Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.Het geschil
5.De overwegingen voor de beslissing
-aanslagen die de vrouw in het geding heeft gebracht en heeft gesteld dat hij bewijs wil zien van betaling. Evenals de rechtbank en dit hof in de eerdere beschikkingen van 10 maart 2016 en 22 december 2020 oordeelt het hof dat uit het systeem van partneralimentatie volgt dat een in Nederland woonachtige ontvanger van partneralimentatie belasting dient te betalen over de te ontvangen partneralimentatie. De vrouw heeft dit ook onderbouwd met de overlegging van belastingaangiftes en -aanslagen.
plichtigeheeft bij betaling van partneralimentatie bij zijn draagkracht wordt opgeteld. Dit verhoogt zijn draagkracht. Hoe dit fiscale voordeel wordt berekend volgt uit de fiscale wetgeving. Het hof verwijst naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5167). Het gaat in dezen echter niet om dit fiscale voordeel van de alimentatieplichtige.
gerechtigdeworden gebruteerd. Er moet rekening worden gehouden met de door de vrouw af te dragen inkomstenbelasting over de partneralimentatie, waarbij zij te maken krijgt met een afbouw van de algemene heffingskorting en te betalen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW). Het hof berekent de bruto resterende behoefte van de vrouw in 2022 op € 32.908,- over het hele jaar, dus € 2.742,- per maand, en in 2023 op € 33.684,- over het hele jaar, dus € 2.807,- per maand (zie aangehechte berekeningen). Omdat het alimentatierekenprogramma Split-online het meest duidelijk laat zien op welke wijze deze brutering wordt berekend, hecht het hof de berekening op basis van dit alimentatieprogramma aan.