ECLI:NL:GHARL:2024:4961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
23/304
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een vennootschap onder firma, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 december 2022. De rechtbank had de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 3.232, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, ongegrond verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, die na bezwaar was verminderd tot € 2.908. De rechtbank kende belanghebbende vergoedingen toe voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht, maar verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep betwist belanghebbende de hoogte van de naheffingsaanslag en stelt dat er rekening gehouden moet worden met een hogere waardevermindering van de auto, die meer schade zou hebben dan door de Inspecteur is geaccepteerd. De Inspecteur betwist dit en stelt dat het taxatierapport van belanghebbende niet voldoet aan de wettelijke eisen. Tijdens de zitting op 3 juli 2024 zijn beide partijen gehoord. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan de auto groter is dan door de Inspecteur is vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/304
uitspraakdatum:
30 juli 2024
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] v.o.f.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 2 december 2022, nummer AWB 21/2620 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.232. Daarbij is belanghebbende voorts een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 21.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.908 en de beschikking inzake de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3
Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard, waarbij de Rechtbank aan belanghebbende vergoedingen heeft toegekend voor geleden immateriële schade, proceskosten en griffierecht van respectievelijk € 500, € 759 en € 360.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 3 juli 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam1] namens belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur, [naam2] en [naam3] .

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor een in Duitsland gekochte personenauto van het merk Audi Q7 uitvoering 3.0 TFSI Quattro Pro Line S 7p (de auto). De auto heeft meer dan normale gebruiksschade.
2.2
De auto is op 26 april 2018 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. De historische nieuwprijs van de auto bedraagt € 118.528. De (historische) bruto BPM voor de auto bedraagt € 22.211 (tarief 2018).
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 20 november 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister.
2.4
Bij de aangifte heeft belanghebbende op de voet van artikel 10, achtste lid, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) jo. artikel 8, vierde lid, aanhef en onderdeel b, Uitvoeringsregeling BPM 1992 gebruik gemaakt van een taxatierapport van 12 november 2019 opgesteld door [naam4] , Registertaxateur VRT verbonden aan [naam5] B.V. Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto (in beschadigde staat) bepaald op € 40.864.
2.5
De auto betreft een benzineauto. Van de auto was in 2018 geen benzine-variant leverbaar en een benzine-variant van de auto van het bouwjaar 2018 komt dan ook niet voor in de gangbare koerslijsten. Belanghebbende heeft de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat daarom aan de hand van de koerslijstinformatie (afschrijvingspercentage) van een viertal volgens haar taxateur vergelijkbare referentie-voertuigen berekend op € 50.019.
2.6
De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde vervolgens vastgesteld door op de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat een bedrag van € 6.155 (€ 6.455 getaxeerde schade minus een aftrek van € 300 in verband met normale gebruiksschade) en een bedrag van € 3.000 (in verband met het ontbreken van een -oordeel van de Rijksdienst voor het wegverkeer ( hierna: RDW) over de kilometerstand) in mindering te brengen. Aldus resulteert een handelswaarde van de auto van € 50.019 -/- € 6.155 -/- € 3.000 = € 40.864. De vermindering van de BPM is berekend door op de historische nieuwprijs bij verkoop van € 118.528 de huidige inkoopwaarde in Nederland van € 40.864 in mindering te brengen, zodat een werkelijke afschrijving van € 77.664 ontstaat, ofwel een afschrijving van 65,52 %.
2.7
Belanghebbende heeft op 20 november 2019 een bedrag van € 7.656 aan BPM (€ 22.211 x 0,3448) op aangifte voldaan.
2.8
De dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) heeft belanghebbende uitgenodigd om de auto op 25 november 2019 te tonen aan een medewerker van DRZ, aan welk verzoek belanghebbende heeft voldaan. DRZ heeft ter zake daarvan een rapport ‘Onderzoek waardebepaling’ opgemaakt. Daarin is onder meer opgemerkt dat voor de auto geen koerslijstwaarde beschikbaar is en dat de auto minder schade had dan is aangegeven. De afschrijving is berekend aan de hand van de handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) die is opgenomen in de koerslijst Autotelex Pro (marge) voor een Audi Q7 uitvoering 3.0 TFSI quattro met eerdere productiedatum, waarbij conform de door Autotelex pro voor overjarige modellen vastgestelde afschrijvingscurve is gehanteerd.
2.9
De auto is op 2 december 2019 geregistreerd in het kentekenregister.
2.1
Naar aanleiding van de controle door DRZ heeft de Inspecteur, met dagtekening 24 september 2020, € 3.232 nageheven en € 21 belastingrente in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2021 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.908. Voor de waarde in onbeschadigde staat is de Inspecteur daarbij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 58.742. De waardevermindering als gevolg van schade heeft de Inspecteur bepaald op € 2.364. Dit is ca. 85% van de door DRZ vastgestelde herstelkosten van € 2.765. Verder is de Inspecteur bij zijn berekeningen evenals belanghebbende uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 118.528 en een historisch bruto BPM bedrag van € 22.211.
2.11
De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat de Inspecteur, anders dan belanghebbende, de door hem verdedigde handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat (€ 58.742) aannemelijk heeft gemaakt, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de aangifte aan de auto meer schade aanwezig was dan door de Inspecteur is geaccepteerd, dat belanghebbende evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat rekening gehouden moet worden met een extra waardevermindering van € 3.000 in verband met het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand van de auto en dat de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag reeds rekening heeft gehouden met de door belanghebbende geclaimde extra leeftijdskorting. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende daarop ongegrond verklaard.
2.12
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. In hoger beroep is in dat verband alleen nog in geschil of:
a. rekening gehouden dient te worden met een hoger bedrag aan herstelkosten;
b. een waardevermindering in aanmerking dient te worden genomen in verband met de vermelding “geen oordeel kilometerstand” van de RDW; en
c. of de geconstateerde herstelkosten leiden tot een hogere waardedaling van de auto dan door de Inspecteur in aanmerking is genomen.
Belanghebbende beantwoordt die vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10, lid 2, Wet BPM de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat moet worden verminderd wegens meer schade dan door de Inspecteur is aanvaard en vanwege de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het door belanghebbende overgelegde taxatierapport niet voldoet aan de wettelijk daaraan gestelde vereisten, zodat belanghebbende geen aangifte BPM kon doen op basis van de zogenoemde ‘taxatiemethode’. Verder heeft belanghebbende geen nader bewijs aangedragen voor haar stelling dat met meer schade rekening zou moeten gehouden dan door de Inspecteur reeds is aanvaard. Dat van een hogere waardeverminderende invloed van de schade op de handelsinkoopwaarde van de auto dient te worden uitgegaan, is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende motiveert de aftrek in verband met het ontbreken van een logisch oordeel van de RDW over de kilometerstand van de auto, met de stelling dat zich bij importvoertuigen meer misstanden voordoen, bijvoorbeeld inzake tellerfraude, maar maakt op geen enkele wijze aannemelijk dat daarvan in casu sprake is, aldus de Inspecteur
3.4
Belanghebbende concludeert vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging c.q. vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Gebrek taxatierapport; geen inkoopfactuur
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat met betrekking tot de auto sprake is van meer dan normale gebruiksschade, zodat het belanghebbende vrijstond om – gelijk zij heeft gedaan – aangifte BPM te doen met behulp van een taxatierapport.
4.2
Artikel 8, lid 4, letter b, Wet BPM in samenhang met bijlage I van de Uitvoeringsregeling BPM 1992, stelt eisen aan een taxatierapport, waaronder het toevoegen van een kopie van de inkoopfactuur van de te registreren auto. Belanghebbende heeft geen inkoopfactuur overgelegd. Anders dan de Inspecteur betoogt, acht het Hof het enkele ontbreken van de inkoopfactuur geen reden om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te schuiven. Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt. De inkoopfactuur kan bijvoorbeeld informatie bevatten over de staat waarin de auto ten tijde van aankomst in Nederland verkeerde. Ook kan de inkoopfactuur gegevens bevatten die de verbinding kunnen leggen tussen het taxatierapport en de aangifte. Het Hof zal hierna de inhoud van belanghebbendes taxatierapport wat betreft de gestelde schade en waardedruk aan een beoordeling onderwerpen (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3910).
Handelsinkoopwaarde; waardevermindering in verband met schade
4.3
In het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport is vermeld dat de lichtmetalen wielen van de auto en de carrosserie in een beschadigde staat verkeren. Verder zijn geen bijzonderheden waargenomen. Door de taxateur en de Inspecteur zijn de navolgende, in beide gevallen door een schadecalculatie onderbouwde, schadeherstelbedragen in aanmerking genomen:
Belanghebbende Inspecteur
Onderdelen (achterlicht, bumper) € 786,60 € 0,00
Bijkomende kosten € 355,00 € 85,00
Arbeidsloon € 621,60 (7.4 uur) € 296,00 (3.2 uur)
Spuiten (materiaal en arbeidsloon) € 3.503,11 (30.0 uur) € 1.882,60 (14.7 uur)
Toe-afslagen
€ 86,02 € 41,17
€ 5.334,33 € 2.284,85
BTW
€ 1.120,21 € 479,82
€ 6.454,54 € 2.764,67
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft fotomateriaal van de (schade van de) auto ingebracht.
4.4
Belanghebbende verwijst voor de onderbouwing van haar stellingen naar het taxatierapport. Met name wijst belanghebbende op de foto’s van de velgen, de voorbumper welke is ontzet, de motorkap en het scherm-rechts.
4.5
Belanghebbende op wie – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – de bewijslast rust, is er naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd aannemelijk te maken dat moet worden uitgegaan van een hogere waardevermindering als gevolg van schade of achterstallig onderhoud, dan reeds in aanmerking is genomen. Dat met betrekking tot een groot deel van de door belanghebbende vermelde lakbeschadigingen aan de carrosserie sprake is van meer dan normale gebruiksschade is op grond van het – verre van duidelijke – fotomateriaal van belanghebbende niet af te leiden, en is op het door de Inspecteur gepresenteerde beeldmateriaal ook niet waarneembaar. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot de mogelijke schade aan de velgen welke evenzeer – zoals de Inspecteur heeft gesteld – relatief eenvoudig te verwijderen (vuil)strepen zouden kunnen zijn. Verder acht het Hof aannemelijk dat het effect van de gecalculeerde herstelkosten op de waarde niet meer bedraagt dan de door de Inspecteur in aanmerking genomen ca 85%, waarbij het Hof opmerkt dat met het in aftrek toegestane kosten van herstel immers ook normale gebruikssporen worden hersteld.
Handelsinkoopwaarde; waardevermindering in verband met ‘geen oordeel kilometerstand’
4.6
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand, reden is om de waarde van de auto te verminderen met € 3.000.
4.7
Naar het oordeel van het Hof kan het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand een waardedrukkende factor zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De bewijslast dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust op belanghebbende (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2453, r.o. 4.22).
4.8
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand dat niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. Belanghebbende heeft volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. Gelet daarop is belanghebbende met het taxatierapport niet erin geslaagd een waardevermindering in verband met ‘geen oordeel kilometerstand’ aannemelijk te maken.
Belastingrente
4.9
Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke klachten aangevoerd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
30 juli 2024
De griffier, De voorzitter,
(De griffier is verhinderd de uitspraak(M.G.J.M. van Kempen)
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 juli 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.