Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
4.De beslissing
11 juni 2024.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen een vonnis in kort geding dat door de kantonrechter in de rechtbank Gelderland op 22 februari 2024 is uitgesproken. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.T. Leigh, had Scaly gedagvaard in een kort geding procedure, maar trok deze procedure later in. Scaly, de gedaagde, vorderde daarop dat de appellant in de proceskosten werd veroordeeld, wat de kantonrechter toewijsde. De totale kosten werden vastgesteld op € 542,-, inclusief nakosten.
Op 21 maart 2024 heeft de appellant hoger beroep ingesteld, waarbij hij vernietiging van het vonnis in kort geding vorderde. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over zijn ontvankelijkheid, aangezien zijn vordering onder de appelgrens van artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt. De appellant heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, en Scaly is niet verschenen in de procedure.
Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Volgens artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen in hoger beroep komen, tenzij de vordering in eerste aanleg niet meer bedraagt dan € 1.750,-. In dit geval ging het enkel om de proceskosten die door de kantonrechter zijn toegewezen, welke onder de appelgrens liggen. Daarom kan de appellant niet worden ontvangen in zijn hoger beroep, en blijft een proceskostenveroordeling in hoger beroep achterwege, aangezien Scaly niet in de procedure is verschenen.