ECLI:NL:GHARL:2024:3278

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
21-002662-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanzetten tot haat tegen christenen en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het aanzetten tot haat tegen christenen, maar werd wel veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00. De zaak betreft uitlatingen van de verdachte in een asielzoekerscentrum, waar hij in de periode van 3 tot 6 november 2019 in het openbaar heeft aangezet tot haat tegen christenen en bedreigingen heeft geuit richting een christen. Het hof oordeelde dat de uitlatingen niet in het openbaar zijn gedaan, waardoor de verdachte van het primair tenlastegelegde is vrijgesproken. De bedreiging werd echter wel bewezen geacht, omdat de verdachte dreigende woorden heeft geuit die bij de aangever angst en onveiligheid teweegbrachten. Het hof heeft ook geoordeeld dat het in beslag genomen telefoontoestel van de verdachte moet worden onttrokken aan het verkeer, omdat daarop kinderporno is aangetroffen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002662-21
Uitspraak d.d.: 8 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 mei 2021 met parketnummer 18-070068-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
wonende te [plaats] ( [land] ), [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof het inbeslaggenomen telefoontoestel van verdachte zal onttrekken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. N. Hannaart, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van
26 mei 2021 vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Daarnaast heeft de politierechter het inbeslaggenomen telefoontoestel van verdachte onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een (deels) andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2019 tot en met 6 november 2019 te [pleegplaats] , in het openbaar, mondeling, heeft aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van mensen,
te weten christenen en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten christenen, wegens hun godsdienst, door meermalen, althans éénmaal in het openbaar, in/op het AZC, in het bijzijn van één of meer anderen te verkondigen dat:
- christenen afvallig zijn, en/of;
- er door moslims tegen christenen gevochten moet worden met een zwaard, en/of;
- er in de Koran staat dat moslims tegen christenen moeten vechten, en/of;
- de koppen van christenen er af moeten en/of dat christenen dood moeten, en/of;
- christenen onthoofd moeten worden met een zwaard, en/of;
- christenen bestreden moeten worden.
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 3 november 2019 tot en met 6 november 2019 te [pleegplaats] [slachtoffer] en/of een groep mensen, te weten: christenen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] en/of (een groep) andere mensen dreigend de woorden toe te voegen:
- dat christenen afvallig zijn, en/of;
- er door moslims tegen christenen gevochten moet worden met een zwaard, en/of;
- er in de Koran staat dat moslims tegen christenen moeten vechten, en/of;
- de koppen van christenen er af moeten en/of dat christenen dood moeten, en/of;
- christenen onthoofd moeten worden met een zwaard, en/of;
- christenen bestreden moeten worden,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
(daarbij) een of meermalen een snijdende beweging langs de keel te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Aan verdachte is primair het aanzetten tot haat tegen en/of discriminatie van mensen en/of gewelddadig optreden tegen mensen, te weten christenen, tenlastegelegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
Het openbaar ministerie kan zich niet verenigen met de vrijspraak in eerste aanleg van het primair tenlastegelegde, nu verdachte heeft aangezet tot discriminatie van – en gewelddadig optreden tegen – christenen. Verdachte heeft met zijn uitlatingen tot uitdrukking gebracht dat christenen op een andere wijze behandeld moeten worden dan moslims en dat er op verschillende manieren geweld uitgeoefend moet worden tegen christenen. Hierdoor is sprake van discriminatie op basis van godsdienst en neemt verdachte het aanmerkelijke risico dat hij mensen aanzet tot gewelddadig gedrag. Het strafbare karakter van de uitspraken van verdachte kan niet worden ontnomen, omdat de stellige, provocerende en oneerbiedige uitspraken niet zijn geuit in de context van een maatschappelijk debat of discussie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de politierechter verdachte terecht heeft vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Verdachte is op meerdere momenten een religieuze discussie aangegaan met een groepje mannen, waarbij hij zijn uitlatingen heeft gebaseerd op de Koran. Verdachte heeft daarbij de tenlastegelegde bewoordingen niet geuit. Gelet op de context van de uitlatingen, het korte tijdsbestek waarin de uitlatingen hebben plaatsgevonden, de relatief kleine groep mensen waartegen de uitlatingen gericht waren en het feit dat geen van de getuigen zich daadwerkelijk voelde opgeroepen tot het plegen van geweld heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem primair is tenlastegelegd.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde voldaan dient te zijn aan het bestanddeel van openbaarheid. Onder zich in het openbaar uitlaten als bedoeld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, komt het aan op de bijzondere omstandigheden van het geval.
Tot de – al dan niet in onderling verband en samenhang te beschouwen – omstandigheden behoren:
  • de omvang van de kring van personen tegenover wie de uitlating is gedaan;
  • de functie of hoedanigheid van degene tegenover wie de uitlating is gedaan;
  • het ontbreken van voorafgaande betrokkenheid van degene tegenover wie de uitlating is gedaan bij degene die de uitlating doet;
  • de mate waarin aan de uitlating door inhoud of vormgeving kenbaar een min of meer vertrouwelijk karakter moet worden ontzegd;
  • de mate waarin de uitlating geëigend is om aan de inhoud daarvan bekendheid te geven buiten de kring van personen tot wie de uitlating rechtstreeks is gericht;
  • de mate waarin de uitlating door de wijze waarop zij is gedaan – mondeling,
bij brief, per e-mail, door plaatsing op een voor anderen toegankelijke site of anderszins – vatbaar is voor kennisneming door anderen dan de rechtstreeks geadresseerde, en
- de kans dat de inhoud van de uitlating ter kennis komt van anderen dan degenen tot wie de uitlating rechtstreeks is gericht (Vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:952).
Het criterium is dus niet enkel of de uitlatingen op een openbare plaats zijn gedaan. Het hof constateert dat, voor zover de feitelijkheden in de tenlastelegging bewezen kunnen worden verklaard, verdachte uitlatingen heeft gedaan in een specifieke context. Voor zover verdachte mondelinge uitlatingen heeft gedaan, deed hij dit ten overstaan van slechts enkele mannen die elkaar regelmatig troffen in een soort woonkamer naast de receptie van het asielzoekerscentrum. Verdachte heeft niet zelfstandig en actief geprobeerd een breder publiek te bereiken. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat eventuele uitlatingen door verdachte niet in het openbaar zijn gedaan en – in het verlengde daarvan – dat ook het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de openbaarheid ontbreekt. Daarmee is niet aan het bestanddeel van openbaarheid voldaan. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Aan verdachte is subsidiair bedreiging van [slachtoffer] en/of christenen tenlastegelegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem subsidiair is tenlastegelegd. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er bij aangever geen redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Daarbij acht de raadsman het van belang dat uit het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk een snijdende beweging bij zijn keel zou hebben gemaakt richting aangever. Ook de bewoordingen bij de overige gedachtestreepjes op de tenlastelegging kunnen niet worden gekwalificeerd als bedreigend, omdat deze bewoordingen te algemeen en onvoldoende concreet zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit het dossier volgt dat er meerdere momenten te zijn onderscheiden waarbij verdachte uitlatingen heeft gedaan bij een groepje mannen over de wijze waarop moslims met christenen om moeten omgaan. Dit groepje mannen bestond uit meerdere moslims en één christen, te weten aangever. Verdachte was hiervan op de hoogte.
Uit de verklaring van aangever volgt dat verdachte omstreeks de periode van 3 november 2019 tot en met 6 november 2019 dreigende woorden heeft geuit richting aangever. Aangever nam de woorden van verdachte eerst niet serieus. Op 5 november 2019, de dag voor de melding bij het COA, heeft verdachte wederom uitlatingen gedaan over christenen. Uit de aangifte volgt dat verdachte onder meer zei dat christenen afvallig zijn en dat in de Koran staat dat wij (het hof begrijpt: moslims) tegen hen (het hof begrijpt: christenen) moeten vechten, al dan niet met een zwaard. Verdachte bleef aandringen dat het gevecht moest worden aangegaan. Verdachte wees daarbij naar aangever. Aangever zag aan verdachte dat hij het meende. Aangever werd op dat moment bang en nam de bewoordingen die verdachte had geuit serieus, omdat het gericht was tegen aangever. Aangever voelde zich hierdoor bedreigd.
De aangifte vindt steun in de verklaring van getuige [naam getuige 1] . Zo heeft deze getuige verklaard dat verdachte op een hele provocerende manier slecht over christenen aan het praten was. Verdachte wees daarbij naar aangever. Ook getuige [naam getuige 2] bevestigd dat verdachte naar aangever heeft gewezen.
Het hof acht de verklaring van aangever dat verdachte de tenlastegelegde bewoordingen onder de eerste drie gedachtestreepjes heeft geuit betrouwbaar. Het hof constateert dat verdachte op provocerende wijze bedreigende woorden heeft geuit over christenen waarbij hij specifiek naar de enige christen in de groep heeft gewezen, te weten naar aangever. Daarmee heeft verdachte zijn bewoordingen voldoende specifiek en concreet gemaakt.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de uitlatingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging en komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan om
[naam getuige 3] te horen als getuige, indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen van het subsidiair tenlastegelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat [naam getuige 3] de enige persoon is die stelt dat verdachte een “snijdende beweging” heeft gemaakt en de verdediging de betrouwbaarheid van deze bewering in twijfel trekt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het horen van [naam getuige 3]
niet noodzakelijk is en dat het voorwaardelijk verzoek van de raadsman moet worden afgewezen.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte een snijdende beweging langs de keel heeft gemaakt. Daarom acht het hof het niet noodzakelijk de getuige [naam getuige 3] te horen.
Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek van de verdediging af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij omstreeks de periode van 3 november 2019 tot en met 6 november 2019 te [pleegplaats]
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die
[slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
- dat christenen afvallig zijn, en
- er door moslims tegen christenen gevochten moet worden met een zwaard, en
- er in de Koran staat dat moslims tegen christenen moeten vechten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van bedreiging gericht tegen
aangever die in een asielzoekerscentrum opvang had, een plek waar aangever zich
veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft door zijn uitlatingen gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij aangever.
Het hof heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte d.d. 25 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte zich in het verleden één keer onherroepelijk aan een andersoortig strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Voorts heeft het hof bij de strafoplegging gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gekomen. Verdachte woont met zijn partner in [land] . Hij wil graag in [land] blijven wonen en daar werk vinden. Om dit te realiseren is verdachte de [taal] aan het leren.
Voor wat betreft de aard van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij een eenvoudige bedreiging wordt een geldboete ter hoogte van € 250,00 als oriëntatiepunt gehanteerd. Gelet op de aard van de bedreiging ziet het hof reden om hier in strafverhogende zin van af te wijken. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval een geldboete van € 750,00 een passende en noodzakelijke bestraffing is.
Het hof stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 11 maanden. Nu het hof aan verdachte een geldboete van € 750,00 zal opleggen, volstaat het hof met de enkele vaststelling hiervan.

Beslag

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het hof gevorderd het inbeslaggenomen telefoontoestel van verdachte te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht tot teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen telefoontoestel, omdat daar [gegevens] op staan die verdachte graag terug wil hebben.
Oordeel van het hof
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggeven telefoontoestel behoort de verdachte toe en is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte subsidiair bewezenverklaarde aangetroffen. Op het telefoontoestel is vervolgens een filmpje bevattende kinderporno aangetroffen. Het voorhanden hebben van kinderporno is een strafbaar feit. Het hof zal het telefoontoestel onttrekken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof overweegt in aanvulling daarop dat het beslag ligt op de gegevensdrager en niet op de zich daarop bevindende bestanden en gegevens. De bestanden met de gegevens volgen de onttrekking van de gegevensdrager, ook indien deze legaal zijn (Vgl. HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2244). Aldus is het bij verdachte inbeslaggenomen telefoontoestel voor onttrekking vatbaar, ook zonder dat afzonderlijke [gegevens] aan verdachte ter beschikking worden gesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel, [merk] , goednr. PL0100-2019326625-1230162.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 8 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.