ECLI:NL:HR:2023:651
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Wettelijke rente over proceskosten in cassatie tegen de gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, tegen de gemeente Amsterdam en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2017. Het Gerechtshof Amsterdam had eerder geoordeeld dat de Rechtbank een te laag bedrag aan proceskostenvergoeding had toegekend en had belanghebbende een aanvullende vergoeding van € 748 toegekend, die door de Staat en de heffingsambtenaar ieder voor de helft moest worden voldaan.
Belanghebbende had in cassatie geklaagd dat het Hof de Staat niet had veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van € 374, dat de Staat als aanvullende vergoeding voor proceskosten moest betalen. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende belang had bij deze klacht, omdat uit de gedingstukken bleek dat de Staat zijn deel van de vergoeding niet tijdig had betaald. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde en dat de uitspraak van het Hof onvolledig was.
De Hoge Raad heeft de overige klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft de zaak afgedaan door te verklaren dat het beroep in cassatie gegrond was en heeft de Staat veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over het bedrag van € 374 vanaf 21 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 136 en de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.