ECLI:NL:GHARL:2024:3356

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/1153
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding en wettelijke rente in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Vereniging [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 28 februari 2023. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding en de verschuldigdheid van wettelijke rente in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Lingewaard had een waarde vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd voor het kalenderjaar 2020. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verminderd en de aanslag aangepast, met een kostenvergoeding van € 522. De Rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 538 en de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op € 379,50. Belanghebbende ging in verzet tegen deze uitspraak, wat leidde tot een gegrondverklaring van het verzet en een aanpassing van de kostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding voor de verzetprocedure een hogere waarde per punt had moeten hanteren. Het Hof heeft de proceskostenvergoeding voor het verzet opnieuw berekend op € 109,38 en de totale proceskostenvergoeding voor het hoger beroep vastgesteld op € 546,88. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over het bedrag van € 755,50, indien dit niet tijdig was voldaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte berekening van proceskostenvergoedingen en de verplichting tot betaling van wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1153
uitspraakdatum: 14 mei 2024
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Vereniging [belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2023, nummer ARN 21/1723, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Lingewaard(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar 2020 een waarde vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelasting 2020 opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken het bezwaar gegrond verklaard, de waarde verminderd en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Hierbij is een kostenvergoeding toegekend van
€ 522, berekend als volgt: (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 261).
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft op 12 oktober 2022 op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting gedaan. Hierbij is de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 538 en de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase vastgesteld op € 379,50 (1 punt (beroepschrift)  wegingsfactor 0,5  € 759).
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank verzet aangetekend.
1.6.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2023 het verzet gegrond verklaard omdat in de uitspraak van 12 oktober 2022 niet is beslist op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente. De Rechtbank heeft op grond van artikel 8:55, lid 10, van de Awb, niet alleen uitspraak op verzet gedaan, maar ook op het beroep. Het beroep is gegrond en de Rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar wettelijke rente verschuldigd is indien hij niet binnen vier weken na het openbaar maken van de uitspraak van 12 oktober 2022 de kostenvergoeding voor de bezwaarfase en het griffierecht aan belanghebbende heeft voldaan. Ten slotte heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten voor het verzet van € 74,63 (0,5 punt (verzetschrift)  wegingsfactor 0,25  € 597), eveneens te vermeerderen met wettelijke rente.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.8.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In de uitspraak van de Rechtbank van 12 oktober 2022 is de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 538, de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase vastgesteld op € 379,50 en het door de heffingsambtenaar te vergoeden griffierecht op € 360.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat op 14 oktober 2022 een opdracht voor betaling aan belanghebbende van een bedrag van, na verrekening, € 755,50 is uitgegaan.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding voor de verzetprocedure had moeten uitgaan van een hogere waarde per punt.
3.2.
Tussen partijen is in geschil over welke vergoedingen (eventueel) wettelijke rente is verschuldigd en de hoogte van de door de Rechtbank in haar uitspraak van 12 oktober 2022 gehanteerde wegingsfactor.

4.Beoordeling van het geschil

Proceskostenvergoeding verzet
4.1.
Het Hof acht het eensluidende standpunt van partijen zoals omschreven in 3.1 juist. [1] Het Hof zal de proceskostenvergoeding voor het verzet opnieuw berekenen. Daarbij gaat het Hof uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit; tekst vanaf 1 januari 2024) [2] en van de wegingsfactor en de proceshandeling zoals door de Rechtbank voor het verzet bepaald. Aldus bedraagt de proceskostenvergoeding voor de behandeling van het verzet € 109,38 (0,5 punt (verzetschrift)  wegingsfactor 0,25  € 875).
Wettelijke rente over proceskostenvergoeding?
4.2.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Rechtbank in de uitspraak van 28 februari 2023 ten onrechte de verschuldigdheid van wettelijke rente heeft beperkt tot de kostenvergoeding voor de bezwaarfase en het griffierecht. Er is in het beroepschrift ook gevraagd om wettelijke rente over de proceskostenvergoeding voor de beroepskosten, aldus belanghebbende.
4.3.
Het Hof leest in het beroepschrift dat ook is gevraagd om wettelijke rente over de proceskostenvergoeding voor de beroepskosten.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft op 14 oktober 2022 opdracht gegeven voor betaling aan belanghebbende van een bedrag van € 755,50 (zie 2.2). Naar het Hof begrijpt, is dit bedrag als volgt berekend:
Verschuldigd (€ 538 + € 379,50 + € 360 =) 1.277,50
Af: reeds betaalde kostenvergoeding bezwaarfase
(522)
Te betalen 755,50
4.5.
Het Hof leidt uit het voorgaande af dat de heffingsambtenaar waarschijnlijk binnen vier weken na de openbaar making van de uitspraak van 12 oktober 2022 het bedrag van € 755,50 aan belanghebbende heeft betaald. In zoverre heeft belanghebbende dan geen belang meer bij behandeling van dit geschilpunt. [3]
4.6.
Voor het geval dat de heffingsambtenaar toch niet tijdig het bedrag van € 755,50 heeft betaald, zal het Hof in het dictum opnemen dat belanghebbende in dat geval recht heeft op wettelijke rente over het door de heffingsambtenaar te betalen bedrag van € 755,50.
Wegingsfactor proceskostenvergoeding
4.7.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Rechtbank in de uitspraak van 12 oktober 2022 ten onrechte de wegingsfactor op 0,5 heeft vastgesteld. In die uitspraak is niet slechts de vaststelling van de kostenvergoedingen aan de orde, maar ook de verschuldigdheid van wettelijke rente over deze kostenvergoedingen en het griffierecht. Dit brengt volgens belanghebbende mee dat de wegingsfactor op 1 moet worden vastgesteld.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank, gelet op het belang van de aan de orde zijnde geschilpunten en de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak, de wegingsfactor zonder meer terecht op 0,5 heeft gesteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof vindt aanleiding een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak – als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit – te hanteren van 0,5 (licht). Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op
€ 437,50 (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 0,5  € 875).
5.3.
Gelet op het voorgaande bedraagt de proceskostenvergoeding voor de verzetprocedure
(€ 109,38) en het hoger beroep (€ 437,50) in totaal een bedrag van € 546,88.
5.4.
Opmerking verdient dat voornoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 30a, lid 4, van de Wet WOZ, uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de kostenvergoeding van de bezwaarfase, de proceskostenvergoeding in de uitspraak van 12 oktober 2022 en het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van wettelijke rente over een bedrag van € 755,50 voor het geval dit bedrag niet binnen vier weken na 12 oktober 2022 is voldaan en tot aan de dag van voldoening,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 546,88, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop opgaaf is gedaan van een bankrekening op naam van belanghebbende, tot aan de dag van voldoening, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het voor het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan, dan wel, indien dit een later gelegen datum is, vier weken na de datum waarop opgaaf is gedaan van een bankrekening op naam van belanghebbende, tot aan de dag van voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
De griffier, De raadsheer,
(M.T.M. Hennevelt) (B.F.A. van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 15 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
2.Vgl. artikel IV van de regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 22 december 2023, nr. 5110503, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken, Stcrt. 2023, 35874.
3.Vgl. HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:651.