ECLI:NL:HR:2023:266

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
21/05217
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op echtgenoot met bewijsvoering op basis van OVC-gesprek en getuigenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1951, werd beschuldigd van doodslag op haar echtgenoot, die op 1 juni 2018 in de tuin van hun woning werd aangetroffen met een steekwond in de hartstreek. De verdachte had tijdens een OVC-gesprek met haar zoon in de penitentiaire inrichting gezegd: 'Ik heb hem vermoord'. Het hof oordeelde dat de bewezenverklaring van de doodslag steunde op uitvoerige bewijsvoering, waaronder de verklaring van de zoon en de waarneming van de verbalisant die het OVC-gesprek had afgeluisterd. De verdediging voerde aan dat het proces-verbaal van de verbalisant niet voor bewijs mocht worden gebruikt vanwege twijfels over zijn deskundigheid en gehoor. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaring van de verbalisant niet als deskundige mededeling moest worden beschouwd, maar als een weergave van zijn eigen waarnemingen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatiemiddel, waarbij werd opgemerkt dat de waarneming van de verbalisant de conclusie van het hof bevestigde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot nader onderzoek niet onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05217
Datum21 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 december 2021, nummer 21-004125-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en procesverloop

2.1.1 Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat:
“zij op of omstreeks 01 juni 2018 in de gemeente [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een scherp voorwerp, met kracht te steken in de hart/borststreek, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 2 juni 2018 is komen te overlijden.”
2.1.2 De bewezenverklaring van het hof steunt op de volgende bewijsvoering:
“Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting van het hof gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde doodslag. Daartoe is kort en zakelijk weergegeven aangevoerd dat er gelet op de inhoud van het dossier maar één conclusie mogelijk is, namelijk dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van haar echtgenoot [slachtoffer] , waarbij ten minste sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat het steekwapen niet is aangetroffen maakt deze conclusie volgens hen niet anders.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van (voldoende) wettig en overtuigend bewijs. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman daartoe onder meer het volgende naar voren gebracht. De opgewaardeerde geluidsopname(s) van het OVC-gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in [plaats] op 20 juni 2018 is (zijn) wegens twijfel over de deskundigheid van verbalisant [verbalisant 1] geen wettig bewijsmiddel. Mocht het hof daar anders over denken dan meent de raadsman dat het NFI dient te onderzoeken of deze verbalisant een zogenaamd absoluut gehoor heeft. Wat betreft de getuigenverklaring van [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep wordt aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van deze verklaring kan worden getwijfeld, nu hij ook zijn eigen belangen heeft bij deze verklaring. Ook de resultaten van het nader sporenonderzoek aan de doek door middel van RNA-onderzoek leveren geen of niet voldoende technisch sporenbewijs op. Voor wat betreft het DNA van verdachte op diezelfde doek wijst de raadsman op het feit dat deze doek een verplaatsbaar object is en behoorde tot de huishouding van verdachte en dat niet kan worden vastgesteld wanneer het DNA van verdachte op de doek terecht is gekomen. Voorts is ook het steekvoorwerp niet gevonden, hetgeen erop kan duiden dat het door de dader is meegenomen en buiten het erf van de woning terecht is gekomen. De tuin was niet afgesloten en via de poort en de doorgang bij de schutting was de tuin eenvoudig te betreden. Een contra-indicatie is eveneens dat verdachte 112 heeft gebeld en dat het slachtoffer toen nog bij kennis was. Daarnaast is van een geldelijk motief niet gebleken. Ook heeft de raadsman naar voren gebracht dat mogelijk sprake is geweest van een ongeluk, in welk geval (voorwaardelijk) opzet op de dood niet kan worden bewezen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt over de bewijsmiddelen in het bijzonder als volgt.
Op vrijdag 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur kwam er een melding binnen dat een man in de tuin zou liggen van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ter plaatse trof verbalisant een vrouw aan in de deuropening van de woning. In de achtertuin aan de rechterzijde lag een man. Hij had een blauw/grauwig gezicht en zijn T-shirt was doordrenkt met bloed ter hoogte van zijn borstkas. Na het omhoog trekken van het T-shirt door ambulancepersoneel, zag verbalisant een steekwond ter hoogte van de hartstreek. Hierop is de vrouw aangehouden. Zij verklaarde te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1951. Verdachte verklaarde samen met de man die buiten in de tuin lag in de woning woonachtig te zijn. Er werden zowel in de woning, in de tuin en buiten de woning geen andere personen gezien dan de meldster en het slachtoffer.
Ondanks medische hulp en reanimatie is de hartactie van het slachtoffer niet meer op gang gekomen en is het slachtoffer overleden op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het Gelre Ziekenhuis te Apeldoorn. De forensisch arts [betrokkene 2] heeft naar aanleiding van de schouw geconcludeerd dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, meest waarschijnlijk ten gevolge van een steekwond in het hart.
Na afloop van de schouw van het slachtoffer op 2 juni 2018 hebben forensisch onderzoekers van de politie een wit T-shirt, deels bebloed, met aan de voorzijde een beschadiging, een zwarte blouse/overhemd met aan de voorzijde een beschadiging en een grijs vest, met aan de voorzijde diverse beschadigingen, inbeslaggenomen.
De kledingstukken zijn onderworpen aan een vezel- en textielonderzoek. In de kleding zijn meerdere beschadigingen aangetroffen. De beschadiging ter hoogte van de borst is recent ontstaan. De rechte draaduiteinden, diagonale oriëntatie en de goede overlap tussen de beschadigingen in de drie lagen kleding zijn duidelijke aanwijzingen dat dit in één beweging door een scherprandig voorwerp is veroorzaakt.
Na het verrichten van sectie op het lichaam is door prof. dr. Jacobs geconcludeerd dat het intreden van de dood wordt verklaard door orgaanfunctiestoornissen, resulterend van een thoracale steekverwonding met massieve linkszijdige hemothorax, hemopericard en perforatie van de hartspier.
Bij de sectie is een ribdeeltje van het slachtoffer veiliggesteld voor nader MIT-onderzoek in verband met doorboring van 2,9 cm van het ribkraakbeen van de linker zevende rib. Bij het MIT-onderzoek is geconcludeerd dat uit de resultaten van het kras-, indruk- en vormsporen onderzoek van dit ribdeeltje blijkt dat er sprake is van een scherprandig voorwerp.
Bij een forensisch sporenonderzoek in de (achter)tuin van de woning werd tegen de muur van de naastgelegen woning een ton aangetroffen met daarop een doek. Op de doek werd bloed waargenomen en daarnaast voelde de doek nat.
De doek is op acht verschillende plaatsen, waarin geen bloed is aangetoond, bemonsterd en ook zijn vier bloedsporen op de doek bemonsterd. In twee van voornoemde acht bemonsteringen op de doek is DNA van verdachte aangetroffen, waarbij de matchkans van één van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard. In de vier bemonsteringen van de bloedsporen op de doek is DNA van het slachtoffer aangetroffen, waarbij de matchkans van drie van deze bemonsteringen is vastgesteld op kleiner dan 1 op 1 miljard.
Voorts is in twee bloedsporen een opgedroogde slijmerige substantie waargenomen. De slijmerige substantie op de doek is op twee plaatsen bemonsterd. Hierin is DNA van het slachtoffer aangetroffen met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Ook is het RNA uit deze bemonsteringen veiliggesteld en is RNA-onderzoek verricht naar de aard van het aanwezige celmateriaal. Uit het RNA-onderzoek zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van bloed en spierweefsel in beide bemonsteringen.
Daarnaast is er een vezel- en textielonderzoek verricht aan de kleding van het slachtoffer en de doek en heeft er een vergelijkend vezelonderzoek plaatsgehad. Daarin is geconcludeerd dat de resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer een deel van de op de doek aangetroffen vezelsporen afkomstig is uit de kleding van het slachtoffer, dan wanneer de vezelsporen afkomstig zijn uit willekeurige andere textiele bronnen dan de kleding van het slachtoffer. Voorts is geconcludeerd dat gezien de hoeveelheid vezelsporen en hun verdeling op de doek de resultaten ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer de vezelsporen op de doek zijn overgedragen doordat het voorwerp dat is gebruikt om het letsel toe te brengen is afgeveegd aan de doek, als door direct contact tussen de kleding en de doek.
Getuige [betrokkene 3] was als ambulance chauffeur werkzaam. Het viel getuige op dat het slachtoffer natte kleren aan had. Zijn vest was sowieso nat. Dat voelde hij toen hij het slachtoffer een bloeddrukmeterband om deed. Desgevraagd verklaarde getuige dat het niet regende toen getuige daar was en evenmin kort daarvoor had geregend. De getuige omschreef het weer die week als “prachtig met zomerse temperaturen”. Ook getuige [betrokkene 4] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, viel het op dat de kleding van het slachtoffer op de borst nat was.
Daarnaast heeft verdachte 112 gebeld en is het meldkamergesprek woordelijk uitgewerkt. Verdachte heeft tijdens dat gesprek gezegd: "mijn man ligt achter het huis” en ”hij bloeit” en "volgens mij is ie gestoken”, In reactie op de opmerking van de centralist dat de politie ook even meekomt zegt verdachte: “nee, waar is dat voor nodig dan”.
Getuige [betrokkene 3] heeft bij de politie ook verklaard dat hij, nadat hij het T-shirt van het slachtoffer had open geknipt, een steekwond zag ter hoogte van zijn hart. Getuige antwoordde ontkennend op de vraag of het mogelijk was om zonder nader onderzoek en/of verwijdering van de kleding te zien wat voor soort verwonding het slachtoffer had. Ook getuige [betrokkene 5] , die dienst deed als ambulance verpleegkundige, zag geen verwondingen bij het slachtoffer voordat medische hulp werd verleend en/of kledingstukken werden verwijderd of losgeknipt.
Daarnaast is het gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI [plaats] op 20 juni 2018 door de politie opgenomen en uitgewerkt. Het geluidsbestand met betrekking tot een deel van dit gesprek is verder opgewaardeerd door onder andere ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Verbalisant [verbalisant 1] , die een visuele beperking heeft en door afwezigheid van zijn zicht meer afhankelijk is van andere zintuigen, heeft dit verder opgewaardeerde geluidsbestand beluisterd. In het proces-verbaal van 12 december 2019 heeft hij verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021 is de zoon van verdachte en het slachtoffer, [betrokkene 1] , als getuige gehoord. Getuige heeft verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: "Ik heb hem vermoord". Getuige twijfelt er niet aan dat hij dit zijn moeder heeft horen zeggen. Op de vraag of getuige kan aangeven waarom hij eerder tijdens een verhoor als getuige bij de politie hierover minder stellig heeft verklaard antwoordde getuige dat hij met meerdere belangen te maken had, in een loyaliteitsconflict zat, niet weet wat er toen gebeurde in zijn hersenen en dat er van alles over hem heen kwam, maar dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich echt kan herinneren dat zijn moeder dit tegen hem gezegd heeft.
Voorts zijn in het dossier verklaringen opgenomen van buurtbewoners, waaronder een brigadier van politie, oud-collega’s van het slachtoffer, de zoon van verdachte/slachtoffer en de moeder van het slachtoffer, waarin door hen is verklaard dat er geregeld ruzies waren tussen verdachte en het slachtoffer en dat het slachtoffer werd mishandeld door verdachte. Ook is door (een aantal van) hen verklaard dat er incidenten zijn geweest waarbij verdachte het slachtoffer heeft belaagd met een mes.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 5 juli 2018 camerabeelden uitgekeken van een pand gevestigd aan de [a-straat 2] te [plaats] (pand behorend bij het restaurant [A] ). Het gaat om beelden van de periode tussen 1 juni 2018 te 22:00 uur en 1 juni 2018 te 23:30 uur. Op de camerabeelden is, voor zover waarneembaar en door de camera geregistreerd, niet één keer zichtbaar dat door (een of meer) personen naar de woning [a-straat 1] wordt toegegaan of dat (een of meer) personen daar vandaan komen. Voorts is op de beelden te zien dat er in de periode tussen 22:00 uur en 23:24 uur (aankomst politie en ambulance) geen auto’s of andere voertuigen naar/van de woning zijn toe- of weggereden. Op basis van de geregistreerde en door verbalisant bekeken beelden lijkt het verbalisant waarschijnlijk dat de camera deze bewegingen zou vastleggen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen komt het hof tot de navolgende vaststellingen. Slachtoffer [slachtoffer] is op 1 juni 2018 omstreeks 23:26 uur op de grond in de (achter)tuin van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aangetroffen door de politie en het ambulance personeel. Het T-shirt van het slachtoffer was bebloed en na verwijdering van het T-shirt werd een steekverwonding ter hoogte van de hartstreek waargenomen. Het slachtoffer is uiteindelijk op 2 juni 2018 om 00:36 uur in het ziekenhuis overleden als gevolg van orgaanfunctiestoornissen door kort gezegd het toebrengen van een steekverwonding in het hart.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld wie verantwoordelijk is voor het toebrengen van de steekverwonding en derhalve voor de dood van het slachtoffer. Gelet op het hierna volgende komt het hof tot de conclusie dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dat verdachte is.
Het hof stelt allereerst vast dat ten tijde van het ter plaatse komen van de politie en ambulance bij de woning zich niemand anders in de woning en de (achter)tuin en rondom de woning bevond dan verdachte en het slachtoffer. Verder stelt het hof vast dat uit de inhoud van het dossier in het geheel geen aanknopingspunten naar voren komen die duiden op betrokkenheid van een mogelijke derde bij het tenlastegelegde.
Daarnaast droeg het slachtoffer die avond een wit T-shirt met daarover heen een zwarte blouse en een vest, die allen een beschadiging vertoonden aan de voorzijde. Deze beschadigingen waren recent ontstaan en er was een goede overlap tussen deze beschadigingen in de drie lagen kleding. Op grond van het vezel- en textielonderzoek stelt het hof vast dat deze beschadigingen zijn veroorzaakt door een scherprandig voorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken.
Voorts blijkt uit de verklaringen van het medisch personeel dat de kleding van verdachte [de Hoge Raad leest: het slachtoffer], onder andere ter hoogte van de borst van het slachtoffer, nat was. Ook blijkt uit deze verklaringen dat het letsel van het slachtoffer niet zichtbaar was voordat het slachtoffer door het medisch personeel werd ontdaan van zijn T-shirt. Het hof stelt vast dat het letsel daarom ook voor verdachte, ten tijde van haar contact met de meldkamer waarin zij heeft gezegd "volgens mij is ie gestoken”, niet zichtbaar kan zijn geweest en zij dus niet kan hebben geweten dat het slachtoffer was gestoken, anders dan dat zij daar als dader kennis van droeg. Deze vaststelling baseert het hof mede op het feit dat verdachte niet heeft verklaard dat zij het T-shirt van het slachtoffer heeft verwijderd of (bijvoorbeeld) heeft verschoven voorafgaand of tijdens het gesprek met de meldkamer.
Verder is in de (achter)tuin op een tegen de muur van de naastgelegen woning staande ton een doek aangetroffen. Uit de foto's in het dossier van de tuin blijkt dat de ton is gesitueerd tegen een muur in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken. Deze doek was nat. Het hof stelt vast dat op deze doek DNA van verdachte is aangetroffen en bloed dat afkomstig is van het slachtoffer. Uit het RNA-onderzoek van dat bloed is voorts gebleken dat er aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van spierweefsel van het slachtoffer op deze doek. Daarnaast komt uit het vergelijkend vezel- en textielonderzoek naar voren dat op deze doek ook vezels zijn aangetroffen van de kleding die het slachtoffer ten tijde van het tenlastegelegde droeg. Verder is op deze doek geen DNA van een derde aangetroffen.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat deze natte doek in contact is gebracht met de kleding van het slachtoffer en/of de steekverwonding op de borst van het slachtoffer en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken en dat de doek - ook bij gebreke van een aannemelijke en andersluidende verklaring van verdachte met betrekking tot de aangetroffen sporen op de doek - als een daderspoor moet worden aangemerkt. Daarbij acht het hof van belang dat de doek op de ton is aangetroffen en daarmee in de richting van de doorgang naar de achterdeur van de woning, die toegang geeft tot de keuken en dus van het slachtoffer af. Gelet op de op de doek aangetroffen sporen en de plaats waar die is achtergelaten (vanaf het slachtoffer bezien op weg naar de achterdeur van de woning waar alleen verdachte zich bevond rond het tijdstip van het delict) concludeert het hof dat het niet anders kan dan dat verdachte deze doek, nadat die in contact is geweest met het lichaam (de steekverwonding) van het slachtoffer en/of diens kleding en/of het steekvoorwerp waarmee het slachtoffer is gestoken, op die ton heeft gelegd.
De conclusie dat verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken wordt bevestigd door de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] , zoals hij die heeft gerelateerd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Verbalisant verklaart daarin dat hij op de opname van een afgeluisterd gesprek van verdachte met haar zoon in de PI in [plaats] van 20 juni 2018 heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Anders dan de verdediging heeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot het verder opgewaardeerde geluidsfragment van het OVC gesprek tussen verdachte en haar zoon in de PI in [plaats] van 20 juni 2018, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 12 december 2019. Hoewel verbalisant eerder heeft verklaard dat hij ‘denkt’ te horen dat verdachte tegen haar zoon heeft gezegd “Ik heb hem vermoord.” (...), heeft verbalisant in voornoemd proces-verbaal van 12 december 2019 (zonder voorbehoud) verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
Het hof is van oordeel dat dit verschil zich laat verklaren, doordat het geluidsfragment verder is opgewaardeerd door ruisonderdrukking en het filteren van bijgeluiden. Daarnaast heeft verbalisant verklaard dat sinds zijn aanstelling op 15 oktober 2007 zijn werkzaamheden bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. Verbalisant heeft een visuele beperking en door de afwezigheid van zijn zicht is hij meer afhankelijk van andere zintuigen. Ook is verbalisant minder snel afgeleid door factoren van buitenaf, waardoor hij zich beter kan focussen op de inhoud van een gesprek. Verbalisant heeft niet gesteld dat hij beschikt over een zogenaamd absoluut gehoor. Gezien het vorenstaande acht het hof nader onderzoek door het NFI in dit kader, zoals door de verdediging verzocht, dan ook niet noodzakelijk.
Voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] vindt steun in de verklaring van getuige [betrokkene 1] , zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof van 19 november 2021, die op 20 juni 2018 met verdachte, zijn moeder, een gesprek voerde in de PI in [plaats] dat werd afgeluisterd. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige verklaard dat verdachte tijdens een fluistergesprek tegen hem zei: “Ik heb hem vermoord”. Het hof is er zich van bewust dat getuige hierover bij de politie minder stellig heeft verklaard. Getuige verklaarde hierover destijds in zijn verhoor van 16 augustus 2018 op voorhouden van de politie “dat het toen misschien niet helemaal bewust is binnen gekomen, maar dat hij op de terugweg wel helemaal van de kaart was en dat het dus zou kunnen dat dat gezegd is”. Ter terechtzitting van het hof heeft getuige hierover verklaard en toegelicht dat dingen soms weer terugkeren en dat hij het zich - zonder twijfel - kan herinneren. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van de getuige te twijfelen, ook nu de verklaring bevestiging vindt in de voornoemde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] .
Gezien de hiervoor overwogen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een scherprandig voorwerp heeft doodgestoken. Dat het steekvoorwerp uiteindelijk niet is gevonden maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.”
2.1.3 Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Het afgeluisterde gesprek
Op 23 maart 2021 is de verdediging de gelegenheid geboden het opgewaardeerde geluidsbestand van de OVC opnames (...) te beluisteren. (...)
In zijn proces-verbaal van 12 december 2019 komt verbalisant [verbalisant 1] tot de conclusie dat te horen is, dat cliënt tegen haar zoon [betrokkene 1] gezegd zou hebben: Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord. Die is erachter gekomen. Zo gezegd. (nvt). En mijn AOW. (nvt) Snap je?
De vraag die rijst is of het opgewaardeerde geluidsbestand nu als bewijsmiddel gebruikt kan worden.
Zelf heb ik ook het opgewaardeerde geluidsbestand beluisterd. Ik heb niet kunnen horen/vaststellen, dat cliënte heeft toegegeven haar echtgenoot vermoord te hebben.
Kennelijk om gewicht in de schaal te leggen, is op 23 september 2021 een proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] .
Hij meldt in dit pv dat zijn werkzaamheden sinds zijn aanstelling (15 oktober 2007) bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie. Hij heeft voorafgaand aan deze werkzaamheden net als alle andere medewerkers een daarbij horende instructie gekregen.
Hij stelt te beschikken over een zeer goed gehoor, omdat hij een visuele beperking heeft. Hij merkt op dat bij hem sprake is van afwezigheid van zijn zicht. Betekent dit dat hij volledig blind is?
Van blinde mensen is bekend, dat zij andere zintuigen, zoals de oren (het gehoor) of de tastzin beter kunnen ontwikkelen. Echter ook bij blinde mensen kan het gehoor achteruitgaan. De bekende Nederlandse blinde cabaretier Vincent Bijlo heeft hier mee te maken gekregen. Hij draagt in beide oren een gehoorapparaat.
Door de eigen verklaring van verbalisant [verbalisant 1] kan niet als vaststaand worden aangenomen, dat hij over een absoluut gehoor de beschikking heeft.
De door de heer [verbalisant 1] uitgevoerde werkzaamheden wil ik niet in twijfel trekken, waar ik wel een punt van maak is de deskundigheid. Deze dient naar mijn mening objectief te worden vastgesteld.
Met andere woorden: is de heer [verbalisant 1] als bezoldigd politieambtenaar wel voldoende deskundig om uitspraken te kunnen doen over de geluidsopname.
De betrouwbaarheid van zijn verklaring is te betwisten.
Getoetst dient te worden of hij als visueel beperkte voldoende deskundig is ook in deze zaak tot het onderzoek aan en de analyse van de geluidsopname, en zo ja volgens welke methode hij het onderzoek heeft uitgevoerd en waarom hij deze methode betrouwbaar acht alsmede in hoeverre hij in staat is deze methode vakkundig toe te passen.
Indien uw gerechtshof van mening is, dat de verklaringen van de heer [verbalisant 1] betrouwbaar zijn, meen ik dat het NFI opdracht zal moeten krijgen om te onderzoeken, of hij een zogenaamd absoluut gehoor heeft.
Voor zover ik dat heb kunnen nagaan komt de heer [verbalisant 1] niet voor als deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen.
Duidelijk dient ook te worden van welke apparatuur gebruik is gemaakt. Tijdens de schouw in de politieacademie werd gebruik gemaakt van hoofdtelefoons van het merk Beyerdynamic, type DT 770 Pro 250 ohm.
Dit is een hoofdtelefoon die in de handel te verkrijgen is voor een gemiddelde prijs van € 130,-. Het is geen professionele studio hoofdtelefoon.
Ook de kwaliteit van de gebruikte versterker kan van belang zijn.
De raadsheren, die de opgewaardeerde geluidsopname gehoord hebben, konden op 23 maart 2021 ook niet tot een eenduidige vaststelling komen.
Illustratief is ook het pv van bevindingen van 26 juni 2018 afkomstig van [verbalisant 3] , p. 608. Hij luisterde ook een opgenomen gesprek in de PI tussen cliënte en zoon [betrokkene 1] af. Hij had de indruk dat het mogelijke moordwapen zich in de tuin van de woning achter een betonnen wand zou bevinden.
Daar is vervolgens onderzoek naar gedaan. De betonnen wand is gedemonteerd. Vastgesteld werd dat geen (steek)wapen lag achter de betonnen wand.
De verdediging blijft daarom van mening dat de geluidsopname, ook na de opwaardering, niet gekwalificeerd kan worden als wettig bewijs.
Conclusie: de opgewaardeerde geluidsopname is wegens twijfel over de deskundigheid van [verbalisant 1] geen wettig bewijsmiddel.”
2.2.1 Aan de verdachte is in eerste aanleg tenlastegelegd – kort gezegd – moord, subsidiair doodslag. Anders dan het hof heeft de rechtbank de verdachte niet veroordeeld wegens de subsidiair ten laste gelegde doodslag, maar is in eerste aanleg een algehele vrijspraak gevolgd. De motivering van de vrijspraak door de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“De beoordeling door de rechtbank
Op 1 juni 2018 rond 23.30 uur is [slachtoffer] (het slachtoffer) door hulpdiensten aangetroffen in de tuin bij zijn woning aan de [a-straat 1] in [plaats] (de woning). Het slachtoffer was op dat moment niet aanspreekbaar. Tijdens het verlenen van medische hulp is een steekwond in de borst van het slachtoffer ontdekt. Op 2 juni 2018 is het slachtoffer overleden. Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat het slachtoffer is overleden aan de steekwond in zijn borst.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wie het slachtoffer de steekwond in zijn borst heeft toegebracht. Verdachte, echtgenote van het slachtoffer, is kort na het aantreffen van het slachtoffer als verdachte aangemerkt. Zij was toen de hulpdiensten bij de woning arriveerden, naast het slachtoffer, de enige andere aanwezige persoon.
(...)
Tijdens het bezoek van getuige [betrokkene 1] (zoon van slachtoffer en verdachte) aan verdachte in de penitentiaire inrichting op 20 juni 2018 zijn geluidsopnames gemaakt en deze zijn uitgewerkt. In eerste instantie is een deel van het gesprek niet te verstaan, omdat er wordt gefluisterd. Vervolgens is het geluidsbestand opgewaardeerd en opnieuw uitgeluisterd. Op basis daarvan is bij proces-verbaal van 25 juli 2018 het volgende geverbaliseerd:
“ [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte): (ntv). Ik heb hem (ik, verbalisant [verbalisant 1] , denk te horen) vermoord. (...)”.
Op basis van het voorgaande is voor de rechtbank onduidelijk binnen welke context verdachte deze uitlating zou hebben gedaan en daarnaast is onbeschreven gelaten waarom deze uitlating in eerste instantie niet is gehoord en vervolgens na opwaardering van het geluidsbestand wel. Bovendien benoemt de verbalisant dat hij dit denkt te horen, kennelijk is hij niet zeker van zijn waarneming. Hierdoor kan aan deze vermeende uitlating geen waarde worden gehecht.”
2.2.2 Nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen, zijn de onder 2.2.1 bedoelde geluidsopnamen van de vertrouwelijke communicatie in de penitentiaire inrichting (hierna ook: OVC-gesprek) opgewaardeerd. Het hof heeft op 23 maart 2021 een schouw gehouden om deze opgewaardeerde geluidsopnamen te beluisteren in het gebouw van de politieacademie te Apeldoorn. Het proces-verbaal van de gehouden schouw is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 8 en houdt onder meer in dat het hof in de raadkamer tot de conclusie is gekomen “dat het hof niet tot eenduidige vaststellingen komt van hetgeen te beluisteren is geweest” en het hof daardoor niet kan komen “tot het vaststellen van een rechterlijke waarneming”.

3.Beoordeling van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats over de afwijzing van een verzoek tot het verrichten van nader onderzoek. In de tweede plaats klaagt het over de verwerping door het hof van het verweer dat het door de verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van 12 december 2019 niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
Het hof heeft zijn oordeel dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan onder meer gebaseerd op zijn uitvoerige vaststellingen, zoals hiervoor weergegeven onder 2.1.2, over de daderwetenschap van de verdachte, de aangetroffen (dader)sporen, en over de verklaring die [betrokkene 1] – zoon van de verdachte en van het slachtoffer – ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft afgelegd. Die verklaring houdt in dat de verdachte, tijdens het OVC-gesprek dat zij op 20 juni 2018 met [betrokkene 1] voerde in de penitentiaire inrichting in [plaats] , heeft gezegd: “Ik heb hem vermoord”.
3.3
Het hof heeft geoordeeld dat zijn, op onder meer deze bewijsmiddelen gebaseerde, “conclusie dat verdachte haar echtgenoot heeft doodgestoken wordt bevestigd door de waarneming van verbalisant [verbalisant 1] ”. Het hof heeft in dit verband vastgesteld dat van het op fluistertoon gevoerde OVC-gesprek geluidsopnamen zijn gemaakt die, nadat de rechtbank vonnis had gewezen, (opnieuw) zijn opgewaardeerd en zijn beluisterd door verbalisant [verbalisant 1] . Het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen van 12 december 2019 houdt als verklaring van de verbalisant in dat hij tijdens het uitluisteren van de geluidsopname heeft gehoord dat de verdachte tegen haar zoon zei: “Ik heb hem vermoord. Hij ligt achter het pad. Vermoord.”
3.4
Het in het cassatiemiddel bedoelde verweer houdt in de kern in dat het betreffende proces-verbaal onvoldoende betrouwbaar is “wegens twijfel over de deskundigheid” van de verbalisant en omdat “niet als vaststaand” kan worden aangenomen dat deze over het (veronderstelde) zeer goede gehoor beschikt. Het door de raadsman in dat verband gedane verzoek tot nader onderzoek strekt ertoe onderzoek te laten verrichten naar de deskundigheid van de verbalisant en naar diens gehoorvermogen. Het hof heeft dat verzoek afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken en heeft het proces-verbaal – in afwijking van het verweer – voor het bewijs gebruikt.
3.5
Het hof heeft in dat verband kennelijk geoordeeld dat de betreffende verklaring van de verbalisant [verbalisant 1] niets inhoudt wat niet kan worden aangemerkt als een mededeling van feiten of omstandigheden die deze verbalisant zelf heeft waargenomen of ondervonden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu het gaat om een weergave van eigen zintuigelijke waarnemingen van de verbalisant. Anders dan het cassatiemiddel met een beroep op artikel 343 en 344 lid 1, aanhef en onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering tot uitgangspunt neemt, heeft het hof daarmee kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat hetgeen in dit proces-verbaal is opgenomen niet moet worden beschouwd als een mededeling van deskundige aard over wat zijn wetenschap en kennis de verbalisant leert over de door hem beluisterde opname.
3.6
Het hof heeft naar aanleiding van het gevoerde verweer over de betrouwbaarheid van het proces-verbaal onder meer overwogen dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisant met betrekking tot het betreffende geluidsfragment van het OVC-gesprek, nadat dit geluidsfragment “verder is opgewaardeerd”. Bij dat oordeel heeft het hof onder meer betrokken dat de werkzaamheden van de verbalisant sinds zijn aanstelling in 2007 bestaan uit het uitluisteren en verwerken van opgenomen communicatie.
3.7
In het licht van wat hiervoor is overwogen heeft het hof aldus het verweer verworpen op gronden die deze verwerping kunnen dragen. Ook de afwijzing van het verzoek tot nader onderzoek is, tegen die achtergrond, niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat het hof de waarneming van de verbalisant heeft aangemerkt als een bevestiging van de op de overige delen van de bewijsvoering gebaseerde conclusie van het hof dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht, en dat de getuigenverklaring van [betrokkene 1] en de in het proces-verbaal van bevindingen neergelegde waarneming van verbalisant [verbalisant 1] elkaar over en weer bevestigen.
3.8
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 februari 2023.