Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met een productie);
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep (met een productie);
- het tussenarrest van 9 januari 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- een akte van [geïntimeerde] (met een productie);
- een akte van [appellante] (met producties);
- het verslag (proces-verbaal) van de enkelvoudige mondelinge behandeling die op
- de uitlating met “akte tot aanvulling” van [geïntimeerde] ;
- de antwoordakte van [appellante] met verweer tegen de wijziging van eis.
2.De kern van de zaak in dit kort geding
3.De feiten
4.Het oordeel van het hof
in het hoger beroep van [appellante]
In deze zaak zat er ongeveer een maand tussen de betekening van de dagvaarding en de mondelinge behandeling (op 16 mei 2023). Die termijn is zodanig lang dat daarmee is voldaan aan de strekking van de bepaling, dat een verwerende partij voldoende gelegenheid krijgt zijn verweer voor te bereiden. Bovendien heeft [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd dat hij al vóór de dagbepaling een concept van de dagvaarding aan [appellante] had toegezonden. In die situatie valt niet in te zien dat [appellante] door het verzuim is benadeeld in haar (verdedigings) belang. [appellante] heeft dat ook niet concreet gemaakt. Daarmee bestaat geen grond voor niet-ontvankelijk verklaring van [geïntimeerde] in zijn vorderingen.
Dat [geïntimeerde] al eerder stappen had kunnen zetten om tot verdeling van de woning te komen laat onverlet dat hij er een gerechtvaardigd en spoedeisend belang bij heeft dat nu daadwerkelijk een einde wordt gemaakt aan de inmiddels al jaren bestaande situatie van onverdeeldheid. Daarbij valt te begrijpen dat nadat gedeeltelijk hoger beroep was ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking, [geïntimeerde] eerst de beslissing in hoger beroep heeft willen afwachten.
Verder heeft [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd dat het ook nog onduidelijk is wanneer over de waarde van de aandelen beslist zal worden. Daarmee is het dus ook niet zo dat de beslissing over de verdeling/verrekening van de aandelen thans samenvalt met de uitvoering van de in de beschikking van 29 november 2022 gegeven beslissing over het ter verkoop aanbieden van de woning.
Het hof is van oordeel dat een veroordeling tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van een woning op zichzelf voldoende duidelijk is. Tenzij partijen daar zelf andere afspraken over maken, houdt de verkoop van een woning gebruikelijk in dat partijen in gezamenlijk overleg een makelaar benoemen en die opdracht geven om te bemiddelen bij het tot stand brengen van een koopovereenkomst. Partijen dienen zich vervolgens te richten naar de instructies en de adviezen van de makelaar, bijvoorbeeld over de wijze van verkoop klaar maken van de woning, de hoogte van de aanbiedingsprijs, de wijze van verkoop en over het al dan niet aanvaarden van een bod van een gegadigde. Daarbij is het praktisch en gebruikelijk dat als partijen het niet eens mochten worden over een makelaar, de ene partij de gelegenheid wordt geboden om (drie) makelaars aan te dragen en dat de andere partij daaruit dan een keus mag maken, die partijen bindt. Indien partijen bij de in het verkoopproces te nemen beslissingen redelijke termijnen (van één of twee weken) in acht nemen, behoeft de verkoop van de woning ook zonder een (gedetailleerd) spoorboekje, geen problemen op te leveren.
4.15. Voor de aan de veroordeling verbonden dwangsom geldt dat die op zichzelf niet tot executieproblemen hoeft te leiden, omdat de veroordeling waaraan die dwangsom is verbonden op zichzelf voldoende duidelijk is. Om problemen te vermijden verdient het wel aanbeveling dat [geïntimeerde] aan [appellante] tijdig duidelijk maakt welke concrete medewerking hij binnen welke termijn van haar verlangt.
Het hof is van oordeel dat de eiswijziging te laat is. [geïntimeerde] had zijn eis nog kunnen wijzigen in zijn memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep. De wijziging pas na de mondelinge behandeling is in strijd met de zogenaamde twee-conclusie-regel en ook met een goede procesorde. Bovendien is in de bodemzaak al onherroepelijk beslist dat als [appellante] de woning niet binnen de gestelde termijn zou overnemen, de woning ter verkoop dient te worden aangeboden. De voorzieningenrechter heeft dat terecht opgevat als een verkoop aan een derde. Partijen kunnen de woning namelijk niet aan elkaar verkopen, omdat zij daarvan gemeenschappelijk eigenaar zijn. Zij kunnen alleen het (onverdeelde) aandeel in de woning aan elkaar overdragen. In de beslissing in de bodemzaak, dat als [appellante] de woning niet binnen een bepaalde termijn overneemt die ter verkoop moet worden aangeboden, ligt dus besloten dat de woning dan aan een derde te koop moet worden aangeboden. Het dient voor rekening van [geïntimeerde] te worden gelaten dat hij in de bodemprocedure niet heeft verzocht om toedeling van de woning aan zichzelf. Het argument van [geïntimeerde] dat hij de woning toen niet kon overnemen en nu wel, maakt dat niet anders. De bodemprocedure is de procedure waarin over verdeling wordt beslist. Het is niet aan de kortgedingrechter om nader te beslissen over de wijze van verdeling van de woning. Overigens heeft [geïntimeerde] ook niet inzichtelijk gemaakt dat hij de woning toen niet en nu wel zou kunnen overnemen.
Het hof ziet echter geen aanleiding om een andere dwangsom op te leggen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. Weliswaar vlot het niet met de verkoop van de woning, maar daaraan lijkt ook debet te zijn dat [geïntimeerde] zich tegenover [appellante] kennelijk op het (onjuiste) standpunt stelt dat zij de woning aan hem dient te verkopen. Kortom, dat het op dit moment aan [appellante] is te wijten dat het niet vlot met de verkoop, is geenszins duidelijk.