In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, waarbij de heffingsambtenaar de waarde per 1 januari 2018 heeft vastgesteld op € 988.000 voor het jaar 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep heeft belanghebbende de beslissing van de Rechtbank betwist, met name de hoogte van de proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de Rechtbank over de overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim twee maanden is overschreden, maar dat deze overschrijding volledig toerekenbaar is aan de bezwaarfase. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden rondom de coronamaatregelen een bijzondere omstandigheid vormen die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover het betreft de beslissingen over de immateriële schadevergoeding, proceskosten en griffierecht. Het principale hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, terwijl het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond is verklaard. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.