Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en procesverloop
3.Beoordeling van het cassatiemiddel
4.Beslissing
21 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1951, werd beschuldigd van doodslag op haar echtgenoot, die op 1 juni 2018 in de tuin van hun woning werd aangetroffen met een steekwond in de hartstreek. De verdachte had tijdens een OVC-gesprek met haar zoon in de penitentiaire inrichting gezegd: 'Ik heb hem vermoord'. Het hof oordeelde dat de bewezenverklaring van de doodslag steunde op uitvoerige bewijsvoering, waaronder de verklaring van de zoon en de waarneming van de verbalisant die het OVC-gesprek had afgeluisterd. De verdediging voerde aan dat het proces-verbaal van de verbalisant niet voor bewijs mocht worden gebruikt vanwege twijfels over zijn deskundigheid en gehoor. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaring van de verbalisant niet als deskundige mededeling moest worden beschouwd, maar als een weergave van zijn eigen waarnemingen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatiemiddel, waarbij werd opgemerkt dat de waarneming van de verbalisant de conclusie van het hof bevestigde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot nader onderzoek niet onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak.