ECLI:NL:GHARL:2024:3554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
200.326.688/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen werknemer zonder recht op billijke vergoeding

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 8 februari 2023 de arbeidsovereenkomst met [appellante] heeft ontbonden per 1 april 2023. [appellante] was sinds 1994 in dienst bij Stichting RENN4 en heeft betoogd dat de ontbinding onterecht was. RENN4 had de ontbinding aangevraagd op basis van verwijtbaar handelen van [appellante] en een verstoorde arbeidsverhouding. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het hof de feiten en het verloop van de procedure heeft overwogen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst kon worden ontbonden op de e-grond (verwijtbaar handelen). Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] gedurende een lange periode niet heeft meegewerkt aan verbetertrajecten en dat haar gedrag en communicatie tot samenwerkingsproblemen hebben geleid. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen grond was voor het toekennen van een billijke vergoeding, omdat de ontbinding het gevolg was van het handelen van [appellante] zelf. De verzoeken van [appellante] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.326.688/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10225146 / AR VERZ 22-88
beschikking van 27 mei 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verweerster en als verzoekster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.G.B. van der Wal te Winschoten,
tegen
Stichting RENN4,
die is gevestigd in Groningen,
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en als verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
hierna:
RENN4,
advocaat: mr. J.M. Frons te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft op 6 mei 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van
8 februari 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
1.2
Het verloop van de procedure daarna blijkt uit:
- het beroepschrift (met productie) van [appellante] , ter griffie ontvangen op 6 mei 2023,
- het verweerschrift (met productie) van RENN4,
- de door RENN4 ingediende producties B en C,
- de door [appellante] nagezonden ontbrekende bijlagen bij het verweerschrift in eerste aanleg,
- de op 15 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarvan een verslag (proces-verbaal) is opgemaakt.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald.

2.De kern van de zaak en beslissing van het hof

2.1
[appellante] is bij RENN4 in dienst geweest. RENN4 heeft de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellante] te ontbinden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat sprake was van verwijtbaar handelen of nalaten van [appellante] en/of een verstoorde arbeidsverhouding althans een combinatie daarvan. Volgens RENN4 ging het daarbij met name om het gedrag en de houding van [appellante] . De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2023. [appellante] is van mening dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden. Zij wil dat het hof de arbeidsovereenkomst herstelt. Als dat niet kan maakt zij aanspraak op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 dan wel artikel 7:671b lid 8 sub c BW.
2.2
Het hof zal oordelen dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden. Herstel van de arbeidsovereenkomst of een billijke vergoeding op grond van artikel 7:683 lid 3 BW is dus niet aan de orde. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RENN4 is ook geen sprake, zodat een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW evenmin toewijsbaar is. Het hof zal dat alles hierna motiveren.

3.De feiten

3.1
Het hof verwijst naar de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in rov. 2.1 tot en met 2.28 van de bestreden beschikking van 8 februari 2023 en neemt die over. Samengevat komt het erop neer dat het volgende is voorgevallen.
3.2
[appellante] (geboren [in] 1964) was sinds 1 augustus 1994 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) RENN4, laatstelijk in de functie van [functie] .
3.3
In haar functie hield [appellante] zich op beleidsmatig niveau bezig met verschillende HR-vraagstukken. In dat kader had zij veelvuldig contact met het management, de (regio)directeuren en het college van bestuur (CvB), gevormd door [de voorzitter] (voorzitter) en [het lid] (lid).
3.4
Tussen [appellante] en (haar (voormalig) leidinggevenden bij) RENN4 hebben zich verschillende rechtspositionele discussies voorgedaan, onder meer over haar verlofkaart en ADV-spaarverlof 2016, haar zomerverlof 2019, de actualisatie van haar functiebeschrijving en -waardering in 2021/2022 en de opname van Duurzame Inzetbaarheidsuren in 2022.
3.5
Naar aanleiding van het verschil van inzicht over de opname van Duurzame Inzetbaarheidsuren heeft in het voorjaar van 2022 e-mailcontact plaatsgevonden tussen [appellante] en [de voorzitter] en/of [het lid] van het CvB.
3.6
Op 27 april 2022 heeft [appellante] aan het CvB een e-mail gestuurd waarin zij aangeeft pestgedrag van [het lid] te ervaren en hem als reden noemt waarom zij steeds het juridische traject zoekt. [appellante] schrijft ook dat [het lid] moet stoppen met pesten.
3.7
Op 12 mei 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het CvB en [appellante] . In een brief van 13 mei 2022 is over de inhoud van dit gesprek opgenomen dat het CvB [appellante] heeft laten weten dat zij het gedrag van [appellante] en haar manier van communiceren in de afgelopen periode als onacceptabel beschouwt en dat zij een verdere constructieve samenwerking (voor dat moment) onmogelijk acht. In de brief zijn verschillende voorbeelden beschreven en is aangegeven dat [appellante] haar opstelling moet veranderen. De brief besluit met een uitnodiging voor een vervolggesprek over de vraag of en hoe partijen met elkaar verder gaan.
3.8
Vanaf 12 mei 2022 is [appellante] door RENN4 vrijgesteld van werk met behoud van loon.
3.9
Op 1 juni 2022 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en het CvB. Daarbij is ter sprake gekomen dat het CvB gedurende de afwezigheid van [appellante] signalen van collega’s ontving dat ook hun onderlinge werkrelatie onder druk stond. In een brief van 3 juni 2022 is door het CvB voorgesteld een aantal stappen te doorlopen voordat [appellante] haar werk kon hervatten, waaronder een mediationtraject met het CvB, een verbetertraject ten aanzien van haar gedrag en een coachingstraject.
3.1
In de zomer van 2022 is een mediationtraject tussen [appellante] en [de voorzitter] gestart dat zonder resultaat is beëindigd. Daarna is tussen partijen overleg gevoerd over het vervolg, waarbij een voorstel van RENN4 tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde is geweest.
3.11
Op 12 september 2022 heeft RENN4 [appellante] bericht dat werkhervatting op dat moment niet mogelijk is, omdat de mediation met het CvB niet is geslaagd en de onderlinge verhouding met collega’s van HR nog dient te verbeteren, en dat een mogelijke werkhervatting bovendien gepaard zal gaan met een verbetertraject. Het CvB laat weten dat zij op zoek zal gaan naar een externe mediator/coach.
3.12
[appellante] reageerde op 16 september 2022: van problemen in de samenwerking met collega’s van HR is geen sprake, tot medewerking aan de inzet van een externe coach is zij niet bereid en per 19 september 2022 zal zij haar werk vanuit huis hervatten. Op 19 september 2022 heeft [appellante] aan verschillende (regio)directeuren gemaild dat zij weer aan het werk is.
3.13
RENN4 heeft [appellante] op 19 september 2022 laten weten dat zij de handelwijze van [appellante] ten aanzien van de werkhervatting onacceptabel acht. Vervolgens heeft RENN4, nadat [appellante] om bewijs van samenwerkingsproblemen met collega’s verzocht, op 4 oktober 2022 verklaringen van verschillende collega’s aan [appellante] gestuurd.
3.14
Op 5 oktober 2022 vond een gesprek plaats tussen partijen, waarbij [appellante] de optie is geboden van het doorlopen van een verbetertraject. Verder is aangegeven dat in plaats van een verbetertraject ook voor een andere oplossing zou kunnen worden gekomen. [appellante] heeft op 14 oktober 2022 verzocht om een duidelijke SMART geformuleerde omschrijving van het voorgestelde verbetertraject. Pas na ontvangst daarvan zou volgens haar kunnen worden besproken of en onder welke voorwaarden het verbetertraject door haar zou worden geaccepteerd. In de brief van 19 oktober 2022 heeft RENN4 hierop geantwoord.
3.15
Na een e-mailwisseling tussen partijen heeft RENN4 [appellante] op 7 november 2022 bericht dat een laatste gelegenheid wordt geboden om op het verbetertraject in te gaan en dat [appellante] op 9 november 2022 wordt verwacht voor een gesprek ten behoeve van de start daarvan. [appellante] is op dit gesprek verschenen, waarbij zij aangaf bereid te zijn om een verbetertraject te doorlopen maar niet het traject zoals door RENN4 is voorgesteld.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
RENN4 heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op de e-grond (verwijtbaar handelen), subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) en meer subsidiair op de i-grond (combinatie van voorgaande redenen) van artikel 7:669 lid 3 BW, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.2
[appellante] heeft de afwijzing van het verzoek en wedertewerkstelling bepleit. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft zij verzocht om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
4.3
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2023 op de e-grond (verwijtbaar handelen) en daarnaast RENN4 veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 42.419,10 bruto. De kantonrechter heeft verder bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
[appellante] heeft in dit hoger beroep primair verzocht dat het hof de arbeidsovereenkomst herstelt met ingang van 1 april 2023 en RENN4 veroordeelt tot doorbetaling van het loon, althans dat het hof herstelt met ingang van een door het hof te bepalen datum en daarbij voorzieningen treft ex artikel 7:683 lid 4 BW. Daarnaast is verzocht om [appellante] toe te laten tot haar werk binnen twee dagen na betekening van de beschikking. Subsidiair heeft [appellante] verzocht dat het hof RENN4 veroordeelt tot betaling de transitievergoeding en van € 272.209,- bruto als billijke vergoeding op grond van artikel 7:683 lid 3 BW, althans artikel 7:671b lid 8 sub c BW. Verder wil [appellante] dat het hof RENN4 veroordeelt in de proceskosten van beide instanties.
5.2
RENN4 verweert zich en concludeert tot afwijzing van de verzoeken, onder veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties.

6.De beoordeling in hoger beroep

Is er terecht ontbonden op de e-grond (verwijtbaar handelen)?
6.1
In artikel 7:669 lid 3 BW staat vermeld op welke gronden de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden. De kantonrechter heeft ontbonden op de e-grond, kort gezegd betreft dat verwijtbaar handelen (of nalaten) van [appellante] . Dat verwijtbaar handelen ziet niet op het uitvoeren van haar functie of het voeren van rechtspositionele discussies. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de wijze waarop [appellante] zich gedurende lange tijd heeft gedragen in combinatie met haar aanhoudende weigering om mee te werken aan enig verbetertraject, als zodanig verwijtbaar handelen/nalaten is aan te merken dat van RENN4 in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
6.2
[appellante] heeft in haar beroepschrift bestreden dat zij (gedurende lange tijd) in gedrag en/of medewerking verwijtbaar heeft gehandeld. Een en ander is volgens haar in elk geval niet zodanig dat van RENN4 in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
6.3
Wat betreft haar gedrag heeft [appellante] aangevoerd dat met haar e-mail van 27 april 2022 plotseling de bom is gebarsten, dat haar wijze van communicatie tot haar e-mail van 27 april 2022 niet eerder heeft geleid tot conflicten en dat zij hierop nimmer is aangesproken of is gewaarschuwd voor de gevolgen hiervan. Het hof volgt haar daarin niet.
6.4
Zoals de kantonrechter heeft overwogen blijkt uit het dossier genoegzaam dat al voor die e-mail sprake is geweest van meerdere geschilpunten en botsingen tussen [appellante] en anderen binnen RENN4. Die geschilpunten en botsingen worden duidelijk benoemd in de e-mail van RENN4 van 13 mei 2022 en wijzen op een terugkerend patroon waarin [appellante] zich op een ongewenste wijze opstelt. Met name gaat het om de dwingende en ongepaste toon in haar communicatie en de kwalificaties die zij daarbij bezigt. RENN4 heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de wijze van communiceren van [appellante] in de afgelopen jaren al vaker en met meerdere personen en wisselende leidinggevenden tot samenwerkingsproblemen heeft geleid.
6.5
Dat er geen (negatieve) functioneringsverslagen ter zake van haar functioneren of gedrag zijn, neemt niet weg dat RENN4 ook voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij herhaling met [appellante] het gesprek over haar toon en communicatiestijl en de gevolgen daarvan voor de samenwerking heeft willen aangaan maar daarbij op ontkenning en weerstand stuitte. Het hof is van oordeel dat het [appellante] in elk geval vanaf het gesprek op 12 mei 2022 en de daaropvolgende brief van 13 mei 2022 voldoende duidelijk had moeten zijn dat niet enkel de e-mail van 27 april 2022 het probleem was, dat haar wijze van communicatie tot samenwerkingsproblemen leidde en dat verandering daarvan - ongeacht haar vakinhoudelijk functioneren - niet langer kon uitblijven.
6.6
Met de kantonrechter oordeelt het hof dat het RENN4 als werkgever vrij staat om door haar ervaren problemen op enig moment te benoemen en vanaf dat moment een verandering in de opstelling van [appellante] te verlangen. Anders dan [appellante] betoogt was daar in elk geval vanaf 12 mei 2022 ook reden toe. Ook als rekening wordt gehouden met haar directheid en zeer sterke rechtvaardigheidsgevoel, haar frustratie over de (al dan niet onjuiste juridische of onredelijke) reactie van RENN4 in de rechtspositionele discussies en haar positie als staf en beleidsadviseur HRM in relatie tot de betrokkenen en de door hen beklede functies binnen RENN4, rechtvaardigt dat niet de voordien door haar in e-mailcorrespondentie gebezigde toonzetting en kwalificaties. Voor zover [appellante] de stelling inneemt dat haar opstelling zou voortvloeien uit de psychologische impact van een door haar doorgemaakte ziekte, heeft zij dit op geen enkele wijze onderbouwd.
6.7
Vanaf 12 mei 2022 mocht van [appellante] dus worden verwacht dat zij haar opstelling en wijze van communicatie zou aanpassen en alle mogelijke medewerking zou verlenen aan een traject ter verbetering van de onderlinge samenwerking en het herwinnen van vertrouwen. Met de kantonrechter stelt het hof op basis van de beschikbare dossier vast dat [appellante] echter in haar ongewenste opstelling en gedrag heeft volhard en onvoldoende medewerking heeft verleend aan enig traject ter verbetering daarvan. Ook het hof acht dit verwijtbaar.
6.8
[appellante] heeft aangevoerd dat er geen grond voor verbetering zou bestaan, maar aan dat verweer gaat het hof voorbij onder verwijzing naar het voorgaande.
6.9
Dat voor [appellante] niet duidelijk was wat de verbeterpunten waren en hoe het verbetertraject eruit zou zien, volgt het hof evenmin.
RENN4 heeft in de brief van 13 mei 2022 uitgebreid en met verwijzing naar eerdere gebeurtenissen uiteengezet op welke momenten en op welke onderdelen het gedrag van [appellante] tot samenwerkingsproblemen heeft gezorgd. Daarover is tussen partijen op 1 juni 2022 opnieuw gesproken. Daarbij is ook ter sprake gekomen dat het CvB gedurende de afwezigheid van [appellante] ook signalen van collega’s had ontvangen. Het is niet zo, zoals [appellante] lijkt te betogen, dat RENN4 deze nieuwe signalen niet mocht meenemen.
In de brief van 3 juni 2022 heeft RENN4 een concreet voorstel gedaan voor het vervolg, waaronder een mediationtraject met het CvB, een verbetertraject en een coachingstraject. De mediation tussen [appellante] en [de voorzitter] is zonder resultaat geëindigd, waarna mediation tussen [appellante] en [het lid] niet van de grond is gekomen. Het voorgestelde coachingstraject heeft [appellante] geweigerd omdat volgens haar geen sprake was van problemen in de samenwerking met collega’s. [appellante] heeft om bewijs gevraagd, waarna RENN4 verklaringen van collega’s heeft toegezonden. De verklaringen van collega’s die [appellante] in het geding heeft gebracht doen niet af aan de verklaringen die RENN4 van collega’s heeft ontvangen. Daarbij heeft het hof ook de onder randnummer 9 van de pleitaantekeningen van [appellante] aangehaalde verklaring van de heer [naam1] betrokken, die immers ter zitting is voorgelezen, aansloot bij eerdere stellingen van [appellante] en bovendien dusdanig van omvang en aard is dat RENN4 daarop voldoende kon reageren. Anders dan [appellante] beweert, worden in de verklaringen van collega’s wel degelijk problemen in de samenwerking aan de orde gesteld. De suggestie van [appellante] dat deze verklaringen onder druk zijn afgelegd is niet onderbouwd en op basis daarvan mocht van [appellante] worden verwacht dat zij daarover met RENN4 in gesprek ging en haar medewerking zou verlenen aan het verbetertraject.
6.1
RENN4 heeft met de uitgebreide brief van 19 oktober 2022 ook voldaan aan het verzoek van [appellante] om dit traject SMART te formuleren. Daarmee waren alle vragen van [appellante] beantwoord, concrete voorbeelden van gedrag dat tot problemen leidde verstrekt en duidelijkheid gegeven over de inhoud van het verbetertraject. RENN4 kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat in dit stadium medewerking aan het door haar voorgestelde traject van [appellante] kon worden verlangd en dat nadere uitwerking tijdens het traject zou plaatsvinden. Vervolgens heeft nog een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen partijen en is [appellante] in de e-mail van 7 november 2022, in de vorm van een instructie, een laatste gelegenheid geboden om medewerking te verlenen aan het voorgestelde traject. Dat [appellante] ook daaraan zonder valide reden geen gevolg wenste te geven, getuigt van een volhardende non-coöperatieve en niet-constructieve opstelling.
6.11
Juist is dat [appellante] al lange tijd in dienst is bij RENN4, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor haar inhoudelijk functioneren. Het is de verantwoordelijkheid van [appellante] dat zij onacceptabel en onwenselijk gedrag achterwege laat en door haar werkgever geboden kansen aangrijpt om dat gedrag omwille van de goede samenwerking te veranderen en te verbeteren. Het is [appellante] niet gelukt haar gedrag aan te passen en op een acceptabele manier te communiceren en op zichzelf te reflecteren teneinde het benodigde vertrouwen te herstellen en de onderlinge samenwerking te verbeteren. Geboden kansen heeft zij laten liggen, terwijl aan haar (onder meer in de brieven van 13 mei 2022, 3 juni 2022, 12 september 2022, 19 september 2022, 4 oktober 2022, 19 oktober 2022, 2 november 2022 en 7 november 2022) duidelijk is aangekondigd dat zij haar opstelling diende te veranderen en diende mee te werken aan het voorgestelde verbetertraject. In de brieven van november 2022 is daarbij expliciet genoemd dat niet-medewerking tot beëindiging van de arbeidsrelatie zou kunnen leiden.
6.12
Het handelen en nalaten van [appellante] is ook zodanig dat van RENN4 in redelijkheid niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, mede gezien het feit dat [appellante] ondanks genoemde waarschuwingen en aanwijzingen haar houding en gedrag niet heeft aangepast en/of geen medewerking heeft verleend aan enig verbetertraject. Door haar houding en gedrag - in het bijzonder haar wijze van communiceren, het ontbreken van zelfreflectie en niet-medewerking bij het voorgestelde verbetertraject - zijn onherstelbare problemen ontstaan en van enig perspectief op een structurele verandering in communicatie en gedrag is het hof niet gebleken.
6.13
Het hof is dus net als de kantonrechter van oordeel dat RENN4 tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond kon overgaan wegens verwijtbaar handelen van [appellante] . Herplaatsing ligt daarom niet in de rede (artikel 7:669 lid 1 laatste zin BW).
Verzoek om toekenning van transitievergoeding afgewezen
6.14
[appellante] heeft ter zitting bij het hof verklaard de transitievergoeding die de kantonrechter heeft toegewezen te hebben ontvangen. [appellante] heeft daarom geen belang meer bij haar verzoek in hoger beroep tot veroordeling tot betaling daarvan, zodat het hof dat verzoek zal afwijzen.
Is er reden voor toekenning van een billijke vergoeding?
6.15
[appellante] heeft een billijke vergoeding verzocht op twee grondslagen: artikel 7:683 lid 3 BW en artikel 7:671b lid 8 sub c BW.
6.16
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden. Dat betekent dat [appellante] geen recht heeft op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW.
6.17
Voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW is het nodig dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RENN4. Het hof wijst erop dat de lat voor een billijke vergoeding op deze grond hoog ligt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan, als een werkgever zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ernstig veronachtzaamt of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
6.18
Zoals hiervoor is geoordeeld, is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in dit geval het gevolg van verwijtbaar handelen van [appellante] . De ontbinding is dus het gevolg van haar eigen handelen en niet van dat van RENN4. Alleen al daarom kan het verzoek van [appellante] tot een billijke vergoeding niet worden toegewezen.
6.19
Voor het geval [appellante] bedoelt dat haar handelen is terug te voeren op de wijze waarop RENN4 zich jegens haar heeft gedragen volgt het hof haar daarin niet. Van een situatie dat RENN4 met haar optreden doelbewust een situatie heeft gecreëerd waarin [appellante] tot het haar verweten gedrag is gekomen, is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest. Ook anderszins is geen sprake geweest van een uitzonderlijk geval van onrechtmatige gedragingen van RENN4 die te kwalificeren zijn als strijdig met goed werkgeverschap. Het is goed te volgen dat RENN4 [appellante] heeft laten weten dat de grenzen van wat voor haar acceptabel is in zicht zijn gekomen en dat zij bij [appellante] heeft aangedrongen op verbetering en medewerking. In dit proces heeft RENN4 zich de belangen van [appellante] ook voldoende aangetrokken en is zij haar voldoende tegemoet gekomen. Dat het traject niet van de grond is gekomen en verbetering niet is gelukt omdat [appellante] heeft geweigerd het gesprek aan te gaan en verdere medewerking te verlenen, kan RENN4 niet worden tegengeworpen.
6.2
Het hof is dus van oordeel dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RENN4 (die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geleid) geen sprake is geweest. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW wordt daarom ook afgewezen.
Proceskosten eerste aanleg
6.21
Bij deze uitkomst is er voor het hof geen reden om anders te oordelen over de in het bestreden beschikking bepaalde compensatie van proceskosten. Dit betekent dat [appellante] maar ook RENN4 vergeefs hebben verzocht om RENN4 respectievelijk [appellante] alsnog te veroordelen in de kosten van de procedure bij de kantonrechter.

7.De slotsom

7.1
Het hoger beroep tegen de beschikking van 8 februari 2023 faalt. Het hof is, zoals in deze uitspraak is uitgelegd, van oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht wegens verwijtbaar handelen van [appellante] heeft ontbonden. Het primaire verzoek tot herstel en het subsidiaire verzoek tot een billijke vergoeding als alternatief voor herstel zijn niet toewijsbaar. Er bestaat ook geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RENN4. De verzoeken van [appellante] worden afgewezen.
7.2
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de bekendmaking (betekening) van de uitspraak. [1]
7.3
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

8.De beslissing

Het hof:
verwerpt het beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 februari 2023;
veroordeelt [appellante] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van RENN4 vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en op € 2.428,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 procespunten x appeltarief II à € 1.214,-);
verklaart deze beschikking voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Willemse, mr. G.A. Diebels en mr. R.S. de Vries en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.