Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De relevante feiten
4.Beoordeling van het geschilInternationaal karakter
De rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] heeft [appellant] bij brief van 13 februari 2017 aansprakelijk gesteld. Daarna is [appellant] meermaals aangeschreven en heeft hij een tweetal antwoordformulieren ingevuld en geretourneerd, namelijk op 23 april 2017 en 3 juni 2017. Op 23 juni 2017 is er telefonisch contact geweest tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en [appellant] . Dat gesprek is diezelfde dag schriftelijk aan [appellant] bevestigd.
De moeder verklaart dat ook zij lange tijd op het adres van [appellant] heeft gewoond, maar dat zij met de broer van [appellant] op 1 oktober 2020 en dus kort voor bezorging van de stuitingsbrief is verhuisd naar een ander adres. Volgens verklaringen van buren en een broer van moeder heeft die verhuizing op 4 oktober 2020 hebben plaatsgehad.
Het hof is van oordeel dat aan die verklaringen geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend, omdat die de mogelijkheid niet uitsluiten dat de moeder of de broer op 15 oktober 2020 nog in de woning van [appellant] aanwezig is geweest en de brief in ontvangst heeft genomen. Geen van beiden heeft verklaard de brief niet in ontvangst te hebben genomen en
De toedracht van het ongeval
Zo stelt [appellant] dat hij zich op een blauwe piste had begeven maar dat die plotseling overging in een rode. Een skipiste verandert echter niet halverwege van kleur.
In de conclusie van antwoord gaf [appellant] aan dat hij [geïntimeerde] “licht aan de schouder aantikte” maar dat het hem opviel “dat [geïntimeerde] al onzeker op haar ski’s stond en zich liet vallen toen [appellant] haar licht aantikte”.
Hiernaar gevraagd door de rechter in de rechtbank, erkende [appellant] dat [geïntimeerde] viel nadat zij in disbalans was gebracht doordat [appellant] haar aantikte. [appellant] erkende ter gelegenheid van die mondelinge behandeling ook dat hij voor het eerst op skivakantie was, dat hij op de rode piste weggleed op een ijzig stuk sneeuw en er niet in slaagde weer controle over het skiën te krijgen en daarom ging schreeuwen dat mensen aan de kant moesten gaan. Ook verklaarde hij dat hij vergeefs geprobeerd heeft [geïntimeerde] te ontwijken en haar met de schouder aantikte.
In tegenstelling tot [appellant] , was [geïntimeerde] meermaals op wintersport geweest en dus geen onervaren skiër. Volgens de getuigen skiede zij ten tijde van het ongeval in bochten naar beneden. Zelfs wanneer zij zich – gealarmeerd door het geschreeuw van [appellant] – naar hem heeft omgedraaid, betekent dat niet dat [appellant] geen blaam treft. Zoals uit de regels van de Fédération Internationale du Ski (FIS) volgt moet een skiër die een ander van achteren nadert zijn spoor zo kiezen dat hij een voor hem bewegende skiër niet in gevaar brengt. [appellant] stelt dat hij zich op het moment van de botsing naast [geïntimeerde] bevond, maar uit het feit dat hij haar niet kon ontwijken blijkt dat hij tijdens de afdaling onvoldoende afstand in acht heeft genomen om haar veilig te kunnen passeren. [appellant] heeft de regels van de FIS ook geschonden door zijn snelheid niet aan te passen aan zijn capaciteiten. Vast staat immers dat [appellant] voor het eerst op skivakantie was. Hij heeft gesteld dat hij in februari 2014 tweemaal een skischool heeft bezocht en daarvoor nog in Duitsland, maar deze stelling heeft hij niet met stukken onderbouwd. Hij stelt tevoren wel op een borstelbaan te hebben geoefend. Uit de door hem overgelegde productie blijkt slechts dat hij op 8 januari 2016, twee dagen voor het ongeval, één uur op een borstelbaan in Drachten heeft geoefend. Door zich vervolgens al op 10 januari 2016 op een rode piste te begeven, heeft hij onverantwoorde risico’s genomen, die zich ook hebben gerealiseerd in de botsing met [geïntimeerde] . De onrechtmatigheid van het handelen van [appellant] is daarmee gegeven.
5.De beslissing
2 augustus 2023;