ECLI:NL:GHARL:2024:4220

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.304.907/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aardbevingsschade en deskundigenonderzoek

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 25 juni 2024, wordt ingegaan op de schadevergoeding die appellanten, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, vorderen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) voor aardbevingsschade aan hun pand, veroorzaakt door gaswinning. De appellanten hebben eerder een vordering ingesteld bij de rechtbank, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof stelt vast dat er onduidelijkheid bestaat over de aard en omvang van de schade, mede door de versterkingsoperatie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van een deskundige die de overlap tussen de herstelwerkzaamheden en de versterkingswerkzaamheden moet onderzoeken. Het hof benadrukt dat het noodzakelijk is om een deskundige te benoemen om de vorderingen van appellanten te kunnen beoordelen. De appellanten hebben een bedrag van € 192.126,- aan herstelkosten gevorderd, maar het hof is van mening dat er meer informatie nodig is om te bepalen of deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De zaak is verwezen naar de rol voor akte door beide partijen, waarbij het hof de mogelijkheid biedt om gezamenlijk een deskundige voor te stellen. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot de volgende zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.304.907/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 131864
arrest van 25 juni 2024
in de zaak van

1.[appellante1] VOF,

die is gevestigd in [plaats1] ,
2. [appellant2],
die woont in [plaats1] ,

3. [appellante3] ,

die woont in [plaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld en zich verweren tegen een voorwaardelijke incidentele vordering,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk
de vof,
[appellant2]en
[appellante3],
advocaat: mr. M.J. Blokzijl te Groningen,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
die is gevestigd in 's-Gravenhage,
die ook hoger beroep heeft ingesteld en een voorwaardelijk incidentele vordering,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
NAM
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 23 januari 2024 hebben [appellanten] een akte na tussenarrest genomen, waarbij stukken zijn overgelegd. NAM heeft gereageerd met een akte uitlaten producties.
1.2 Vervolgens heeft het hof op verzoek van partijen een datum bepaald waarop arrest zal worden gewezen.

2.Het tussenarrest van 24 januari 2024

2.1
Het woon- en bedrijfspand van [appellanten] is beschadigd door trillingen wegens aardbevingen, die zijn veroorzaakt door de gaswinning. [appellanten] vorderen vergoeding van de kosten van herstel van het pand en van gevolgschade, zoals verhuiskosten en bedrijfsschade. Partijen verschillen van mening over het bestaan en de omvang van deze schade. Daarbij speelt een belangrijke rol of het pand in het kader van de versterkingsoperatie van de NCG (de Nationaal Coördinator Groningen) gesloopt of vernieuwd zal worden en of [appellanten] door de NCG vergoedingen zijn toegekend voor (een deel van) de door hen van NAM gevorderde schade.
2.2
In het tussenarrest van 24 januari 2024 [1] heeft het hof een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de beoordeling van de vorderingen van [appellanten] Op basis van die uitgangspunten overwoog het hof dat en waarom het voor de beoordeling van de vorderingen van [appellanten] relevant is dat het hof kan beschikken over alle relevante informatie betreffende de versterking van het pand van [appellanten] door de NCG .
2.3 Het hof beschikte over twee brieven van het NCG, een brief van 25 mei 2022 waarin de vof werd geïnformeerd over de toekenning van een voorschot van ruim € 136.000,- en een brief van 15 december 2022, waarin melding werd gemaakt van een aanvullend voorschot van ruim € 20.000,-. In de laatste brief werd ook aangekondigd dat de eigenaar van het pand een versterkingsbesluit zal ontvangen waarin is vastgelegd dat het pand niet aan de veiligheidsnorm voldoet en welke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen om het pand weer aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.
2.4 Het hof overwoog in 3.16 van het tussenarrest naar aanleiding van deze brieven:

Gelet op de inhoud van deze brieven vindt het hof het onaannemelijk dat nu, een jaar na de laatste brief, nog geen versterkingsbesluit is genomen en al helemaal niet dat [appellanten] niet bekend zijn met concrete plannen over de aard en de omvang van de versterking. Het ligt niet voor de hand dat het (ingrijpende) besluit om de vof te laten verhuizen en de kosten van de verhuizing te vergoeden, is genomen zonder dat er concrete plannen bestonden over de aard en de omvang van de versterking van het pand. [appellanten] dienen dan ook òf het versterkingsbesluit in het geding te brengen òf, indien dat er niet is, informatie waaruit volgt welke concrete plannen bestaan over de versterking van het pand. Zij dienen op basis van het besluit of de plannen ook aan te geven welke herstelwerkzaamheden aan het pand, waarvan zij vergoeding van de kosten vorderen, na realisering van de versterkingsmaatregelen nog mogelijk en zinvol zijn. Indien deze informatie niet beschikbaar is, dienen [appellanten] dat te onderbouwen met een brief van de NCG, waaruit blijkt dat de NCG kennis heeft genomen van dit arrest en waarin de NCG verklaart dat er nog geen concrete plannen bestaan over de versterking van het pand. Als [appellanten] deze informatie niet verstrekken, zal het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht (vgl. artikel
22 Rv).”

3.3. De verdere beoordeling van de standpunten van partijen[appellanten] hebben aan hun verplichting tot informatieverstrekking voldaan3.1 [appellanten] hebben een e-mailbericht van 4 maart 2024 van de heer [naam1] van de NCG aan [appellante3] en hun advocaat in het geding gebracht. In dit e-mailbericht schrijft[naam1] dat hij kennis heeft genomen van het tussenarrest van 23 januari 2024. Verder schrijft hij dat nog geen versterkingsbesluit is genomen. Hij licht dat als volgt toe:“Reden hiervoor is dat het een complex-dossier betreft. De afgelopen jaren hebben meerdere projectleiders binnen NCG zich met dit versterkingsdossier bezig gehouden. Zij zijn inmiddels allemaal vertrokken. Het versterkingsdossier wordt nu door mij opgepakt binnen het programma Complex en individueel.

Om een versterkingsbesluit te kunnen nemen heb ik uitgewerkte bouwkundige en constructieve uitvoeringstekeningen nodig met de daarbij behorende begroting van de
aannemer. Deze uitvoeringstekeningen worden door diverse partijen aan mij aangeleverd.
Wanneer deze informatie op voldoende niveau is, en beoordeeld en gecalculeerd en
geëngageerd is, kan het versterkingsbesluit genomen worden. Momenteel is er nog geen
sprake van een concrete planning voor de uitvoering van de versterking. Wel is er een
versterkingsadvies; dit betreft niet meer dan schetsmatig aangegeven constructieve
tekeningen (zie bijlagen). Deze tekeningen zijn de basis voor de verdere uitwerking van de
versterking.
3.2
[appellanten] hebben verder enkele tekeningen in het geding gebracht betreffende het pand. De tekeningen zijn gemaakt door EconStruct in opdracht van de NCG en zijn voor het laatst aangepast op 5 juni 2020. Volgens [appellanten] zijn dit de tekeningen waar [naam1] aan het slot van de aangehaalde passage van zijn e-mailbericht op doelt wanneer hij daar refereert aan een versterkingsadvies.
3.3
Het hof is het niet met NAM eens dat [appellanten] met het overgelegde e-mailbericht van [naam1] niet hebben voldaan aan de opdracht van het hof in het tussenarrest. Aan NAM kan worden toegegeven dat een e-mailbericht geen brief is, maar het hof heeft met “brief” niet bedoeld een papieren gegevensdrager in een enveloppe met een postzegel, maar een al dan niet digitaal tekstbericht afkomstig van de NCG. In het e-mailbericht heeft de NCG ondubbelzinnig aangegeven dat nog geen sprake is van een versterkingsbesluit en dat er nog geen concrete plannen bestaan over de versterking van het pand. Daarmee voldoet het
e-mailbericht ook op het punt van de inhoud aan de door het hof gegeven instructie.
3.4
Het hof vindt het voldoende aannemelijk dat de door [appellanten] overgelegde tekeningen tezamen het versterkingsadvies omvatten, waarnaar [naam1] in zijn brief verwijst. [naam1] geeft ook aan dat het advies bestaat uit “schetsmatig aangegeven constructieve tekeningen”. De desbetreffende tekeningen voldoen aan dit profiel.
3.5
De conclusie is dat [appellanten] de informatie in het geding hebben gebracht die het hof hun bevolen heeft in het geding te brengen. Dat [appellanten] over meer informatie beschikken dan de informatie die zij al in het geding hebben gebracht, is niet aannemelijk. Om die reden is ook de (voorwaardelijke) incidentele vordering van NAM op grond van artikel 843a Rv niet toewijsbaar.
Om de vordering betreffende de herstelkosten te kunnen beoordelen is een deskundigenonderzoek noodzakelijk3.6 [appellanten] hebben € 192.126,- aan herstelkosten gevorderd. Dit bedrag is gebaseerd op een begroting van Bouwbedrijf [naam2] B.V. (hierna: [naam2] ). De rechtbank heeft € 138.392,27 toegewezen. De rechtbank is daarbij uitgegaan van de begroting van [naam2] en heeft daarop twee bedragen in mindering gebracht. Het betreft allereerst de opslag van € 36.475,81, die [naam2] had begroot wegens de uitvoering van werkzaamheden buiten de reguliere werktijden en vervolgens een door [appellanten] al van NAM ontvangen betaling van € 17.257,92 voor schade die volgens de rechtbank in de begroting van [naam2] begrepen is.
3.7
[appellanten] zijn het niet eens met de aftrek van € 17.257,92. NAM meent dat [appellanten] in het geheel geen schade lijden vanwege herstelkosten. Het pand van [appellant2] zal in het kader van de versterkingsoperatie van de NCG worden gesloopt en herbouwd, dan wel er zullen zodanig ingrijpende werkzaamheden in worden uitgevoerd dat de herstelwerkzaamheden opgaan in de door de NCG bekostigde werkzaamheden. Bovendien is NAM het niet eens met de omvang van de door [appellanten] gevorderde kosten.
3.8
In de e-mail van 4 maart 2024 schrijft [naam1] ook:

NCG gaat het pand versterken; dit houdt in dat wij het pand constructief aanpassen. Dit
behelst met name het versterken van de (verdiepings-)vloeren en van de muren, aan de
binnenzijde van het pand. Zie bijgevoegde tekeningen.”
Er kan gelet op deze mededeling niet van worden uitgegaan dat het pand zal worden gesloopt. Het hof gaat daar dan ook niet vanuit. Het is aannemelijk dat het pand zal worden versterkt in lijn met het versterkingsadvies waarvan in de e-mail van [naam1] melding wordt gemaakt.
3.9
In het tussenarrest van 23 januari 2024 is het hof ingegaan op de stelling van [appellanten] dat het voor de vordering tot vergoeding van de herstelkosten niet van belang is of het pand versterkt moet worden, omdat het zaakschade betreft die abstract moet worden begroot. Het hof volgde ook NAM niet in het betoog dat de herstelkosten sowieso niet voor vergoeding in aanmerking komen vanwege de versterking, maar overwoog (3.11 van het tussenarrest):

Of de kosten van herstel in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komen vanwege de versterking van het pand, is afhankelijk van de aard en omvang van de versterking van het pand. Maar hierover heeft het hof nog geen informatie.”
3.1
Met de e-mail van [naam1] beschikt het hof over wat meer informatie. [naam1] schrijft onder meer dat bij de uitvoering van de versterking geen schadeherstel wordt meegenomen “anders dan een aantal overlappen.” Voor schadeherstel is volgens hem een aparte begroting opgesteld door [naam2] . Over de overlap schrijft hij:

Er zit een klein overlap tussen de werkzaamheden van de versterking en de schadeherstel werkzaamheden. Na de versterking van het pand is er nog steeds sprake van schade die hersteld moet worden. Te denken valt aan alle schade aan de buitenzijde van het pand, de rollagen etc. Maar ook binnen in het pand zijn er ruimtes waar de schade nog hersteld moet worden, bijvoorbeeld omdat er in die ruimtes geen versterkingsmaatregelen hebben plaatsgevonden.
Resumé: een groot deel van de werkzaamheden van [naam2] zullen, los van de
versterkingsmaatregelen, uitgevoerd moeten worden.
3.11
NAM heeft gemotiveerd bestreden dat slechts sprake is van een kleine overlap. Zij wijst erop dat uit de overgelegde tekeningen betreffende de versterking volgt dat de halfsteens binnenmuren worden voorzien van quakeshield, wat meebrengt dat de muren opnieuw moeten worden afgewerkt, dat de dakconstructie volledig wordt versterkt, dat de schoorsteen wordt verwijderd, dat op de platte daken en de vloeren een gewapende druklaag wordt aangebracht, zodat vloeren en plafonds opnieuw moeten worden afgewerkt en dat de buitengevel op diverse plaatsen wordt voorzien van nieuwe spauwankers, waardoor het voegwerk van de gevels zal moeten worden hersteld.
3.12
Het hof is niet in staat om te beoordelen in hoeverre inderdaad sprake is van overlap tussen de herstelwerkzaamheden, zoals die zijn beschreven in de begroting van [naam2] en de nu beoogde versterkingswerkzaamheden. Om dat te kunnen beoordelen is bouwkundige expertise (in het bijzonder op het punt van de calculatie van bouwkosten) noodzakelijk. Het hof zal dan ook een deskundige moeten benoemen om daarnaar onderzoek te doen.
3.13
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich in een akte uit te laten over het aantal deskundigen (het hof denkt aan één deskundige), de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Het verdient de voorkeur wanneer partijen met een gezamenlijke voordracht komen. NAM zal, als de aansprakelijke partij, de kosten van de deskundige moeten voorschieten.
3.14
Het hof denkt aan de volgende vragen:
- Is sprake van een overlap tussen de versterkingswerkzaamheden die zijn voorzien volgens het versterkingsplan (zoals uitgewerkt in de tekeningen van EconStruct van 5 juni 2020) en de werkzaamheden tot schadeherstel, die zijn vermeld in de schadebegroting van [naam2] van 16 december 2019?
- Indien sprake is van overlap, wilt u aangeven op welke onderdelen sprake is van overlap en waar die overlap uit bestaat?
- Indien sprake is van overlap, welke van de werkzaamheden die zijn opgenomen in de begroting van [naam2] kunnen achterwege blijven wanneer de versterkingswerkzaamheden worden uitgevoerd?
- Wat heeft uw antwoord op de vorige vraag voor gevolgen voor de omvang van de kosten van de herstelwerkzaamheden, uitgaande van de door [naam2] gehanteerde prijzen en tarieven (met uitzondering van de opslag voor werken buiten de reguliere werktijden)?
- Kunt u nagaan of een deel van de door [naam2] begrote werkzaamheden al is verricht? Zo ja, welke werkzaamheden betreft het en welke bedragen (uitgaande van de begroting van [naam2] ) zijn daarmee gemoeid?
3.15
Het hof merkt op dat het zich ervan bewust is dat de inschakeling van een deskundige tot gevolg heeft dat het proces van schadeafwikkeling meer vertraging oploopt, maar het ziet geen andere oplossing.
Het hof zal nog geen beslissing nemen in het geschil over de kosten van herhuisvesting3.16 Partijen verschillen ook van mening over de door [appellanten] gevorderde kosten van herhuisvesting. De rechtbank heeft NAM veroordeeld tot betaling van een voorschot van
€ 150.000,- aangaande onder meer deze herhuisvestingskosten. Beide partijen zijn het oneens met deze beslissing. Het hof stelt vast dat [appellanten] uitgaan van een vordering van
€ 255.363,- (zie de memorie van grieven onder randnummer 53). In dat bedrag is
€ 80.000,- begrepen voor de huur van een vervangend bedrijfspand en € 29.400,- voor de huur van een vakantiewoning. Inmiddels staat vast dat [appellanten] geen huur of gebruiksvergoeding betalen voor het vervangende bedrijfspand. Zij verblijven sinds december 2023 in een andere woning, maar of zij een vergoeding betalen voor het gebruik van die woning is onduidelijk. Bovendien staat vast dat zij € 136.498,89 ex btw en
€ 20.637,01 incl. btw hebben ontvangen van de NCG als voorschot op de kosten van de tijdelijke herhuisvesting. Daarmee lijkt de oorspronkelijke grondslag voor hun vordering tot herhuisvesting weinig solide.
3.17
[appellanten] hebben in hun akte van 11 juli 2023 diverse andere schadeposten opgesomd, maar ook aangegeven hun vordering niet te vermeerderen. Het is het hof dan ook niet duidelijk wat de juridische betekenis is van die opsomming. Dat geldt ook voor de met de akte van 5 maart 2024 overgelegde excelsheet waarin weer andere bedragen worden vermeld. Als het de bedoeling van [appellanten] is om de grondslag van de vordering tot vergoeding van herhuisvestingskosten te wijzigen of uit te breiden, rijst bovendien de vraag of dat in dit stadium van de procedure nog wel kan. Los daarvan lukt het het hof niet om houvast te vinden in de wirwar aan bedragen in de excelsheet.
3.18
Het hof geeft [appellanten] dan ook in overweging om in de volgende akte uiteen te zetten welk bedrag aan herhuisvestingskosten zij nog vorderen op basis van de daadwerkelijk door hen gemaakte (en nog te verwachten) kosten aan herhuisvesting, rekening houdend met de bedragen die zij inmiddels van de NCG voor de herhuisvesting hebben ontvangen.
De conclusie3.19 Het hof verwijst de zaak naar de rol voor akte door beide partijen.

4.De beslissing

Het hof:
Verwijst de zaak naar de rol van 23 juli 2024 voor akte door beide partijen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.M.A. Wind en mr. J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 juni 2024.