In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aftrekbaarheid van rente op een restschuld in het kader van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. Belanghebbende had een aanslag ontvangen voor een belastbaar inkomen van € 42.377 en had een herziene aangifte ingediend waarin hij een hoger bedrag aan aftrekbare rente claimde. De Inspecteur had echter slechts een bedrag van € 4.484 in aftrek toegelaten, wat leidde tot het geschil.
De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en in hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de Inspecteur terecht de renteaftrek had beperkt. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een hogere aftrek op basis van de gemiddelde schuld bij de bank en het vertrouwensbeginsel, omdat eerdere aangiften ook hogere bedragen aan renteaftrek hadden toegestaan. Het Hof oordeelde dat de rente die bijgeschreven was op de hoofdsom van de schuld niet aftrekbaar was en dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij recht had op de door hem gevraagde aftrek.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten en het griffierecht werden niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.