Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.Kern van de zaak en de beslissing
Dan kan de overeenkomst getekend worden.” Daarop heeft [de ambtenaar1] gereageerd met: “
Ik heb dit al met [de wethouder][wethouder [de wethouder] ; toevoeging hof]
voorbesproken. (…) Wij doen je de toezegging dat de overeenkomsten er komen. Bij deze. (…) Ik ga ervan uit dat we desondanks de getekende overeenkomst kunnen ontvangen.”
Ik begreep dat nog overleg heeft plaatsgevonden tussen onze cliënten en dat daarbij het volgende is overeengekomen. In navolging van het overleg tussen Dankers en mevrouw [naam2] (Vastgoed) is een lijst met percelen opgesteld die Dankers wil pachten. Vervolgens zijn er afspraken gemaakt over een fasering. Deze afspraken zijn de volgende:
3.Het oordeel van het hof
desondanksvanuit gaat dat de gemeente de getekende overeenkomst (het hof begrijpt, de VSO) kon ontvangen. Het gebruik van het woord
desondanksmaakt duidelijk dat ook [de ambtenaar1] begreep dat de pachtovereenkomsten er eigenlijk hadden moeten komen vóór ondertekening van de VSO. De harde toezegging namens de gemeente is wat [de ambtenaar1] kan bieden omdat hij niet aan deze voorwaarde (pachtovereenkomsten gesloten voor ondertekening VSO) kan voldoen. Dat de gemeente ook begreep dat er over de pacht eerst afspraken gemaakt moesten worden, wordt ten slotte bevestigd in de mail van de advocaat van de gemeente van 21 juni 2020. Daarin worden de lijst met percelen en de verschillende ingangsdata van de pacht bevestigd, schrijft de advocaat van de gemeente dat de getekende VSO uiterlijk binnen een week aan de gemeente retour gezonden moet worden en bevestigt hij dat de datum voor de indiening van de reële vergunningaanvraag op 15 juli2020 wordt gezet. Die datum was in de VSO die hij in mei 2020 had toegezonden nog opengelaten omdat er blijkbaar geen overeenstemming over bestond. Daarmee waren kennelijk alle voorwaarden voor het aangaan van de pachtovereenkomsten vervuld. Op grond van deze wisseling van berichten mocht Dankers er redelijkerwijs op vertrouwen dat als hij de VSO getekend zou retourneren en op 15 juli 2020 de vergunningaanvraag zou indienen, hij de afgesproken gronden mocht pachten.
2021. [de ambtenaar1] zegt in zijn verklaring dat in september 2020 geliberaliseerde pachtovereenkomsten aan Dankers zijn gestuurd. [3] In november 2020 zijn aan Dankers gronden om niet in bruikleen gegeven. [de ambtenaar1] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gezegd dat de vergunningaanvraag van Dankers broddelwerk was. Als dat zo was en daarom aan deze voorwaarde om tot de pachtovereenkomsten te komen niet voldaan was, is zonder toelichting – die ontbreekt – niet of moeilijk te begrijpen waarom de gemeente desondanks pachtcontracten aan Dankers heeft gestuurd en hem gronden in bruikleen heeft gegeven. Dat de gemeente de vergunning niet hoefde te beoordelen en dus niet naar de vergunningaanvraag heeft gekeken of dat procedures over een wnb-vergunning tot vertraging hebben geleid, overtuigt het hof niet. Als een reële vergunningaanvraag een voorwaarde was, had de gemeente er bij uitstek belang bij om vast te stellen of aan die door haar gestelde voorwaarde voldaan was, voordat zij met Dankers de pachtovereenkomsten zou aangaan.
en dus geen geliberaliseerde pacht”. Daarmee lag duidelijk op tafel waarover de gemeente moest beslissen. Dat Dankers aan de gemeente iets ontfutseld heeft vindt het hof dan ook moeilijk te volgen. Van de gemeente, die werd bijgestaan door een advocaat, mocht verwacht worden zich ten minste de vraag te stellen wat het verschil tussen beide pachtvormen was, die Dankers aan haar voorlegde. Als dat niet gebeurd is, moet dat voor rekening van de gemeente blijven.
wellichtnodig had en heeft Dankers daarop gezegd dat dat natuurlijk geen probleem is, maar wel liever langer dan een jaar te willen pachten. Daaruit kan niet worden afgeleid dat een periode van één jaar is afgesproken, omdat deze periode door de wethouder niet genoemd is en Dankers deze termijn juist heeft weersproken. Dat wordt ook niet anders als Dankers voorheen met de gemeente alleen jaarpacht had afgesproken, omdat Dankers volgens wethouder [de wethouder] duidelijk heeft gezegd dat hij geen jaarpacht wilde. De gemeente wijst er ook op dat op dat moment al een structuurvisie “Buitenwoel” bestond, die door de pachtovereenkomsten doorkruist wordt. Niet gesteld is dat Dankers daarvan op de hoogte was, zodat onduidelijk is waarom dit inkleurt wat Dankers moest verwachten. Dankers heeft bovendien volgens de wethouder gezegd dat de gemeente dan andere gronden aan kon wijzen. Daarnaast is na deze bijeenkomst door de advocaat van de gemeente bevestigd dat het om reguliere pacht ging. Ook in het licht van deze volgorde van mededelingen heeft de gemeente haar (impliciete) stelling dat Dankers moest begrijpen dat het om jaarpacht ging onvoldoende handen en voeten gegeven. De gemeente heeft nog betoogd dat zij altijd jaarpacht afspreekt. Dat daarop in het verleden wel uitzonderingen zijn gemaakt staat vast. [5] Het doet daarnaast niet af aan wat tussen de wethouder en Dankers in dit geval, volgens de verklaring van de wethouder, is besproken. De stelling dat een kortere termijn is afgesproken, is in het licht van de onderbouwde betwisting daarvan door Dankers, door de gemeente onvoldoende onderbouwd, zodat het hof aan bewijs niet toekomt.