ECLI:NL:GHARL:2024:4974

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
200.267.930
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadebegroting na wanprestatie in bouwproject met hogere winst door voortzetting met ander

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen M&B Holding B.V. en Ter Steege Bouw Vastgoed Apeldoorn B.V. over de schadebegroting na wanprestatie. M&B had een overeenkomst gesloten met Ter Steege voor de bouw van een zorgvilla, maar kwam haar verplichtingen niet na. Ter Steege vorderde schadevergoeding van M&B, maar het hof oordeelde dat Ter Steege geen schade had geleden. Het hof stelde vast dat Ter Steege door het uitvoeren van het bouwproject voor Apollo een hogere winst had behaald dan zij zou hebben gemaakt als het project met M&B was uitgevoerd. Het hof verwierp de vorderingen van M&B in het principaal hoger beroep en bevestigde de eerdere beslissingen van de rechtbank. De proceskosten werden toegewezen aan Ter Steege, die ook in het incidenteel hoger beroep in het ongelijk werd gesteld. Het hof concludeerde dat Ter Steege geen schade had geleden door de wanprestatie van M&B, maar juist voordeel had behaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

afdeling civielrecht, locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.267.930
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: NL18.7524)
arrest van 30 juli 2024
in de zaak tussen
M&B Holding B.V.
die hierna M&B zal worden genoemd
die is gevestigd in Voorthuizen, gemeente Barneveld
die hoger beroep heeft in gesteld
die in eerste aanleg verweerster op de vordering was en ook eiseres van de tegenvordering
en voor wie als advocaat optreedt: mr. R. Vissink,
en
Ter Steege Bouw Vastgoed Apeldoorn B.V.
die hierna Ter Steege zal worden genoemd
die is gevestigd in Apeldoorn
die ook hoger beroep heeft ingesteld
die in eerste aanleg eiseres van de vordering was, en ook verweerster op de tegenvordering
en voor wie als advocaat optreedt: mr. M.H.F. van der Lek-Langenhof.

1.Samenvatting en het procesverloop

1.1
De procedure gaat over het niet uitvoeren van plannen van partijen om een zorgvilla te bouwen. Volgens de Intentie Overeenkomst (IOK) die partijen met elkaar hebben gesloten zou Ter Steege de zorgvilla bouwen in opdracht van een eigenaar die de villa aan M&B zou verhuren. In het tussenarrest van 12 april 2022 is geoordeeld dat M&B haar verplichtingen uit de IOK niet is nagekomen door op 7 december 2017 te weigeren om een huurovereenkomst aan te gaan met Aedifica. Op grond van dit oordeel faalt het hoger beroep van M&B (het principaal hoger beroep).
1.2
Ter Steege heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij vordert onder meer om M&B te veroordelen tot vergoeding van schade ad € 418.086,95 die zij als gevolg van de tekortkoming van M&B heeft geleden. Na het arrest van 12 april 2022 heeft zij haar schadebegroting nader toegelicht, waarna M&B daarop kritiek heeft geleverd. Bij tussenarrest van 25 april 2023 heeft het hof Ter Steege in staat gesteld om op die kritiek te reageren, wat Ter Steege heeft gedaan in een akte van 1 augustus 2023. M&B heeft daarop gereageerd bij antwoordakte van 26 september 2023.
1.3
In dit arrest stelt het hof in de kern vast dat het voor Apollo uitgevoerde bouwplan meer winst voor Ter Steege heeft opgeleverd dan de winst die Ter Steege zou hebben gemaakt indien M&B geen wanprestatie had gepleegd, M&B hoeft haar daarom geen schade te vergoeden. Hoe het hof tot dit oordeel is gekomen legt het hieronder uit. Eerst zal het echter ingaan op enkele processuele punten.

2.De schadebegroting

geen eisvermeerdering

2.1
In haar akte van 7 juni 2022 heeft Ter Steege haar vordering in het incidenteel hoger beroep verhoogd, maar het hof heeft deze eisverandering in het tussenarrest van 25 april 2023 afgewezen, kort gezegd omdat een eisverandering in hoger beroep na de eerste memorie van de eiser volgens de zogenaamde tweeconclusieregel alleen nog bij wijze van uitzondering wordt toegelaten en Ter Steege niet had toegelicht dat een dergelijke uitzondering zich hier voordoet. In haar latere akte (van 1 augustus 2023) verzoekt Ter Steege het hof om van deze beslissing terug te komen, maar dat doet het hof niet omdat het nog steeds van oordeel is dat Ter Steege in haar akte van 7 juni 2022 onvoldoende heeft gesteld om in dit geval aan te nemen dat sprake is van een uitzondering die de eiswijziging toelaatbaar maakt. Ter Steege heeft thans aangevoerd dat verschillende van haar uitgaven aan het project ná het indienen van de memorie van antwoord/grieven hoger bleken dan begroot of zelfs helemaal niet waren begroot. Deze informatie ontbreekt echter in haar akte van 7 juni 2022 en het alsnog aandragen daarvan op 1 augustus 2023 is te laat en in strijd met de goede procesorde. De tweeconclusieregel is een ‘in beginsel strakke’ procesrechtelijke regel. Ter Steege had in haar akte van 7 juni 2022 moeten uiteenzetten waarom zij aanspraak zou mogen maken op het wijzigen van de inzet van de procedure in het late stadium daarvan.
het hof blijft bij de aangekondigde methode van schade begroten
2.2
Om Ter Steege zoveel mogelijk in de positie te brengen waarin zij zou hebben verkeerd indien M&B geen contractbreuk zou hebben gepleegd, zal het hof hieronder aan de hand van een vergelijking tussen enerzijds de hypothetische situatie waarin de contractbreuk wordt weggedacht en anderzijds de werkelijke situatie de schade begroten die Ter Steege als gevolg van de contractbreuk heeft geleden. In verschillende arresten van de Hoge Raad [1] wordt deze wijze van begroten van schade bij wijze van hoofdregel voorgeschreven. Het hof heeft in de twee laatste tussenarresten aangekondigd dat het die hoofdregel hier zal toepassen en Ter Steege heeft zich in haar laatste akte (opnieuw) tegen uitvoering van het voornemen van het hof verzet. Zij wil dat de omvang van haar schade wordt vastgesteld op de wijze die in haar memorie van antwoord/grieven is gekozen (omdat die methode zou leiden tot vaststelling van de concrete schade). Niet inzichtelijk is in hoeverre de in § 8.2 e.v. van de memorie van antwoord/grieven gevolgde methode afwijkt van de hierboven bedoelde hoofdregel doordat niet valt uit te sluiten dat in de door ter Steege in de berekening van de memorie van antwoord/grieven gebruikte gegevens de schade gelijk gesteld wordt aan alle in het traject met M&B gemaakte kosten onder aftrek van (uitsluitend) die kosten die ten gunste van het project voor Apollo konden worden gebruikt. Dat resulteert hooguit in de vaststelling van een bedrag aan, naar achteraf blijkt, nodeloos gemaakte kosten, maar niet in een vergelijking tussen de hypothetische en werkelijke situatie zoals in de arresten van de Hoge Raad beoogd. De vergelijking komt er in dit geval op neer dat de winst die Ter Steege heeft geboekt door het project op te leveren aan Apollo wordt vergeleken met de winst die zij zou hebben geboekt indien zij het project met M&B zou hebben voltooid. Daarbij wordt rekening gehouden met alle kosten die Ter Steege heeft gemaakt vanaf het begin (nog voordat de IOK met M&B werd gesloten) tot en met de kosten van ná de oplevering aan Apollo. Ook de uitgaven die nutteloos zijn geworden doordat M&B uit het project stapte maken dus deel uit van deze berekening. Vaststelling van de schade vindt op deze wijze ‘concreet’ plaats en dat is ook de wijze waarop zaakschade in beginsel hoort te worden begroot.
Ter Steege heeft niet erkend dat zij geen schade heeft geleden
2.3
In de akte die Ter Steege op 7 juni 2022 heeft ingediend wordt de hierboven bedoelde vergelijking gemaakt door de kosten en opbrengsten van het aan Apollo opgeleverde bouwproject te vergelijken met die van het (hypothetische) bouwproject dat Ter Steege met M&B zou hebben uitgevoerd. Deze schadeopstelling is verder uitgewerkt (en op onderdelen aangepast) in de akte van Ter Steege van 1 augustus 2023. Ter Steege is het niet eens met de door het hof gekozen manier om vast te stellen welke schade zij heeft geleden, maar daarmee heeft zij niet ‑ zoals M&B stelt ‑ erkend dat zij geen schade heeft geleden. Hieronder wordt haar schadebegroting met het daartegen gevoerde verweer van M&B besproken.
de fictieve winst (het niet uitgevoerde bouwplan)
2.4
Het hof zal met betrekking tot de fictieve situatie (het bouwplan voor M&B) uitgaan van een winst van € 509.136. In de optiek van Ter Steege bedraagt het resultaat van het fictieve project € 509.136 + € 83.327 voor winst- en risico-opslag, maar M&B is het daar niet mee eens. Het hof gebruikt de winst van het fictieve project om de schade te berekenen en kan daarom niet inzien dat die winst moet worden verhoogd met een voorziening voor winst. Voor een verhoging wegens (feitelijk niet ingetreden) risico’s ziet het evenmin een reden omdat Ter Steege niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer kosten heeft gemaakt dan € 6.778.170 en evenmin dat zij nog kosten zal moeten maken. M&B heeft nog meer argumenten aangevoerd om de winst op een lager bedrag vast te stellen, maar dat vraagt om een uitvoerige bespreking die niet nodig is omdat hieronder zal blijken dat Ter Steege door de uitvoering van het project met Apollo een hogere winst heeft gerealiseerd dan € 509.136.
het uitgevoerde project: de opbrengst
2.5
Het hof stelt deze opbrengst in het kader van de schadevaststelling op € 9.300.000. Apollo heeft namelijk aan Ter Steege € 5.800.000 betaald voor de sloop, het bouw- en woonrijp maken en de bouw van de zorgvilla en aan Maatgraven B.V. (hierna: Maatgraven) € 3.500.000 als koopsom voor de (bebouwde) grond (zoals door Ter Steege zelf gesteld in de akte van 1 augustus 2023 sub 3.19 onder verwijzing naar de turnkey ontwikkelings- en realisatieovereenkomst en de leveringsakte). Het grondperceel had Maatgraven eerder verworven van Ter Steege voor € 3.300.000. Maatgraven en Ter Steege maken deel uit van dezelfde bedrijvengroep, maar zijn verschillende rechtspersonen die ook voor de fiscus als verschillende belastingplichtigen worden beschouwd. Binnen de bedrijvengroep is kennelijk besloten om de eigendom van het bouwperceel onder te brengen bij Maatgraven, naar zeggen van Ter Steege omdat dit bij de levering aan Apollo tot een lagere belastingdruk leidt (overdrachtsbelasting in plaats van btw, zo begrijpt het hof). Gelet hierop is het redelijk om Ter Steege en Maatgraven bij vaststelling van de schade van Ter Steege die het gevolg is van de wanprestatie van M&B als één partij te beschouwen. De in het concern van Ter Steege gemaakte keuze om Maatgraven in het project te betrekken en een deel van de opbrengst binnen Maatgraven te houden, mag in redelijkheid niet in het nadeel van Ter Steege werken. Dat Ter Steege en Maatgraven voor de (omzet- en overdrachts-) belasting als afzonderlijke entiteiten worden gezien verandert dat daar niets aan. De hiermee gerealiseerde belastingbesparing behoort in redelijkheid ten goede van M&B te komen. Ter Steege is immers verplicht om haar schade zoveel mogelijk te beperken. Ter Steege noemt in haar stukken ook wel andere bedragen als opbrengst van het aan Apollo geleverde project, met name ook het bedrag van € 8.175.000, maar in haar stellingen ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten om de opbrengst naar beneden bij te stellen. Door de schade op deze wijze te berekenen wordt ook voordeel dat Ter Steege heeft genoten als gevolg van de wanprestatie van M&B in mindering gebracht op de nadelen die de contractbreuk haar hebben berokkend. Daar is naar het oordeel van het hof eveneens voldoende reden voor, omdat dit voordeel slechts mogelijk is gemaakt doordat M&B wanprestatie pleegde: door zich uit het project terug te trekken kon het project voor Apollo worden gerealiseerd.
de kosten van Maatgraven
2.6
Het totaal van de door Maatgraven gedragen kosten is € 61.387. De door haar voor € 3.500.000 aan Apollo geleverde bebouwde grond was eerder op dezelfde dag door Ter Steege aan Maatgraven geleverd voor € 3.300.000. Het verschil zit volgens Ter Steege in door Maatgraven gemaakte kosten, welke deels bestonden uit door Ter Steege aan Maatgraven doorbelaste kosten. De kosten die Maatgraven heeft gemaakt om aan Apollo te leveren worden meegeteld, als uitgaven van Ter Steege. Uit productie R bij de akte van 1 augustus 2023 van Ter Steege, dat is een nota van de notaris ter zake van de levering van het bouwperceel door Maatgraven aan Apollo, blijkt dat van de door Apollo betaalde prijs een gedeelte groot € 2.722,22 (exclusief btw) aan leveringskosten is ingehouden wegens notaris- en kadasterkosten (€ 2.588 + € 126 + € 8,22). Ook blijkt daaruit dat wegens overdrachtsbelasting aan de fiscus € 13.956 is afgedragen. Het totaal van deze kosten is € 16.687,22. In § 3.20 van die akte staat hiervoor een bedrag van € 17.510,97, een verschil van € 832,75. Het hof begrijpt niet waarom Ter Steege op een hoger bedrag is uitgekomen en houdt daarom rekening met € 16.687 aan overdrachtskosten. Het hof houdt ook rekening met rentelasten van € 44.700 die Maatgraven naar zeggen van Ter Steege aan Apollo heeft vergoed, mogelijk omdat Apollo de verschuldigde prijs vooruit heeft betaald. Volgens Ter Steege heeft zij Maatgraven bovendien belast met € 131.747,74 en moet dat bedrag ook in mindering komen op de opbrengst van het project, maar nu de twee bedrijven binnen het kader van de schadeberekening als één worden beschouwd is voor het verrekenen van onderlinge betalingen geen reden. Een begrijpelijke toelichting van Ter Steege ontbreekt dan ook, ook op de pagina’s 34 en 35 van productie H bij de akte van Ter Steege van 7 juni 2022 waarnaar zij in dit verband heeft verwezen. Aan de kostenpost van € 131.747,74 gaat het hof daarom voorbij.
de kosten van Ter Steege
2.7
Veronderstellenderwijs gaat het hof ervan uit dat de (overige) kosten van Ter Steege van het bouwproject voor Apollo inclusief na oplevering gedragen uitgaven € 8.049.900 bedragen. Ter Steege heeft in § 4.9 van haar akte van 7 juni 2022 het totaal van de projectkosten inclusief Algemene Kosten op € 8.025.400 gesteld, terwijl het dezelfde kosten in productie K bij die akte op het hogere bedrag van € 8.049.900 heeft becijferd. M&B gaat in haar akte van 2 augustus 2022 kennelijk uit van het in de productie gebruikte (hogere) bedrag en bestrijdt dat de kosten zo hoog waren onder het overleggen van twee rapporten van Arcadis en Lenos c.s. De door M&B geleverde kritiek ziet op een groot aantal afzonderlijke posten, maar ook wanneer die kostenposten in hun geheel in de berekening worden betrokken zoals Ter Steege dat wil, blijkt uit de hieronder gemaakte rekensom dat de winst van het voor Apollo uitgevoerde project hoger was dan het fictieve winstbedrag van € 509.136.
de rekensom
2.8
De kosten van Ter Steege en Maatgraven worden veronderstellenderwijs op € 8.111.287 (€ 61.387,22 + € 8.049.900) gesteld, zoals Ter Steege dat doet. Dan bedraagt de winst op het voor Apollo uitgevoerde project € 1.188.713 (€ 9.300.000 - € 8.111.287). Deze winst is ruim € 679.000 hoger dan de winst van € 509.136 die Ter Steege zou hebben behaald op het project met M&B. Extra kosten die Ter Steege zegt te hebben gemaakt doordat de uitvoering van het project vertraging heeft opgelopen en doordat bouwplannen moesten worden aangepast zijn daarbij meegeteld. Ook de kosten die Ter Steege vóór de contractbreuk heeft gemaakt en die door die breuk nutteloos zijn geworden zijn dus meegeteld. Mogelijk heeft Ter Steege als gevolg van de vertraging tevens schade geleden doordat zij andere opdrachten heeft moeten missen, maar zij heeft niet duidelijk gemaakt om welk bedrag het in dat geval zou gaan en ook niet welke duur de vertraging had, ondanks het feit dat M&B zowel het een als het ander ter discussie heeft gesteld. Hierdoor is niet aannemelijk dat schade in de vorm van misgelopen opdrachten meer bedraagt dan € 679.000. Andere schade is niet gesteld. De conclusie is dan ook dat Ter Steege als gevolg van de wanprestatie van M&B geen schade heeft geleden, maar juist voordeel heeft geboekt.
buitengerechtelijke kosten
2.9
Ter Steege heeft in het incidenteel appel met haar tweede grief bezwaar gemaakt tegen de afwijzing door de rechtbank van haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij wijst op werkzaamheden van haar advocaat in de 2e helft van 2017, maar uit de toelichting blijkt dat het daarbij gaat om ondersteuning bij de onderhandelingen die partijen in die periode voerden over de verdere uitvoering van het project en uiteindelijk een aansprakelijkstelling toen partijen het daarover niet eens werden. Dat na die aansprakelijkheidstelling door de advocaat van Ter Steege nog werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van de procedure is niet gesteld of gebleken. Bovendien heeft Ter Steege in haar schadeopstelling ook (nutteloos geworden) ‘juridische kosten’ opgevoerd (akte van 1 augustus 2023 onder 2.12). Hierdoor is onduidelijk of Ter Steege schade heeft geleden in de vorm van in redelijkheid gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Ook de tweede grief van Ter Steege slaagt daarom niet.
geen bewijslevering
2.1
Er is geen bewijs aangeboden van feiten en/of omstandigheden die, indien deze vast zouden komen te staan, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Het hof zal daarom niet ingaan op de aanbiedingen van partijen om nog nader bewijs te leveren.
de slotsom in het principaal hoger beroep
2.11
Geen van de grieven van M&B is gegrond. Het principaal hoger beroep zal daarom worden verworpen, zoals overwogen in het tussenarrest van 12 april 2022. Dit betekent dat M&B in het principaal hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld. Het hof zal haar daarom in de kosten van dat beroep veroordelen. Aan de zijde van Ter Steege worden die kosten begroot op het door Ter Steege betaalde griffierecht van € 5.382 en op een vergoeding voor advocaatkosten overeenkomstig het (huidige) liquidatietarief van € 2.428 (namelijk 2 punten, tarief II). In totaal is dit een bedrag van € 7.810. Het hof bepaalt de termijn voor de betaling op veertien dagen na vandaag. M&B is bovendien nakosten verschuldigd indien zij niet vrijwillig betaalt en Ter Steege nakosten maakt. Volgens het liquidatietarief bedraagt de vergoeding voor nakosten in de vorm van advocatensalaris € 178 indien betekening plaatsvindt verhoogd met € 90 en met de kosten van de betekening. De proceskostenveroordelingen kunnen ook ten uitvoer worden gelegd indien tegen dit arrest cassatieberoep wordt ingesteld (uitvoerbaarheid bij voorraad).
de slotsom in het incidenteel hoger beroep
2.12
Ter Steege heeft in het incidenteel hoger beroep gevorderd dat het hof vaststelt (een verklaring voor recht geeft) dat een (romp)overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, dat M&B ter zake van deze overeenkomst wanprestatie heeft gepleegd en dat Ter Steege de overeenkomst terecht (en met succes) heeft ontbonden. Deze vorderingen zijn in eerste aanleg al toegewezen. Het gaat om vorderingen die niet uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, zodat Ter Steege in zoverre geen andere beslissing wil dan al in eerste aanleg gegeven. Het hof zal daarom het eindvonnis op de onderdelen 5.1, 5.2 en 5.3 bekrachtigen. In het incidenteel hoger beroep is onderdeel 5.4 van dat eindvonnis niet aan het hof ter beoordeling voorgelegd en zal in het incidenteel hoger beroep ook al niet kunnen worden vernietigd omdat Ter Steege geen nadeel mag ondervinden van haar eigen hoger beroep. De vorderingen van Ter Steege onder 2 (a) en (b) en onder 3 (a) en (b) van haar memorie van antwoord/grieven strekken ertoe om M&B te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Deze zijn ongegrond en worden daarom afgewezen omdat van de gestelde schade niet is gebleken. Hetzelfde geldt voor de vorderingen onder 2 (c) en 3 (c), waarmee Ter Steege eveneens wil bereiken dat M&B verplicht wordt geacht om schade te vergoeden en wordt veroordeeld om een voorschot daarop te betalen. Met onderdeel 5.4 van dat eindvonnis is M&B veroordeeld om schade te vergoeden die tussen partijen zou moeten worden vastgesteld. Ter Steege heeft haar vordering daartoe klaarblijkelijk vervangen door de vordering om die schade nu al vast te stellen vast te stellen, maar die - zoals hiervoor aangegeven - door het hof wordt afgewezen.
de proceskosten in eerste aanleg
2.13
M&B is bij eindvonnis van de rechtbank veroordeeld in de proceskosten in conventie. Het hof sluit zich bij die beslissing aan, nu zij in conventie grotendeels in het ongelijk is gesteld. M&B is in reconventie in het ongelijk gesteld en dient daarom ook proceskosten in reconventie aan Ter Steege te vergoeden, zoals door de rechtbank begroot. De proceskostenveroordelingen zijn aanvankelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar op dit punt is het eindvonnis in conventie gecorrigeerd: die uitvoerbaar verklaring is bij herstelvonnis van 24 september 2019 alsnog geschrapt. Nu Ter Steege zowel in het principaal hoger beroep als in het incidenteel hoger beroep alsnog die uitvoerbaarheid van (ook) de proceskostenveroordelingen in de eerste aanleg wil, zal het hof dit toewijzen.
de proceskosten in het incidenteel hoger beroep
2.14
Ter Steege is in het incidenteel hoger beroep de in het ongelijk te stellen partij en wordt daarom in de kosten van dit hoger beroep veroordeeld. De kosten die M&B tot vandaag heeft gemaakt worden begroot op een vergoeding voor het salaris van haar advocaat van, overeenkomstig het liquidatietarief, € 7.929 (½ x 3 punten x tarief VII). Na vandaag zal Ter Steege mogelijk nakosten verschuldigd zijn, welke kosten het hof voor dat geval alvast begroot. De kosten van een eventuele betekening komen daarbij. Volgens het liquidatietarief bedraagt de vergoeding voor nakosten in de vorm van advocatensalaris € 178, indien betekening plaatsvindt verhoogd met € 90 en met de kosten van de betekening. De kostenveroordelingen kunnen ook worden uitgevoerd indien tegen dit arrest in het incidenteel hoger beroep cassatieberoep wordt ingesteld (uitvoerbaarheid bij voorraad), zoals M&B dit heeft gevorderd.

3.De beslissingen

Het hof:
in het principaal hoger beroep:
3.1
verwerpt het beroep en wijst het in het principaal hoger beroep alsnog gevorderde af;
3.2
veroordeelt M&B in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ter Steege vastgesteld op € 7.810, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de vijftiende dag na de dagtekening van dit arrest;
3.3
veroordeelt M&B tevens in de mogelijke nakosten en begroot de nakosten van Ter Steege op € 178, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 90 en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval M&B niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf de vijftiende dag na aanschrijving én betekening;
3.4
verklaart dit arrest wat de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep:
3.5
bekrachtigt de beslissingen 5.1, 5.2, 5.3, 5.5, 5.6, 5.8, 5.9, 5.10 en 5.11 in het vonnis dat de rechtbank Gelderland, onder zaaknummer NL18.7524 op 8 juli 2019 tussen partijen heeft uitgesproken, zoals dit bij vonnis van 24 september 2019 is verbeterd:
3.6
verklaart de in dat vonnis onder 5.5 en 5.6 uitgesproken kostenveroordelingen alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
3.7
wijst de overige in hoger beroep ingestelde vorderingen van Ter Steege af;
3.8
veroordeelt Ter Steege in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van M&B vastgesteld op € 7.929 te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de vijftiende dag na de dagtekening van dit arrest;
3.9
veroordeelt Ter Steege tevens in de mogelijke nakosten en begroot die nakosten op € 178, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 90 en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval Ter Steege niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf de vijftiende dag na aanschrijving én betekening;
3.1
verklaart dit arrest wat de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, M. Wallart en M.F.A. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.

Voetnoten

1.Vgl. rov 4.3 van het arrest HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539