ECLI:NL:GHARL:2024:4324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
22/1637
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een Toyota RAV4

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 3.723 werd gehandhaafd. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor de registratie van een Toyota RAV4 en stelde dat de naheffingsaanslag te hoog was. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 4 juni 2024 werd de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur via videoverbinding aanwezig waren. De belanghebbende voerde aan dat de handelsinkoopwaarde van de auto lager was door schade en andere factoren, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/1637
uitspraakdatum: 25 juni 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 13 mei 2022, nummer LEE 21/1552, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 3.723.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen op 24 juni 2022 hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Namens belanghebbende heeft [naam1] van [naam2] BV via een video-verbinding aan de mondelinge behandeling ter zitting deelgenomen. Namens de Inspecteur hebben [naam3] en [naam4] via een video-verbinding deelgenomen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 15 september 2020 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een Toyota RAV4 2.2D Executive Business Limited 4WD Automaat met kenteken [kenteken] (de auto) naar een te betalen bedrag van € 425. Dit bedrag is door belanghebbende berekend aan de hand van een taxatierapport van [naam5] B.V. met datum 11 september 2020.
2.2.
De datum eerste toelating van het voertuig is 27 november 2014. De auto is geregistreerd op 17 september 2020. De kilometerstand ten tijde van de aangifte bedroeg 123.158.
2.3.
In het taxatierapport van [naam5] B.V is de verschuldigde BPM berekend op basis van een aan de hand van een XRAY koerslijst bepaalde historische nieuwprijs van € 57.088 van een handgeschakelde Toyota RAV4 2.2D Executive Business Limited 4WD en handelsinkoopwaarde van € 1.309. Die handelsinkoopwaarde is als volgt berekend:
Handelsinkoopwaarde voor correctie
€ 11.542
Af: correctie conform schadecalculatie taxatierapport
€ 8.333
Bij: correctie conform XRAY matrix
€ 600
Af: correctie i.v.m. geen oordeel over km stand
€ 2.500
Waarde correctie totaal:
€ 10.233
Handelsinkoopwaarde na correctie
€ 1.309
2.3.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd om de auto te tonen bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Belanghebbende is daar niet verschenen. DRZ heeft met dagtekening 28 september 2020 een taxatierapport opgesteld op basis van ‘no show’ en de bij haar bekende gegevens. DRZ heeft een historische nieuwprijs van € 52.049 bepaald die is gebaseerd op een handgeschakelde Toyota RAV4 2.2D 4WD. Aan de hand van de XRAY koerslijst heeft DRZ de handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) bepaald op € 12.869. DRZ heeft geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.
2.4.
De Inspecteur heeft de verschuldigde BPM met toepassing van een tabelafschrijving van 77,664% en uitgaande van een bruto BPM (CO2-uitstoot 176 gr/km; tarief diesel 2014) van € 18.572 vastgesteld op € 4.148. Voor het verschil met de door belanghebbende op aangifte betaalde BPM van € 425 is de bestreden naheffingsaanslag van € 3.723 opgelegd.
2.5.
Ter zitting van het Hof hebben partijen eenparig verklaard dat de historische nieuwprijs van de auto € 57.530 bedraagt, waarin is begrepen een bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen, de bruto BPM € 18.572 en de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 12.869.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt – voor zover hier van belang – voor een personenauto BPM verschuldigd ter zake van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister. Indien de personenauto ten tijde van het belastbare feit eerder gebruikt is geweest, wordt het bij die personenauto behorende bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (artikel 10, lid 1, van de Wet BPM). Die vermindering is de afschrijving. Deze afschrijving wordt uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 4, van de Wet BPM, en de BPM op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen (artikel 10, lid 2, van de Wet BPM). Artikel 10, lid 2, van de Wet BPM strekt ertoe te bewerkstelligen dat op gelijksoortige gebruikte motorvoertuigen de BPM in gelijke mate drukt.
4.2.
Partijen houdt verdeeld het bedrag van de waardevermindering ten gevolge van de schade en de daaruit voortvloeiende hoogte van de afschrijving ten tijde van de registratie. Het Hof stelt daarbij voorop dat de maatstaf voor de staat van een motorrijtuig moet worden beoordeeld naar de toestand op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt (vgl. HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695). Dat is vóór 2022 het moment van registratie in het Nederlandse kentekenregister.
4.3.
Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde lager is vanwege (meer dan gebruikelijke) schade aan de auto, het ontbreken van een Nederlandstalige handleiding en het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand. De Inspecteur betwist dat op grond van een lagere handelsinkoopwaarde een hogere afschrijving in aanmerking moet worden genomen dan uit de tabel volgt.
4.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273).
4.5.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. Het Hof overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft voormelde vermindering aannemelijk willen maken met het bij de aangifte gevoegde taxatierapport, waarin een groot aantal foto’s is opgenomen van de fysieke staat van de auto ten tijde van de expertise, alsmede een calculatie van de reparatiekosten. In beroep heeft belanghebbende van een aantal van deze foto’s uitvergrotingen overgelegd. Op al deze foto’s heeft het Hof niet de door belanghebbende gestelde meer dan normale lakschade, overmatige steenslag of andere bovenmatige schade kunnen constateren, waarbij het Hof in aanmerking neemt dat de auto op het moment van registratie bijna 6 jaar oud was en ruim 123.000 kilometers gereden had. Meer dan normale gebruiksschade is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt door belanghebbende.
4.6.
De Rechtbank heeft omtrent de stelling van belanghebbende dat het ontbreken van een Nederlandstalige handleiding voor een bedrag van € 85 is aan te merken als meer dan normale gebruiksschade het volgende overwogen (daarbij wordt met ‘verweerder’ de Inspecteur bedoeld en met ‘eiser’ belanghebbende):
“5.3. Het ontbreken van een Nederlandse handleiding is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als meer dan normale gebruiksschade. Ter zitting heeft de taxateur van eiser bevestigd dat een Nederlandse versie eenvoudig te downloaden is. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dit gegeven niet al in de koerslijst is verwerkt. De rechtbank acht de gestelde waardevermindering daarom niet aannemelijk.”
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met deze overweging op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overweging dan ook over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende daaromtrent in hoger beroep nog heeft gesteld, maakt dat niet anders.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof kan het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan het voertuig blijft kleven. De last om aannemelijk te maken dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, op belanghebbende. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van het onderhavige voertuig. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. Uit de omstandigheid dat in een door belanghebbende aangehaald bericht door XRAY is aangegeven dat het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand een blijvend signaal betreft voor de rest van het voertuigleven in Nederland dat, naar het Hof begrijpt, in toekomstige edities van de koerslijst aanleiding kan geven voor een vorm van afzonderlijk in aanmerking te nemen waardevermindering, leidt het Hof af dat in de voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat toegepaste koerslijst zowel voertuigen met als zonder oordeel van de RDW over de kilometerstand zijn verwerkt, zodat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit gegeven niet al in die koerslijst is verwerkt. Met hetgeen belanghebbende, ook overigens, heeft aangevoerd, heeft hij geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot de conclusie leiden dat een extra correctie op de uit de koerslijst volgende handelsinkoopwaarde moet worden toegepast in verband met het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand.
Slotsom
4.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. Keuning)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 27 juni 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.