In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de gemeente Lingewaard. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 211.000 per 1 januari 2019, en belanghebbende had hiertegen bezwaar gemaakt. De Rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar gelastte wel de heffingsambtenaar om het griffierecht te vergoeden. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag aan de orde was of de Rechtbank een proceskostenvergoeding had moeten toekennen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in strijd had gehandeld met artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ door bepaalde gegevens niet te verstrekken, maar dat dit niet leidde tot een proceskostenvergoeding. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet benadeeld was door de schending van de informatieplicht, omdat de relevante informatie in beroep was verstrekt. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank zonder verdere proceskostenvergoeding.