ECLI:NL:GHARL:2024:5049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.329.966
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming echtgenoot voor bovenmatige, niet gebruikelijke giften in het kader van erfenis en donaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de echtgenote van de erflater toestemming had moeten geven voor de donaties die de erflater heeft gedaan aan de Stichting Shri Sanatan Dharma Nederland. De erflater, die in 2021 in India overleed, had in de periode van augustus 2017 tot vlak voor zijn overlijden diverse betalingen aan de stichting gedaan, die door de echtgenote als 'bovenmatige en ongebruikelijke giften' werden bestempeld. De rechtbank had de vordering van de echtgenote tot terugbetaling van een bedrag van € 5.000 toegewezen, maar beide partijen waren het niet eens met dit oordeel en hebben hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank waren vastgesteld en heeft geoordeeld dat de donaties van de erflater aan de stichting, met uitzondering van de maandelijkse donaties van € 200, als bovenmatig en ongebruikelijk moeten worden gekwalificeerd. Het hof heeft de vernietiging van de donaties door de echtgenote gegrond verklaard, met uitzondering van de maandelijkse donaties, en heeft de stichting veroordeeld tot terugbetaling van € 24.133,60 aan de echtgenote, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de proceskosten van de echtgenote toegewezen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van toestemming van de echtgenoot voor bovenmatige giften en de rol van de rechtbank in het vaststellen van feiten en het beoordelen van de ontvankelijkheid van vorderingen. Het hof heeft de argumenten van de stichting over de ontvankelijkheid van de echtgenote en de verjaring van de vordering verworpen, en heeft bevestigd dat de rechtsvordering tot vernietiging van de donaties niet was verjaard. De uitspraak biedt inzicht in de juridische beoordeling van donaties binnen het kader van het huwelijksvermogensrecht en erfrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.329.966
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 533252)
arrest van 6 augustus 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld (appellante in principaal hoger beroep)
die gedaagde is in hoger beroep van de stichting (geïntimeerde in incidenteel hoger beroep),
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [de echtgenote]
advocaat: mr. L. van der Steen
tegen
Stichting Shri Sanatan Dharma Nederland
die is gevestigd in Stichtse Vecht
die ook hoger beroep heeft ingesteld (appellant in incidenteel hoger beroep)
die gedaagde is in het hoger beroep van [de echtgenote] (geïntimeerde in principaal hoger beroep)
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: de stichting
advocaat: mr. R.A.A. Maat

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 12 maart 2024 heeft op 7 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen. De nagekomen stukken van de stichting van 25 april 2024 (HB 4-HB 8) voor de mondelinge behandeling laat het hof toe nu er sprake is van een geringe termijnoverschrijding; deze stukken worden geacht deel uit te maken van het procesdossier

2.De kern van de zaak

2.1
[de echtgenote] is getrouwd geweest met [de erflater] (erflater), die [in] 2021 in India is overleden. Zij leefden/woonden al vanaf 2013 niet meer samen, maar waren nog wel (in gemeenschap van goederen) getrouwd. De stichting houdt zich bezig met uitingen van alle vormen van het hindoeïstisch geloof. Erflater heeft aan de stichting in de periode vanaf augustus 2017 tot vlak voor zijn overlijden diverse betalingen met de aanduiding “
donaties” (totaal € 30.733) per bank gedaan. [de echtgenote] vindt dat deze betalingen ‘ongebruikelijke en bovenmatige giften’ zijn en dat zij daarvoor zij als wettige echtgenote toestemming had moeten verlenen. Zij heeft die betalingen buitengerechtelijk vernietigd en zij vordert onder meer terugbetaling daarvan aan haar.
2.2
De rechtbank heeft de vordering van [de echtgenote] voor een bedrag van € 5.000 toegewezen. Beide partijen zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank en zij hebben beide hoger beroep ingesteld.

3.Het oordeel van het hof

De feiten
3.1
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld in het bestreden vonnis van 15 maart 2023 [1] . Tegen die feitenvaststelling hebben partijen geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
De geschilpunten in hoger beroep
3.2
In incidenteel hoger beroep roept de stichting een aantal voorvragen op (preliminaire verweren) die eerst moeten worden beantwoord alvorens het hof over de betrokken betalingen een oordeel kan geven. Zo stelt de stichting de ontvankelijkheid van (de vorderingen van) [de echtgenote] aan de orde. Daarnaast voert de stichting aan dat [de echtgenote] geen erfgenaam is volgens het Indiaas testament van erflater, maar anderen. Ook meent de stichting dat de vordering van [de echtgenote] is verjaard. Verder hebben beide partijen bezwaren tegen het oordeel van de rechtbank dat (louter) de betalingen die zijn verricht in 2017 boven de € 6.000 bovenmatige en ongebruikelijke giften zijn. [de echtgenote] meent dat dat geldt voor alle betrokken betalingen, de stichting meent dat dat voor geen van de betrokken betalingen geldt. De andere, kleinere geschilpunten zal het hof nog apart benoemen en beoordelen.
De ontvankelijkheid van [de echtgenote]
3.3
De stichting voert aan dat [de echtgenote] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot veroordeling tot betaling van € 30.733 (het totaalbedrag aan donaties), omdat zij betaling aan zichzelf vraagt en niet aan de nalatenschap en/of de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.4
Het hof verwerpt dit betoog, net zoals de rechtbank heeft gedaan. In hoger beroep is niet meer betwist dat [de echtgenote] met erflater was gehuwd toen hij stierf. [de echtgenote] en erflater waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Volgens de verklaring van erfrecht van 17 september 2021 heeft erflater geen (Nederlands) testament gemaakt, zijn er twee kinderen uit het huwelijk geboren en zijn [de echtgenote] en haar kinderen de wettige erfgenamen van erflater; op de nalatenschap van erflater is dan de wettelijke verdeling van toepassing. Als [de echtgenote] geen erfgenaam is, dan is zij op grond van de wet (artikel 3:171 BW) als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap gerechtigd tot het instellen van een rechtsvordering die daarop betrekking heeft. [de echtgenote] heeft in de inleidende dagvaarding onder 3 toegelicht in welke hoedanigheid zij de vorderingen instelt, namelijk als echtgenote/weduwe en als erfgenaam. Zij heeft van beide kinderen een schriftelijke volmacht gekregen om rechtsvorderingen namens de nalatenschap in te stellen. De omstandigheid dat [de echtgenote] in de kop van de inleidende dagvaarding niet heeft vermeld in welke hoedanigheid zij procedeert, is geen reden om haar daarom niet-ontvankelijk te verklaren nu daarover geen twijfel kan bestaan gezien de verdere inhoud van de dagvaarding. [2]
Het Indiase testament; wie is erfgenaam?
3.5
Volgens de stichting is [de echtgenote] geen erfgenaam, want er is een (handgeschreven) Indiaas testament in Hindi van 13 april 2021 van erflater (een Engelse vertaling is overgelegd). Uit dit Indiaas testament blijkt dat in ieder geval [de echtgenote] geen erfgenaam is, maar anderen. [de echtgenote] kan dus geen vorderingen instellen namens de erfgenamen en/of ten behoeve van de nalatenschap, aldus nog steeds de stichting. Het hof gaat hierin niet mee.
Als [de echtgenote] geen erfgenaam is, is zij in elk geval als deelgenoot in de dan bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap bevoegd deze rechtsvordering in te stellen op de voet van artikel 3:171 BW, zoals hiervoor al is overwogen. Het hof merkt ten overvloede op dat het voor de vordering die [de echtgenote] als gerechtigde tot de goederen behorende tot de ontbonden huwelijksgemeenschap instelt, niet uitmaakt of zij al dan niet erfgenaam is.
Is de vordering van [de echtgenote] verjaard?
3.6
[de echtgenote] heeft per brief van 14 juni 2021 de vernietiging ingeroepen van de (bovenmatige) donaties/giften die erflater in de periode 2017-2021 heeft gedaan, met een beroep op (artikel 1:88 lid 1 sub b BW en) artikel 1:89 lid 1 BW. Volgens de stichting is het beroep op vernietiging verjaard gezien artikel 3:52 lid 1 sub d BW: de verjaringstermijn van drie jaren is verstreken voor de betalingen die zijn verricht meer dan drie jaren voordat de vernietiging daarvan is ingeroepen.
3.7
De rechtbank heeft onder 3.8 en 3.9 van het bestreden vonnis bij dit verweer uitvoerig stilgestaan en geoordeeld dat de verjaringstermijn voor alle giften/betalingen nog niet was verstreken toen [de echtgenote] zich beriep op vernietiging van de daarvan. Het hof sluit zich hierbij aan en voegt hier nog het volgende aan toe gezien het betoog van de stichting onder grief III van het incidenteel hoger beroep.
3.8
Volgens de stichting moet [de echtgenote] al in 2017 of anders in 2018 op de hoogte zijn geweest van de donaties door erflater, omdat zij fiscale partners waren en “
zodoende aangifte inkomstenbelasting deden waarbij zij bepaalde posten (zoals het te belasten vermogen in Box 3 maar ook de aftrek van giften) onderling moesten verdelen en zo de aangiften inkomstenbelasting dienden te synchroniseren”. Niet is betwist dat [de echtgenote] en erflater al vanaf 2013 niet meer samenwoonden. Niet is komen vast te staan dat erflater in de aangiften inkomstenbelasting de betalingen aan de stichting als aftrekbare giften heeft opgevoerd. [de echtgenote] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in antwoord op vragen van het hof verklaard dat zij ieder apart aangifte inkomstenbelasting deden en dat zij geen zicht had op de administratie van erflater. Zij betaalde de hypotheeklasten en trok de rentelasten af, verder deed zij niets bijzonders. Zij wist niet dat erflater doneerde aan de stichting en kwam daar pas na zijn overlijden achter. Mede gezien het voorschrift in artikel 21 Rv heeft het hof geen redenen om eraan te twijfelen dat [de echtgenote] op de mondelinge behandeling naar waarheid heeft verklaard.
3.9
Het hof concludeert, net als de rechtbank, dat de rechtsvordering tot vernietiging van de betrokken donaties over de jaren 2017-2021 niet is verjaard.
De donaties van erflater
3.1
Erflater was, al enige jaren voor zijn ziekte in 2017, zeer betrokken geraakt bij de stichting en het hindoeïstisch geloof. Hij is in 2017 voorzitter geworden van de stichting en verrichtte vele (vrijwilligers)werkzaamheden. Uit de bankafschriften vanaf december 2017 tot aan 25 april 2021 blijkt dat erflater in 2017 is begonnen met betalingen, benoemd als “
donatie” van € 10.000 (augustus) en € 1.000 (december). In de jaren daarna heeft erflater zeer regelmatig maandelijks € 200 overgemaakt (onder vermelding van
“maandelijkse donatie”), met uitschieters naar boven (vaak onder vermelding van
“donatie”).
Donaties of overeenkomst?
3.11
De stichting heeft bij de rechtbank aangevoerd dat erflater nauw was betrokken bij de stichting, vrijwel iedere avond daar was en daar kookte en at. “
De maandelijkse donatie van € 200 was louter ter delging van (een deel van) de kosten van zijn eigen verteringen (…)”. In hoger beroep voert de stichting iets anders aan, namelijk dat de donaties die erflater deed (ook) waren ingegeven door een door hemzelf “
ingevulde dringende verplichting van moraal en fatsoen” om gelden aan de stichting te verstrekken om onder meer de (interne) opleiding die hij volgde om ‘pandit’ (een hindoe geestelijke) te worden, te kunnen financieren. Door de stichting is (pas in hoger beroep) een document overgelegd van 3 januari 2016 met als onderwerp
“overeenkomst tot het volgen van opleiding tot pandit”. In dit document staat opgenomen dat de betaling van de lesgelden en aanvullende kosten als
“donaties” aan de stichting worden overgemaakt. Erflater had ook de oprichting van een tempel op het oog in Groningen (Kornhorn) en wilde dat vanuit de stichting kunnen financieren. Volgens de stichting betreft het dus geen donaties (giften) maar zijn het betalingen geweest voor de opleiding die erflater volgde.
3.12
De stichting heeft de ANBI status. Zo staat in de jaarrekeningen over de jaren 2017-2019 onder de baten (verlies- en winstrekening) aan donaties een totaalbedrag vermeld van om en nabij de € 70.000 - € 80.000 (deze donaties zijn voor het merendeel afkomstig van vaste donateurs) en met die donaties zijn onder meer de huisvestingskosten en de salariskosten van [brahmaan] (brahmaan) betaald, de enige werknemer in dienst van de stichting. De ANBI status brengt met zich dat de stichting voor haar inkomsten afhankelijk is van donaties. Er wordt bij elke activiteit gevraagd om donaties en financiële ondersteuning voor de kosten (zo staat te lezen in het standaardformulier publicatieplicht). Dat betekent dus dat de stichting de inkomstenbron van donaties gebruikt voor de doelen die de stichting nuttig en nodig vindt. De giften zijn voor de stichting onbelast en deze giften zijn voor de donateurs aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Met die donaties kan de stichting zelf bepalen waaraan die donaties worden besteed.
3.13
De stichting heeft aangevoerd dat de donaties van erflater werden gebruikt voor de maaltijden die erflater daar gebruikte, en daarnaast waren de donaties met name het “loon” in het kader van een overeenkomst van opdracht of een vergoeding voor de betaling van een dienst of voor gemaakte kosten ten behoeve van erflater. Als voorbeelden noemt de stichting de betaling op 9 juli 2018 voor vliegtickets van € 321,60 voor een reis van erflater. De donaties op 29 augustus 2018 en op 12 september 2018 (€ 2.500 en € 2.000) waren voor priesters afkomstig uit India die speciaal waren gekomen voor kennisoverdracht aan erflater. En zo benoemt de stichting nog wel meer donaties afkomstig van erflater die zagen op lezingen, maaltijden, onderricht enz. (kortheidshalve verwijst het hof naar de conclusie van antwoord sub 44-48). In hoger beroep legt de stichting de nadruk op de studiekosten van erflater waarvoor de donaties waren bedoeld. Zo schrijft [het voormalig bestuurslid] (voormalig bestuurslid) in haar schriftelijke verklaring van 12 februari 2022: “
De investeringen die de stichting hiervoor heeft gedaan waren om de doelen van de stichting te kunnen waarborgen op langere termijn. Dhr. [de erflater] heeft verschillende donaties gedaan om bij te dragen aan de studiekosten.”
3.14
Het moge zo zijn dat de stichting de ontvangen donaties van erflater (ook) wilde besteden aan het bekostigen van de opleiding van erflater (en anderen), maar die bestemming ontneemt aan de betalingen van erflater niet het karakter van een gift aan de stichting (van welke giften [de echtgenote] aanvoert dat erflater voor deze bovenmatige giften haar toestemming als echtgenoot nodig had als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub b BW). Niet gesteld of gebleken is dat er in de boekhouding of jaarstukken verantwoording wordt gegeven voor de studiekosten die door de stichting ten behoeve van erflater zouden zijn gemaakt. De studieovereenkomst is gedateerd 3 januari 2016 en daarin staat onder meer opgenomen dat erflater maandelijkse donaties zou doen. Uit het door de stichting opgemaakte overzicht ‘studiekosten’ blijkt dat erflater al vanaf 2014 een opleiding volgde. Uit de bankafschriften over 2018 ziet het hof pas eind augustus een eerste
“maandelijkse donatie”bij de afschrijving staan, die daarna maandelijks wordt voortgezet. Deze feiten en omstandigheden tezamen zijn moeilijk te rijmen met de stelling van de stichting dat erflater vanaf januari 2016 maandelijks zou doneren (betalen) voor zijn studie: erflater was in 2014 al begonnen met de opleiding, sluit in januari 2016 een studieovereenkomst en doneert/betaalt hiervoor pas in augustus 2018.
Al met al is hetgeen de stichting aanvoert dat erflater de betrokken donaties heeft gedaan op grond van een studieovereenkomst met de stichting, waardoor deze betalingen niet (meer) het karakter van een gift hebben, onvoldoende onderbouwd. Aan enige bewijsopdracht komt het hof dan ook niet toe.
De toets van artikel 1:88 lid 1 sub a BW: donaties gebruikelijk en niet bovenmatig?
3.15
De echtgenoot (hier: erflater) behoeft toestemming van de andere echtgenoot (hier: [de echtgenote] ) voor giften, met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige aldus artikel 1:88 lid 1 sub a BW. Duidelijk is geworden dat erflater zeer betrokken was bij de stichting (hij is ook langere tijd voorzitter van het bestuur van de stichting geweest) en veel vrijwilligerswerk verrichtte. Gelet hierop is het niet ongebruikelijk dat een vrijwilliger bij een (ANBI-)stichting dan maandelijkse donaties verricht, zoals erflater dat ook heeft gedaan. Het bedrag van € 200 per maand is in zijn geval ook niet te kwalificeren als bovenmatig. Voor deze donaties/giften behoefde erflater niet de toestemming van [de echtgenote] .
3.16
Voor de overige donaties behoefde erflater wel de toestemming van [de echtgenote] nu deze donaties naar het oordeel van het hof niet als ‘gebruikelijk’ kunnen worden gekwalificeerd en deze donaties ‘bovenmatig’ zijn geweest
naastde maandelijkse donaties van € 200. Het gaat om de volgende afschrijvingen:
€ 10.000 (10 augustus 2017)
donatie
€ 1.000 (6 december 2017)
donatie
€ 321,60 (9 juli 2018)
donatie inclusief betaling tickets totaal EURO 1500
€ 2.500 (29 augustus 2018)
donatie
€ 2.000 (12 september 2018)
donatie
€ 150 (30 september 2019)
donatie vlag Kornhorn
€ 2.000 (7 februari 2000)
donatie
€ 901 (24 maart 2000)
donatie Navraatn
€ 5.000 (4 januari 2021)
donatie
€ 261 (11 januari 2021)
donatie Samagri
Het betreft in totaal een bedrag van € 24.133,60.
Misbruik van omstandigheden?
3.17
[de echtgenote] heeft als subsidiaire grondslag voor haar vordering een beroep gedaan op misbruik van omstandigheden (als bedoeld in artikel 3:44 lid 1 en lid 4 BW), voor zover de donaties niet zijn vernietigd vanwege het ontbreken van haar toestemming. Dan gaat het nog enkel om de maandelijkse donaties van € 200 die erflater vanaf augustus 2018 deed tot aan zijn overlijden. Volgens [de echtgenote] was erflater ziek, althans was hij bang weer ziek te worden (hij had eerder darmkanker gehad en kreeg weer bloedingen) en was hij daarom kwetsbaar. Zij wijst erop dat er berichten zijn over misstanden in de Hindoestaanse geloofsgemeenschap waarvan de stichting ook deel uitmaakt. De stichting heeft dit betwist.
3.18
Naar het oordeel van het hof heeft [de echtgenote] haar stelling onvoldoende onderbouwd. Zij schetst een algemeen toestandsbeeld van erflater, maar zij woonde al sinds 2013 niet meer met hem samen. Ze hadden weliswaar goed contact wat betreft de kinderen, maar enige feitelijke onderbouwing van misbruik van omstandigheden geeft zij niet. Die grondslag van de vordering wijst het hof dan ook af.
De terugbetalingsverplichting van de stichting
3.19
Nu [de echtgenote] de rechtshandelingen (giften/donaties) van erflater op goede gronden heeft vernietigd, met uitzondering van de maandelijkse donaties van € 200, heeft de stichting een terugbetalingsverplichting aan [de echtgenote] , als gerechtigde tot de goederen van de huwelijksgemeenschap dan wel, als zij geen erfgenaam is, als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap. De stichting heeft zich hiertegen verweerd door onder meer een beroep te doen op de goede trouw aan haar zijde toen de donaties werden ontvangen en de stichting geen rekening kon houden met de mogelijkheid van een terugbetaling. Daarmee beroept de stichting zich op het bepaalde in artikel 6:204 lid 1 BW.
3.2
Dit verweer van de stichting gaat niet op. In de periode dat de donaties werden gedaan was erflater getrouwd. Erflater was zélf voorzitter van de stichting en wist als geen ander dat hij (nog) getrouwd was; onwetendheid met de bepaling in artikel 1:88 BW kan niet gelijk worden gesteld met de ‘goede trouw’ als bedoeld in artikel 6:204 lid 1 BW. De overige door de stichting aangevoerde verweren bij de rechtbank heeft de stichting niet herhaald onder grief V in incidenteel hoger beroep en al helemaal niet uitgewerkt, zodat het hof daarop geen acht meer hoeft te slaan.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten
3.21
[de echtgenote] heeft een bedrag van € 1.309,62 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd en daarvoor verwezen naar het Besluit buitengerechtelijke kosten. Dit besluit is van toepassing op een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom. Indien de verbintenis strekt tot vergoeding van schade, is dit besluit daarop alleen van toepassing voor zover deze verbintenis is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst of voor zover de in de eerste zin bedoelde verbintenis tot betaling van een geldsom is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding in de zin van 6:87 BW. Dat is hier allemaal niet het geval. Daarnaast heeft [de echtgenote] de door haar gestelde buitengerechtelijke kosten (als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW) in het geheel niet onderbouwd, zodat die vordering niet kan worden toegewezen.
De conclusie
3.22
Het (principaal) hoger beroep van [de echtgenote] slaagt grotendeels; het (incidenteel) hoger beroep van de stichting slaagt niet. Omdat de stichting grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de stichting tot betaling van de proceskosten van [de echtgenote] zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover.
3.23
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 15 maart 2023 en beslist als volgt:
4.2
verklaart voor recht dat de door erflater aan de stichting gedane donaties/schenkingen over de periode van 10 augustus 2017 tot en met 25 april 2021 buitengerechtelijk zijn vernietigd, behoudens de maandelijkse donaties van € 200 die erflater in die periode heeft gedaan;
4.3
veroordeelt de stichting tot betaling van € 24.133,60 aan [de echtgenote] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2021;
4.4
veroordeelt de stichting tot betaling van de volgende proceskosten van [de echtgenote] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.301,- aan griffierecht
€ 125,09 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
€ 2.298,- aan salaris van de advocaat van [de echtgenote] (3 procespunten x tarief III)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de echtgenote] in principaal en incidenteel hoger beroep:
€ 783,- aan griffierecht
€ 132,41 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
€ 4.713,- aan salaris van de advocaat van [de echtgenote] (3 procespunten x appeltarief III)
4.5
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.6
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, J.H. Lieber en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.

Voetnoten

2.Vgl. HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535, rov.