ECLI:NL:GHARL:2024:3861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.333.857/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over nakoming van een aannemingsovereenkomst met betrekking tot de bouw van een woning, vordering tot hervatting van werkzaamheden en betaling van aanneemsom

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Groenveste B.V. en twee opdrachtgevers over de nakoming van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woning. De aannemer, Groenveste, heeft het werk neergelegd vanwege het uitblijven van betaling door de opdrachtgevers. In kort geding vorderen de opdrachtgevers de hervatting van de werkzaamheden, welke vordering door het hof wordt toegewezen. De opdrachtgevers moeten echter zekerheid stellen voor de betaling van reeds verricht werk. De vorderingen van Groenveste tot betaling van een deel van de aanneemsom en tot het stellen van zekerheid voor hogere bedragen worden afgewezen.

De procedure begint met een mondelinge behandeling op 30 april 2024, na een tussenarrest van 5 maart 2024. De kern van de zaak betreft de vraag of de opdrachtgevers nog moeten bijbetalen voor het werk dat tot dusver is verricht. Groenveste heeft in de discussie het werk neergelegd, waarna de opdrachtgevers via de voorzieningenrechter hebben gevorderd dat Groenveste het werk hervat en de woning voor 1 maart 2024 oplevert. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, maar de opdrachtgevers zijn ook veroordeeld tot het stellen van een bankgarantie ten behoeve van Groenveste.

In hoger beroep stelt Groenveste dat de opdrachtgevers niet tijdig hebben betaald en dat zij daarom het werk mag opschorten. Het hof oordeelt echter dat Groenveste niet mag opschorten, omdat de opdrachtgevers zekerheid moeten stellen voor een bedrag van € 373.000,- en zij bereid zijn deze bankgarantie te verstrekken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt Groenveste tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.857/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 561467
arrest in kort geding van 11 juni 2024
in de zaak van
Groenveste B.V.,
die is gevestigd in Staphorst,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde en als eiseres in reconventie,
hierna:
Groenveste,
advocaat: mr. H.P. de Lange te Heerenveen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die wonen in [woonplaats1] ,
en bij de voorzieningenrechter optraden als eisers en als verweerders in reconventie,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. C.P.R. Vrakking te Blaricum.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 5 maart 2024 heeft op 30 april 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Groenveste als aannemer en [geïntimeerden] als opdrachtgevers hebben een aannemingsovereenkomst gesloten betreffende het bouwen van een woning. De nakoming van die overeenkomst hapert, omdat partijen van mening verschillen over de vraag of [geïntimeerden] nog moeten bijbetalen voor het werk dat tot dusver is verricht of juist niet omdat zij al genoeg of zelfs teveel hebben betaald. Groenveste heeft in die discussie het werk neergelegd. Op vordering van [geïntimeerden] is Groenveste door de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld om het werk te hervatten en de woning voor 1 maart 2024 op te leveren. [geïntimeerden] zijn veroordeeld tot het stellen van een bankgarantie ten behoeve van Groenveste. Deze veroordelingen worden in dit hoger beroep door Groenveste aan de orde gesteld.
2.2
Het hof zal tot het oordeel komen dat het hoger beroep niet slaagt. Dat zal hierna worden uitgelegd, nadat het hof eerst de relevante feiten en gebeurtenissen heeft vermeld en de vorderingen bij de voorzieningenrechter heeft weergegeven.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben in september 2021 een aannemingsovereenkomst (AOK) gesloten
met betrekking tot de bouw van een nieuwbouwwoning aan de [adres] in [plaats1] (hierna: de woning) voor [geïntimeerden] door Groenveste.
3.2
In artikel 3 van de AOK is bepaald:

De begrootte regie werkzaamheden ten tijde van ons overleg op dd. 30 september
bedraagt € 2.747.999,16 inclusief 2l % BTW. Dit betreft een inschatting o.b.v. de
opgestelde begroting, dit betreft
geenvaste aanneemsom. De werkelijke vergoeding
wordt bij de verrekenmomenten bepaald naar het prijspeil van dat moment. Bij de
verrekenmomenten zal de daadwerkelijk gemaakte kosten en uren worden afgezet
tegen de in de begroting opgenomen kosten en uren, eventuele verschillen zullen
worden verrekend hij de eerstvolgende termijn”.
In dat artikel is verder het volgende schema opgenomen:
“Onderstaand zijn 12 termijnen (gebaseerd op de begroting) opgenomen waarin wordt betaald aan
GroenVeste B.V.
• 1e termijn a 4% bij definitief ontwerp gereed
• 2e termijn a 8% bij start werkvoorbereiding
• 3e termijn a 8% bij sloop bestaande woning/grondwerk nieuwbouw gereed
• 4e termijn a 11% bij kelder gereed
• Verreken moment Meer/Minderwerk t.o.v. opgestelde begroting
• 5e termijn a 15% na plaatsen wanden begane grond
• 6e termijn a 10% na plaatsen wanden 1ste verdieping
• 7e termijn a 5% na het leggen breedplaatvloer (dakvloer)
• Verreken moment Meer/Minderwerk t.o.v. opgestelde begroting
• 8e termijn a 12% na het plaatsen van de buitenkozijnen.
• 9e termijn a 12% na het gereedkomen van het buitenstucwerk
• Verreken moment Meer/Minderwerk t.o.v. opgestelde begroting
• 10e termijn a 5% na het leggen van de cementdekvloer
• 11e termijn a 5% na het gereedkomen van het binnenstucwerk
• 12e termijn a 5% slottermijn (voor oplevering)
• Verreken moment Meer/Minderwerk t.o.v. opgestelde begroting”
3.3
Op de AOK zijn de Algemene Voorwaarden voor
Aanneming van Werk 2013 (hierna: AVA) van toepassing. In artikel 11 AVA staat:
“(…)
3. Indien de opdrachtgever hetgeen de aannemer volgens de overeenkomst
toekomt, niet of niet tijdig betaalt, of de aannemer gegronde redenen heeft om aan
te nemen dat de opdrachtgever het de aannemer toekomende niet of niet tijdig zal
betalen, is de aannemer gerechtigd om van de opdrachtgever zekerheid te
verlangen.
4. Indien de opdrachtgever enige op hem rustende verplichting niet nakomt, is de
aannemer gerechtigd het werk te schorsen tot het moment waarop de
opdrachtgever deze verplichting is nagekomen, dan wel het werk in onvoltooide
staat te beëindigen, mits de aannemer de opdrachtgever vooraf schriftelijk of
elektronisch op deze gevolgen van het niet-nakomen heeft gewezen. Het in de
vorige zin bepaalde laat onverlet het recht van de aannemer op vergoeding van
schade, kosten en rente”.(…).
3.4
Groenveste is in november 2021 gestart met de werkzaamheden. [geïntimeerden] hebben in de periode van november 2021 tot en met maart 2023 € 2.538.198,35 aan Groenveste betaald. Die betaling omvat tevens de 9e termijn van het hiervoor genoemde schema.
3.5
Tussen partijen is discussie ontstaan over onder meer de stand van het werk ten opzichte van de door [geïntimeerden] verrichte en nog te verrichten betalingen, het al dan niet kwalificeren van werkzaamheden als meerwerk en de hoogte en verschuldigdheid door [geïntimeerden] van prijsstijgingen.
3.6
Groenveste is in juni 2023 gestopt met de uitvoering van de werkzaamheden en heeft [geïntimeerden] een factuur d.d. 17 juli 2023 verstrekt voor € 283.214,54 inclusief btw met als omschrijving “Verrekening stand werk dd. 12-06-23”. [geïntimeerde1] heeft die factuur niet betaald.
3.7
Op verzoek van [geïntimeerden] heeft Lengkeek (B.V) in juni 2023 de in aanbouw zijnde woning opgenomen en de waarde van het werk bepaald. In het rapport van Lengkeek van 9 augustus 2023 is de waarde van het werk door Lengkeek begroot op € 1.425.322,06 inclusief btw. Op basis van de verhouding van de kosten van het gerealiseerde werk
(€ 1.425.322,06) en het totaal uit te voeren werk (richtprijs minus bezuinigingen,
€ 2.469.838,21) is het werk volgens Lengkeek voor ongeveer 58% gerealiseerd.
3.8
[geïntimeerden] hebben Technisch Bureau Afbouw (TBA) ingeschakeld om het
door de onderaannemer van Groenveste, Habovo Afbouw (hierna: Habovo), uitgevoerde
stucwerk te beoordelen. TBA heeft op 13 juli 2023 een expertiserapport opgesteld. In dit
rapport staat — onder meer:
“Tijdens de rondgang is het volgende aangetroffen:
1. Ter plaatse van de op maat gemaakte en in het werk gestelde binnendeurkozijnen zijn
de gebruikte beëindigingsprofielen niet evenwijdig en vlak gesteld ten opzichte van
de kozijnen. Over het algemeen zijn de profielen tot circa 2 à 3 mm buiten de
kozijnen gesteld, echter er zijn ook situaties aangetroffen waarbij de profielen (ter
plaatse van hetzelfde kozijn) enerzijds vlak- en anderzijds enkele millimeters buiten
de kozijnen zijn gesteld.
2. Ter plaatse van de vloeraansluitingen is het stucwerk niet overal volledig tot op
de vloer doorgezet waardoor dit problemen kan opleveren bij bepaalde vloerafwerkingen (bijvoorbeeld een kunststofgietvloer).
3. Vlekken, kringen en zoutuittreding in het gips gebonden stucsysteem op diverse
wanden.
4. Ruwe uitwendige hoeken.
5. Horizontale (grillige) scheurvorming in het trapgat op de overgang vloer/wand
(ter plaatse van de scheur is geen dilatatie oftewel beëindigingsprofielen in de
stuclaag opgenomen).
6. Verschillende sparingen zijn ter plaatse van schuifdeuren aan de binnenzijde niet
bewerkt (gestukadoord) met als gevolg dat onafgewerkte wandgedeelten in de
sparingen zichtbaar zijn.
7. Ontbreken van beëindigingsprofielen ter plaatse van zakelijke buitendeur, de
stuclaag is hier rechtstreeks tegen de kozijnstijlen gesmeerd.
8. Plaatselijke mechanische beschadigingen.
9. Hoekaansluiting ter plaatse van roldeur (garage) is niet voorzien van een
stucsysteem (gedeelten van aangebrachte EPS is nog zichtbaar en gedeelten zijn
niet/onregelmatig bewerkt)”.
3.9
[geïntimeerden] hebben vervolgens bij de voorzieningenrechter onder meer gevorderd Groenveste te veroordelen de bouwwerkzaamheden te hervatten en uit te voeren en af te maken, zoals overeengekomen op een lijst van werkzaamheden van 17 juli 2023 en de woning voor 1 februari 2024 op te leveren. Groenveste heeft een tegenvordering ingesteld die inhield dat [geïntimeerden] zekerheid diende te stellen.
3.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 15 september 2023 (dat is hersteld op 5 oktober 2023) Groenveste i) geboden de bouwwerkzaamheden binnen een week na betekening van het vonnis te hervatten, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat Groenveste dit nalaat (met een maximum van € 25.000,-) en de werkzaamheden op de lijst van 17 juli 2023 (zonder daarin opgenomen meerwerk) af te maken en ii) de woning voor 1 maart 2024 op te leveren, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- dat Groenveste dit nalaat (met een maximum van € 150.000,-).
De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis [geïntimeerden] geboden om binnen een week na betekening van het vonnis zekerheid te stellen ter waarde van € 373.000,- in de vorm van een door Groenveste op eerste schriftelijk verzoek in te roepen bankgarantie verstrekt door een Nederlandse bankinstelling van goede naam en faam. De proceskosten zijn gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.11
[geïntimeerden] hebben nog geen bankgarantie ten behoeve van Groenveste verstrekt, ondanks betekening van het vonnis door Groenveste aan [geïntimeerden] hebben het vonnis van 15 september 2024 ook aan Groenveste betekend en op enig moment aanspraak gemaakt op dwangsommen in verband met de veroordeling i) om het werk te hervatten en af te maken. [geïntimeerden] hebben daarvoor ten laste van Groenveste beslag gelegd op een bankrekening en auto’s.
3.12
Groenveste heeft [geïntimeerden] in kort geding gedagvaard met als vorderingen onder meer de in het vonnis van 15 september 2023 opgelegde dwangsommen op te heffen, [geïntimeerde1] te veroordelen de executie van het vonnis van 15 september 2023 te staken en de door [geïntimeerden] gelegde beslagen op te heffen. Groenveste heeft verder gevorderd aan de veroordeling van [geïntimeerden] om een bankgarantie te verstrekken een dwangsom te verbinden. Die vorderingen zijn afgewezen in het vonnis van de voorzieningenrechter van 22 november 2023.
3.13
Op verzoek van Groenveste heeft IGG bouweconomie (IGG) de financiële stand van het werk beoordeeld. In het rapport van december 2023 is daarover opgenomen dat op basis van de financiële stand van het oorspronkelijk werk inclusief minderwerk, prijsstijgingen huidig werk, gerealiseerd meer-en minderwerk, afwijking van 10% op de richtprijs en werkzaamheden tot en met oktober 2021 de reële verwachting stand van werk € 2.830.688 inclusief btw is.
3.14
Groenveste heeft aan [geïntimeerden] een factuur d.d. 31 januari 2024 verstrekt met als omschrijving “11e termijn 5% na het gereedkomen van het binnenstucwerk”. [geïntimeerden] hebben die factuur niet betaald. Volgens een rekeningoverzicht van 28 februari 2024 bedraagt de schuld van [geïntimeerden] volgens Groenveste € 420.614,49, op basis van de facturen van 17 juli 2023 en 31 januari 2024.
3.15
TBA heeft na herstelwerkzaamheden door Habovo het stucwerk weer beoordeeld en daarvan op 26 februari 2024 verslag gedaan. De conclusie daarvan is dat de esthetische kwaliteit van het stukadoorswerk over het algemeen voldoende is behoudens plaatselijke onregelmatigheden en onvolledigheden. In haar conclusie heeft TBA verder nog opmerkingen opgenomen over een aantal andere (afwerkings)zaken.
3.16
Groenveste heeft [geïntimeerden] op 12 maart 2024 weer in kort geding gedagvaard. Daarin heeft Groenveste opnieuw opheffing van de in het vonnis van 15 september 2023 opgelegde dwangsommen gevorderd, schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van dat vonnis en veroordeling van [geïntimeerden] om de gelegde beslagen op te heffen, de verdere executie van het vonnis van 15 september 2023 gestaakt te houden en aan de veroordeling om zekerheid te stellen een dwangsom te verbinden. Die vorderingen zijn afgewezen in het vonnis van 3 april 2024. De tegenvorderingen van [geïntimeerden] in dat kort geding tot herstel van stucwerk en dakbedekking zijn afgewezen, evenals de vordering om aan de veroordeling van Groenveste om de werkzaamheden te hervatten een hogere dwangsom te verbinden.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1
Groenveste heeft tegen het vonnis van 15 september 2023 een zestal bezwaren (grieven) gericht. De grieven zullen thematisch worden behandeld.
4.2
Groenveste heeft haar vorderingen in hoger beroep gewijzigd. De door Groenveste in hoger beroep gewijzigde vorderingen strekken tot vernietiging van het vonnis van 15 september 2023 en tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] en luiden, verkort weergegeven, als volgt:
“1. [geïntimeerde1] te gebieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom (…) voor iedere dag dat [geïntimeerde1] daarmee in gebreke blijft (…) de beslagen gelegd door [geïntimeerde1] op de bankrekening(en) van Groenveste (…) op te heffen, althans [geïntimeerde1] te gebieden alle op grond van het door de voorzieningenrechter (…) op 15 september 2023 (en op 5 oktober 2023) (…) gewezen (herstel)vonnis gelegde beslagen, waaronder tevens het beslag op de voertuigen van Groenveste, op te laten heffen binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen arrest onder verbeurte van een dwangsom (…);
2. [geïntimeerde1] te veroordelen om bij wijze van voorschot aan Groenveste te betalen haar
verrekenfactuur d.d.17 juli 2023 ad € 283.214,54, althans subsidiair een door Uw Hof in
goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen aan Groenveste binnen een week na
betekening van het te dezen door uw Hof te wijzen arrest;
3. [geïntimeerde1] te gebieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom (…) voor iedere dag dat [geïntimeerde1] daarmee in gebreke blijft (…) om binnen één week na betekening
van het door uw Hof te wijzen arrest, voor de vorderingen van Groenveste ter zake ter zake
de termijnen 11 en 12 van de AOK zekerheid te stellen ter waarde van € 274.800,00 in de
vorm van een abstracte “on demand” bankgarantie verstrekt door een Nederlandse
bankinstelling van goede naam en faam, door Groenveste op eerste schriftelijk verzoek in
te roepen;
4. [geïntimeerde1] te gebieden, op straffe van verbeurte van een dwangsom (…) om binnen twee weken na betekening van dit arrest voor de vordering van Groenveste ter zake reeds verricht
meerwerk uit de AOK zekerheid te stellen ter waarde van € 373.000,00 in de vorm van een
in de vorm van een abstracte “on demand" bankgarantie verstrekt door een Nederlandse
bankinstelling van goede naam en faam, door Groenveste op eerste schriftelijk verzoek
door Groenveste in te roepen bij oplevering van het werk.
5. [geïntimeerde1] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen hij op grond van voornoemd vonnis door Groenveste betaald heeft gekregen en [geïntimeerde1] te veroordelen in de proceskosten
zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, de nakosten daaronder begrepen”.
4.3
De eiswijzigingen zijn niet in strijd met een goede procesorde. Groenveste heeft die eis tijdig gewijzigd, namelijk in haar eerste processtuk in hoger beroep, en ook overigens is niet gebleken dat deze eiswijzigingen processueel ontoelaatbaar zijn. Anders dan door [geïntimeerden] gesuggereerd, is daarbij wat betreft de vordering tot betaling van de verrekenfactuur (vordering sub 2) geen sprake van een verkapte en ontoelaatbare reconventionele vordering, die – zo begrijpt het hof dit standpunt - ontoelaatbaar is omdat tegenvorderingen niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden ingesteld. Dat is als regel op zich juist, maar dat is hier niet het geval, want Groenveste had in eerste aanleg al tegenvorderingen ingesteld. Dat [geïntimeerden] zich pas voor het eerst over die vordering hebben kunnen uitlaten is inherent aan het processuele systeem en de herkansingsfunctie van het hoger beroep.
4.4
De vordering van Groenveste onder 1. behoeft geen beoordeling, omdat Groenveste die vordering ter zitting bij het hof heeft ingetrokken en haar eis in zoverre heeft verminderd.
Inhoudelijke beoordeling
a) Spoedeisend belang
4.5
Het spoedeisend belang bij de over en weer gevraagde voorzieningen is door partijen niet betwist, met uitzondering van de vordering tot betaling van de verrekenfactuur
(vordering sub 2 van Groenveste in dit hoger beroep). Het hof zal het verweer van [geïntimeerden] daarover betrekken bij de beoordeling van die vordering. Het hof acht het spoedeisend belang bij de andere gevraagde voorzieningen, mede gezien hun onderlinge samenhang, voldoende aannemelijk.
b) hervatting van het werk
4.6
Groenveste stelt zich op het standpunt dat zij de door [geïntimeerden] gevorderde nakoming van de AOK bestaande in hervatting van het werk mag opschorten op grond van artikel 11 AVA in verband met de (dreigende) betalingsachterstand van [geïntimeerden] Groenveste beroept zich daarbij op het niet betalen van de verrekenfactuur van 17 juli 2023 en de factuur voor de 11e termijn van januari 2024 en daarnaast op het rapport van IGG. Daaruit zou volgen dat zij om het werk af te kunnen maken nog een aanzienlijk bedrag van [geïntimeerden] te vorderen heeft of zal krijgen.
4.7
[geïntimeerden] hebben dat standpunt van Groenveste gemotiveerd bestreden, onder meer met verwijzing naar het rapport van Lengkeek en met de stelling dat zij geen opdracht hebben gegeven voor meerwerk dat volgens Groenveste zou zijn uitgevoerd tot 12 juni 2024 en op betaling althans verrekening waarvan Groenveste aanspraak maakt. [geïntimeerden] hebben daarbij aangevoerd dat zij niet langer aanspraak maken op werkzaamheden die niet zijn opgenomen in het oorspronkelijke bestek, maar enkel nog de oorspronkelijke werkzaamheden die voorkomen op de door partijen opgestelde lijst van 17 juli 2023. De daarop aangekruiste meerwerkposten hoeft Groenveste niet meer uit te voeren.
4.8
Binnen de grenzen die eigen zijn aan een kort geding en waarin geen sprake is van uitvoerige bewijslevering kan het hof de juistheid van het standpunt van Groenveste voorshands niet aannemen. Een bodemzaak zal daarover uitsluitsel moeten geven. Lengkeek en IGG komen tot verschillende berekeningen over de stand van het werk en er valt niet zonder meer in te zien waarom het rapport van IGG een beter en accurater beeld geeft dan dat van Lengkeek en waarom aan dat laatste rapport meer betekenis toekomt. De van Groenveste afkomstige berekening die zij als productie 44 in het geding heeft gebracht maakt dat niet anders, nu dat overzicht voornamelijk betrekking heeft op uren en kosten van onderaannemers en niet op materialen. Een met onderliggende stukken onderbouwde opgave van de daadwerkelijke kosten gemoeid met de uitgevoerde werkzaamheden ontbreekt. Daar komt bij dat [geïntimeerden] onbestreden hebben gesteld dat in maart 2022 aan hen is medegedeeld dat zij op dat moment ruim € 200.000,- voorfinancierden en dat de 9e termijn van de aanneemsom door hen is vooruitbetaald. Dat zij de factuur van 17 juli 2023 ten onrechte onbetaald laten is daarom door Groenveste onvoldoende onderbouwd; op die grond kun zij dan ook geen opschorting baseren.
4.9
Het staat verder op dit moment niet voldoende vast dat [geïntimeerden] de factuur van 31 januari 2024 betreffende de 11e termijn ten onrechte onbetaald laten. Die termijn is in rekening gebracht in verband met het gereedkomen van het binnenstucwerk, maar ook met
met de meest recente bevindingen van TBA is niet gebleken dat het stucwerk volledig gereed is en die factuur daarmee opeisbaar. Dat [geïntimeerden] ondanks hun eerdere toezegging die factuur en de factuur voor de 12e termijn niet zullen voldoen is gezien hun betalingsmoraal tot dusver niet zodanig aannemelijk dat Groenveste op grond daarvan het nakomen van de AOK mag opschorten.
4.1
Gegeven deze situatie mag Groenveste verdere uitvoering van het werk op dit moment niet afhankelijk stellen van aanvullende betalingen door [geïntimeerden]
4.11
Daarvoor is mede van belang dat vaststaat dat [geïntimeerden] zekerheid moeten stellen voor een bedrag van € 373.000,- door middel van een bankgarantie. Daartoe zijn zij immers door de voorzieningenrechter veroordeeld en tegen die veroordeling hebben zij niet zelfstandig hoger beroep ingesteld. Met die te geven zekerheid wordt het financiële risico voor Groenveste tot op zekere hoogte afgedekt. Het hof zal hierna ingaan op de vraag of het bedrag voor die zekerheid moet worden verhoogd, zoals Groenveste wil.
4.12
Voor zover Groenveste hervatting van het werk afhankelijk stelt van het verkrijgen van die bankgarantie en dat dit een aan hervatting voorafgaande voorwaarde moet zijn verwerpt het hof dat standpunt. Het belang bij hervatting van het werk is zodanig dat Groenveste die voorwaarde in redelijkheid niet mag stellen. Bovendien is gebleken dat [geïntimeerden] steeds bereid zijn geweest om die bankgarantie te stellen, maar dat overeenstemming over de aard en bewoordingen daarvan tot dusver daaraan in de weg heeft gestaan. Het is het hof niet gebleken dat [geïntimeerden] daarbij op voorhand onredelijke eisen hebben gesteld.
4.13
De niet, althans weinig, concreet gemaakte klacht in de memorie van grieven dat de voorzieningenrechter niet duidelijk heeft gemaakt wat feitelijk van Groenveste wordt verwacht als het gaat om hervatting van de werkzaamheden is niet toereikend onderbouwd. Dit gezien de verwijzing van de voorzieningenrechter naar de AOK en de lijst met werkzaamheden van 17 juli 2023, met daarnaast een aantal concreet benoemde voorzieningen over het inrichten/beveiligen van de bouwplaats en maatregelen ter voorkoming van lekkages.
4.14
Dit brengt mee dat de grieven van Groenveste die gericht zijn tegen de veroordeling tor hervatting van het werk niet slagen.
c) de termijn voor oplevering
4.15
Groenveste stelt dat de door de voorzieningenrechter bepaalde periode tot oplevering van het werk op 1 maart 2024 onredelijk kort is/was. Zij baseert zich daarbij in de toelichting op haar grieven enkel op onwerkbaar weer in november en december 2023. Die stelling mist gezien de betwisting van [geïntimeerden] feitelijke onderbouwing. In de andere maanden na het vonnis kon kennelijk op zich wel aan de woning gewerkt worden. Waarom en in hoeverre door de gestelde weersomstandigheden in november en december 2023 vertraging is opgetreden is niet toegelicht. Evenmin heeft Groenveste geconcretiseerd op welke datum zij wel zou kunnen opleveren. Zij heeft het hof daarmee onvoldoende aanknopingspunten gegeven een latere datum voor oplevering te bepalen, zo daartoe aanleiding zou zijn. De grief faalt.
d) betaling van de verrekenfactuur
4.16
De vordering van Groenveste (in hoger beroep sub 2) tot betaling van de verrekenfactuur stuit af op de omstandigheid dat in dit stadium niet voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerden] het daarmee in rekening gebrachte bedrag verschuldigd zijn. In de grieven ontbreekt bovendien een toereikende onderbouwing van het spoedeisend belang bij die vordering, mede gezien de verzwaarde eisen die gelden voor toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding. Dringende financiële noodzaak bij betaling van die vordering laat zich aan de hand van de stukken niet vaststellen, mede gezien de opmerking ter zitting bij het hof dat Groenveste in de kern een gezonde onderneming is.
e) de bankgarantie en een dwangsom
4.17
Groenveste heeft betoogd dat voor een groter bedrag dan € 373.000,- door [geïntimeerden] zekerheid moet worden verstrekt. Daarvoor ziet het hof gegeven de onduidelijkheid over de financiële stand van het werk en wat over de facturen voor de termijn 11 en 12 is overwogen onvoldoende grond.
4.18
Partijen zijn verwikkeld geraakt in een niet in alle opzichten goed te volgen discussie en spraakverwarring over de aard, strekking en tekst van de door [geïntimeerden] te verstrekken bankgarantie. Kennelijk wil Groenveste met haar vordering tot een ‘on demand’ garantie bewerkstelligen dat die ook ziet op toekomstige vorderingen en dus niet beperkt is tot wat [geïntimeerden] verschuldigd zijn voor de tot 12 juni 2023 (de datum waarop het werk door Groenveste is gestaakt) verrichte werkzaamheden, rekening houdend met opgedragen meerwerk, niet verricht minderwerk en eventuele prijsstijgingen die contractueel voor rekening van [geïntimeerden] komen. Het hof ziet voor een dergelijke ruimere zekerheid in de gegeven omstandigheden geen aanleiding. Bovendien acht het hof redelijk dat de uitbetaling van de bankgarantie afhankelijk wordt gesteld van een beslissing in een bodemzaak over wat [geïntimeerden] uit dien hoofde verschuldigd zijn, naar keuze van partijen bij de burgerlijke rechter zijn of in arbitrage (indien partijen dat in afwijking van de AOK alsnog zouden overeenkomen). Het is aan partijen welke route zij kiezen en of zij zich het recht op hoger beroep willen voorbehouden. Overigens lijkt een bankgarantie met een dergelijke inhoud goed aan te sluiten bij het minnelijk overleg dat partijen daarover hebben gehad naar aanleiding van de door de advocaat van [geïntimeerden] aan de advocaat van Groenveste verstrekte concept-bankgarantie.
4.19
Voor het verbinden van een dwangsom aan de veroordeling tot het stellen van de bankgarantie ziet het hof geen vooralsnog aanleiding gezien de in daden getoonde bereidheid van [geïntimeerden] die te verstrekken. Of een dergelijke dwangsomveroordeling om juridische-technische redenen niet mogelijk zou zijn gezien het door [geïntimeerden] genoemde arrest van de Hoge Raad [1] kan daarmee in het midden worden gelaten.
De conclusie
4.2
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Groenveste in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Groenveste tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak
. [2] Anders dan door partijen verzocht is er geen grond voor een andere proceskostenveroordeling voor de procedure bij de voorzieningenrechter.
4.21
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4.22
Wat verder is gevorderd zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 15 september 2023 (hersteld op 5 oktober 2023);
5.2
veroordeelt Groenveste tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 343 aan griffierecht,
€ 8.856 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief VI);
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, G. van Rijssen en H.M. Fahner, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.

Voetnoten

2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.