en zijn partner.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover daarbij machtiging tot uithuisplaatsing is verleend) en te bepalen dat [de minderjarige] direct weer bij haar wordt geplaatst, kosten rechtens.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Vader belanghebbende
5.1
Het hof heeft de vader, die door de rechtbank waarschijnlijk abusievelijk als belanghebbende is aangemerkt, als zodanig in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, van welke gelegenheid hij, vertegenwoordigd door een advocaat gebruik heeft gemaakt.
Het hof oordeelt echter, bij nadere beschouwing, en zoals al besproken op de zitting, dat de vader in het kader van de onderhavige procedure in hoger beroep, die de uithuisplaatsing van de minderjarige betreft, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof legt hierna uit waarom.
5.2
Ingevolge artikel 798, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet onder belanghebbende worden verstaan, degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Tot de in artikel 798, eerste lid, Rv beschermde rechten of verplichtingen behoren ook de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), voor zover daarop door een burger rechtstreeks een beroep kan worden gedaan.
5.3
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) overwogen dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De rechten en verplichtingen van de niet met het gezag beklede ouder worden daardoor niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. De vader is als niet gezaghebbende ouder dan ook geen belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv.
5.4
Uit een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463) volgt dat uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven.
5.5
Zoals het hof op de mondelinge behandeling heeft toegelicht, is het hof van oordeel dat de vader ook niet op grond van artikel 8 lid 1 EVRM kan worden aangemerkt als belanghebbende in deze zaak. Deze procedure betreft de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De vader maakte geen deel uit van het gezin van [de minderjarige] ten tijde van de uithuisplaatsing en maakt daar nu ook geen deel van uit. De beslissing tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] maakt dan ook geen rechtstreekse inbreuk op rechten en verplichtingen van de vader, waaronder de in artikel 8 EVRM genoemde rechten. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] vormt ook geen belemmering voor het contact tussen de vader en [de minderjarige] .
De vader was de afgelopen jaren diverse malen gedetineerd en heeft ruim anderhalf jaar geen contact gehad met [de minderjarige] . Dat de vader sinds kort een omgangsregeling heeft leidt niet tot een ander oordeel. De vader heeft [de minderjarige] ten tijde van de mondelinge behandeling weer één keer gezien en die (begeleide) omgang is goed verlopen. Er is nog geen sprake van bestendigheid in het contact, maar niets wijst erop dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] daaraan in de weg staat.
Gelet op het voorgaande laat het hof het verweer(schrift) van de vader buiten beschouwing. De vader is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep als informant gehoord en aan de advocaat is bijzondere toegang verleend om de behandeling van de zaak verder bij te wonen.
Inhoudelijk
5.6
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt van oordeel dat aan de vereisten voor een uithuisplaatsing is voldaan.
Na de bestreden beschikking is de module ‘goed genoeg ouderschap’ van [naam3] gestart om zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de moeder. Hiervoor is het contact tussen [de minderjarige] en de moeder uitgebreid. Sindsdien zijn de zorgen over [de minderjarige] echter toegenomen. [de minderjarige] slaapt slecht, komt vaker uit bed, is aanhankelijker, zoekt meer geborgenheid en veiligheid bij de grootvader en zijn partner en kan meer tegendraads gedrag laten zien. [naam3] maakt zich ook zorgen over het contact tussen de moeder en [de minderjarige] tijdens de bezoeken en concludeert dat het lastig is om afspraken te maken met de moeder. Mede als gevolg van de toenemende zorgen heeft de GI de moeder op 25 maart 2024 een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gegeven waarbij het contact tussen de moeder en [de minderjarige] is opgeschort. Andere redenen daarvoor waren dat de moeder zonder rijbewijs met [de minderjarige] in een auto reed en de zorgen over het middelengebruik van de moeder. De moeder heeft [de minderjarige] al maanden niet meer gezien. Daardoor is er nog steeds onvoldoende zicht op de opvoedsituatie van de moeder.
Het hof acht het – met de rechtbank – van belang dat de moeder gaat samenwerken met de GI en de hulpverlening. Ten tijde van de mondelinge behandeling is de moeder niet meer in contact met [naam3] en ook niet met de GI, waardoor hulpverlening stagneert. Het lukt de jeugdbeschermer niet om met de moeder in contact te komen. Op de mondelinge behandeling bleek dat [naam3] voornemens is het ouderschapstraject te hervatten, zodra het contact met de moeder is hersteld, zodat er alsnog meer zicht kan komen op de opvoedsituatie van de moeder. Het hof gaat er dan ook van uit dat de moeder contact opneemt met [naam3] zodat het traject weer kan worden hervat.
5.8
De moeder heeft, anders dan bij de rechtbank, in hoger beroep erkend dat zij verkeerde keuzes heeft gemaakt en [de minderjarige] in onveilige situaties heeft gebracht. De moeder stelt dat zij geleerd heeft van de gevolgen die haar keuzes hebben gehad. Het is positief dat de moeder kan reflecteren op haar gedrag maar het blijft zorgelijk dat zij het hof – in het licht van het voorgaande – niet voldoende kan uitleggen hoe zij er in de toekomst voor gaat zorgen dat zij niet meer verzeild raakt in dergelijke onveilige situaties.
5.9
[de minderjarige] heeft sinds kort – onder begeleiding – contact met de vader. De bedoeling is dat de vader maandelijks fysiek contact heeft met [de minderjarige] en dat het contact zal worden uitgebreid. Het eerste contact is goed verlopen.
5.1
Het hof is van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 december 2023, voor zover het betreft de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 6 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.