Uitspraak
1.[geïntimeerde1] ,voorheen handelend onder de naam [naam1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
“Raamovereenkomst aanneming van werk”(hierna: de raamovereenkomst) is op 19 februari 2018 tussen MTB als opdrachtgever en [geïntimeerde1] als opdrachtnemer tot stand gekomen. Artikel 11 luidt als volgt:
(“…het loopt nog niet soepel genoeg nu…”), 13 juni 2019
(“Ik heb zojuist vreselijk op mijn flikker gehad van [naam3] over de klus in Valhorst. ….. Je hebt mij beterschap beloofd, maar het gaat nog steeds niet goed.”), 9 september 2019
(“Ik ben vanmorgen door alle woningen gelopen en ben best wel geschrokken.”), 18 september 2019
(“En nu we toch bezig zijn over dingen die niet goed gaan. Ik heb ook nog wat klachten over W2 W3, hier is ook weer van alles mis gegaan. Leidingen niet op de verdeler aangesloten, dus ook niet afgeperst? Voedingen te kort, nu moet er weer een sokje tussen. Voedingen half in de wand uit de vloer. Leidingen structureel niet afgeplakt. Als hier later klachten over komen, kunnen we dan ook bij jullie aankloppen?”) en 21 januari 2020
(“Ik loop toch weer tegen allerlei problemen en vreemde situaties aan op W16. …. Ik begrijp niet hoe je dit zo kan achterlaten zonder iets te zeggen. Ik heb je voor het begin van dit project nog duidelijker proberen te maken dat het beter moest gaan dan de woningen ernaast van [naam3] . ….. Ik ben hier totaal niet blij meer en ik verwacht je vrijdag ochtend om 7 uur op de bouw om de boel op te lossen. Alle tijd voor het oplossen van problemen die we krijgen na de oplevering van dit project ga ik je ook in rekening brengen (wat ik in Valhorst nog niet gedaan heb). Hieronder nog een aantal foto’s van hoe de zooi is achtergelaten. Echt ongelooflijk.”). Verder is er de voormelde brief van 11 mei 2021 waaruit blijkt dat [naam2] een factuur van MTB niet wil betalen wegens slecht verricht werk. Anders dan MTB heeft aangevoerd, valt deze gedetailleerde kritiek op haar werk niet in de categorie “waar gehakt wordt vallen spaanders”; de kritiek is daarvoor te langdurend en te zwaar terwijl de toonzetting niet voor misverstand vatbaar is. Het hof oordeelt dat uit dit alles blijkt dat het niet zo is dat [geïntimeerde1] [naam2] als klant heeft losgeweekt, maar dat [naam2] zélf de beslissing heeft genomen om MTB niet langer in te schakelen. Het gestelde omzetverlies kan MTB dus niet toeschrijven aan [geïntimeerde1] , maar is veroorzaakt door de, volgens [naam2] , ondermaatse kwaliteit van haar dienstverlening. Er is dus ook geen causaal verband komen vast te staan tussen enige actie van [geïntimeerde1] en dit omzetverlies.