ECLI:NL:GHARL:2024:3161

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.304.837
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermoeden van fraude en bewijs van verzekerbaar belang in civiele zaak tussen appellant en Achmea

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen Achmea Schadeverzekering N.V. De zaak betreft een vermoeden van fraude met betrekking tot de aankoop van een Chrysler, waarbij appellant zou hebben geprobeerd Achmea te misleiden om een hogere schadevergoeding te verkrijgen. In een eerder tussenarrest van 8 november 2022 is appellant toegelaten tot bewijslevering, waarbij hij getuigen heeft laten horen en producties heeft ingediend. De getuigenverklaringen van de dochter van appellant en haar partner gaven echter geen overtuigend tegenbewijs tegen het vermoeden van misleiding. Het hof concludeert dat de getuigenverklaringen tegenstrijdigheden bevatten en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij eigenaar was van de Chrysler of een verzekerbaar belang had. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij Achmea's weigering om een schadevergoeding te betalen wordt ondersteund. Appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van Achmea.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.304.837
zaaknummer rechtbank 8373070
arrest van 7 mei 2024
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en die bij de kantonrechter optrad als eiser en verweerder tegen de tegenvordering,
hierna [appellant] te noemen,
vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J. Stobbe,
tegen
Achmea Schadeverzekering N.V.,
die is gevestigd in Apeldoorn,
en die bij de kantonrechter optrad als gedaagde en eiseres van de tegenvordering,
hierna Achmea te noemen,
vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.D. Palper.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

In het tussenarrest van 8 november 2022 heeft het hof [appellant] toegelaten tot bewijslevering. [appellant] heeft twee getuigen laten horen en voorafgaand daaraan enkele producties toegezonden, die met instemming van Achmea tot het procesdossier behoren (o.a. een vrijwaringsbewijs). Daarna hebben partijen ieder een akte na enquête genomen (waarbij door [appellant] nog twee producties zijn overgelegd). Vervolgens is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het arrest van 8 november 2022 heeft het hof [appellant] toegelaten tot
a. het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat hij Achmea heeft misleid met de bedoeling een (hogere) uitkering te verkrijgen door op het punt van de aanschafprijs van de auto onjuiste verklaringen af te leggen;
b. het leveren van bewijs dat hij eigenaar is van de auto of althans een verzekerbaar belang heeft bij de auto.
[appellant] heeft als getuigen laten horen zijn dochter [naam1] en haar vriend [naam2] . Verder heeft [appellant] enkele producties in het geding gebracht.
2.2
[naam1] (hierna: [naam1] ) heeft, voor zover van belang, verklaard:
“(…) Ik woon bij mijn ouders thuis samen met mijn drie kinderen en mijn partner [naam2] . U vraagt mij te vertellen wat ik weet over de koop van de Chrysler. (…)
Ik ging samen met mijn partner naar de garage, we reden in de BMW van mijn vader. Dat is de BMW die is ingerolen. U vraagt mij wanneer dit was. Ik weet dat niet precies meer. Het was niet warm, dus ik denk niet in de zomer. De garage was ver weg, maar ik weet niet meer in welke plaats. De garage was een soort huis met auto’s ervoor, de auto’s stonden in een garagebox. U vraagt mij hoe we deze auto op het spoor waren gekomen. Mijn vader had gekeken op Marktplaats en had deze gevonden. Hoe de persoon in de garage heette weet ik niet precies meer. Ik dacht iets van [naam3] . Hij was wat ouder en was van buitenlandse afkomst. De BMW is ingerolen op de Chrysler en we hebben 9.000 euro bijbetaald. De inruil voor de BMW was 12.000 euro. U vraagt mij of er onderhandeld is over de koopprijs. Mijn partner en die man hebben samen gesproken, ik weet daar niet meer van. Ik had 5.000 euro gepind van de rekening van mijn moeder en ik had 4.000 euro van mijn vader ontvangen. Dat geld had ik bij me in een portemonnee, die in een tas zat. Wat voor een briefjes dat waren weet ik niet meer. U vraagt mij of er een proefrit is gemaakt. een paar dagen ervoor waren mijn vader en [naam2] al naar de auto wezen kijken, toen hebben zij een proefrit gemaakt.
U vraagt mij wie de auto nu eigenlijk kocht. Mijn vader. Mijn vader vond de BMW niet zo fijn meer, hij had last van zijn rug. Hij had een ongeluk gehad en daardoor letsel opgelopen. (…). U vraagt mij op wiens naam de BMW stond. Die stond op naam van mijn vader. U laat mij zien de RDW historie (productie 7 bij de memorie van grieven). Het kenteken dat daarop is te zien zegt mij niets. U zegt dat u daaruit opmaakt dat de BMW op mijn naam stond. Naar mijn weten stond de BMW op naam van mijn vader.
Het kenteken van de Chrysler kwam op mijn naam. Dat was omdat ik hem ophaalde. [naam3] heeft het kenteken overgeschreven. U vraagt mij waarom het kenteken niet later op naam van mijn vader is gezet. Dat was wel de bedoeling, maar daar is het nooit van gekomen. Al tamelijk snel daarna is de auto afgebrand. Ik heb zelf het geld niet om zo’n dure auto te kopen. Ik had destijds geen auto en [naam2] ook niet. U vraagt mij wie de wegenbelasting betaalde. Dat was mijn vader. Hij betaalde dat via zijn bank. U vraagt mij wie in de auto reed. Mijn vader reed 90% van de tijd in de auto. Wij reden dus af en toe in de auto, bijvoorbeeld van en naar het ziekenhuis.
U vraagt of er nog problemen zijn geweest met de Chrysler nadat die was gekocht. Nee, dat was niet het geval.
U vraagt mij of ik bekend ben met een advertentie op Marktplaats voor de Chrysler van 14 februari 2019. Ik raakte daar pas mee bekend nadat twee mensen van Achmea ons daarop hadden gewezen. Toen bleek dat mijn moeder dit had gedaan. Mijn vader en mijn moeder hebben daar nog woorden over gehad. U laat mij de advertentie zien. De naam [naam4] op die advertentie zegt mij niets. Het 06-nummer wat erop staat herken ik niet. U vraagt mij waarom mijn moeder dit had gedaan. Zij vond het een te grote auto, verder weet ik er niet veel van. Ik weet alleen dat mijn vader het er niet mee eens was.
U laat mij de factuur zien van de aankoop van de Chrysler en vraagt mij of ik iets weet waarom daar niets op staat van de ingeruilde BMW. Nee dat weet ik niet. Het is wel echt zo gegaan. Er zijn volgens mij ook stukken waar dat uit blijkt.
(…)
Ik weet niet wie de verzekeringspremie betaalde voor de Chrysler. [naam2] heeft de aangifte namens mij gedaan en verklaard dat de auto van mij is. Dit was omdat de auto op mijn naam stond. Ik heb zelf ook na de brand verklaard dat de auto van mij was omdat die op mijn naam stond. Maar hij was van mijn vader. Ik ben niet bekend met wie de tekst heeft geschreven van de Marktplaats advertentie van 14 februari 2019. Ik weet ook niet wie de foto’s heeft gemaakt of bijgevoegd. Ik ben niet bekend met de vraagprijs voor de auto in die advertentie”.
2.3
[naam2] heeft, voor zover van belang, verklaard:

Ik woon in huis bij mijn schoonouders samen met [naam1] en de kinderen. Ik ben niet getrouwd met [naam1] .
U vraagt mij te vertellen hoe de aankoop van de Chrysler in zijn werk ging. (…)
Ik ben eerst met mijn schoonvader wezen kijken. Dat was in [plaats1] . Het was een soort garage bij een huis. De persoon die daar was heette [naam3] . Mijn schoonvader had een advertentie op internet gezien voor de Chrysler. Hij wilde graag een andere auto. Hij had een zwaar ongeluk gehad en allemaal schroeven en platen in zijn rug en in zijn bekken. Hij wilde daarom een auto met meer veiligheid en meer comfort. Ook was hij al op leeftijd. De advertentie op internet heb ik zelf ook gezien. Er is met [naam3] gesproken over de prijs. Ik weet niet meer precies wat de vraagprijs was. Toen bleek dat wij de BMW wilden inruilen, wilde hij een hoger bedrag voor de Chrysler. Het ging om ongeveer een verschil van 2.000 euro, maar precies weet ik het niet meer. Uiteindelijk kwam mijn schoonvader er bijna uit met hem. Er was nog een verschil van ongeveer 500 euro. Mijn schoonvader heeft er even over nagedacht en een tijdje later de aankoop telefonisch afgemaakt. De deal was dat de BMW werd ingeruild en dat er 9.000 euro moest worden bijbetaald.
[naam1] en ik zijn de Chrysler toen gaan ophalen. Mijn schoonvader ging zelf niet mee. Dit soort lange ritten zijn inspannend voor hem. U vraagt mij of ik nog weet wanneer dat was. Nee, dat weet ik niet meer. Het was denk ik geen zomer. Ik heb de auto bekeken, deze was nog gepolijst door [naam3] . [naam1] heeft 9.000 euro betaald aan [naam3] . Ze had die dag gepind. Dat was van de rekening van haar moeder of vader of een gezamenlijke rekening. Daarnaast had ze nog geld van haar vader gekregen en samen was dat 9.000 euro. Ik weet niet meer hoe ze dat geld precies heeft meegenomen en bewaard. Het waren volgens mij voornamelijk briefjes van 50 euro. [naam1] kreeg een factuur van [naam3] . U vraagt mij hoe het komt dat de BMW daar niet op wordt vermeld. Dat zou ik niet weten. Het kenteken werd op naam gezet van [naam1] door [naam3] . U vraagt mij waarom dit zo ging. [naam1] kocht de auto voor haar vader, maar je moet er persoonlijk bij zijn voor de overschrijving van het kenteken. Daarom werd de auto op haar naam gezet. U vraagt mij of het de bedoeling was dat het kenteken later op naam van haar vader zou worden gezet. Dat weet ik het niet, het is iets tussen vader en dochter. Volgens mij betaalde vader alle kosten van de auto, zoals verzekeringspremie en wegenbelasting.
Er waren geen klachten over de Chrysler. Deze is ook maar heel kort in gebruik geweest.
U vraagt mij naar de advertentie op Marktplaats van 14 februari 2019. De mensen van Achmea hebben mij daarop gewezen. Toen zij weg waren kwam mijn schoonmoeder terug van haar werk en bleek dat zij die advertentie had geplaatst. De naam [naam4] op de advertentie zegt me niet iets, misschien heeft het iets te maken met een oud account. Wij gebruikten in huis over en weer accounts van elkaar, zo keken ze bijvoorbeeld via mijn account naar Netflix. Het telefoonnummer op de advertentie is van mij. Dat 06-nummer heb ik al heel lang. Hoe die op de advertentie komt weet ik niet, misschien dus iets via een oud account.
U vraagt mij op wiens naam de BMW stond. Ik dacht op naam van mijn schoonvader. U zegt mij dat uit de stukken in het dossier lijkt te volgen dat de BMW op naam stond van [naam1] . Hij was in ieder geval van hem en hoe dat onderling geregeld was dat weet ik niet.
U vraagt mij wie er reed in de Chrysler. Ik reed erin om mijn schoonvader naar het ziekenhuis of de fysio te brengen. Als ik er niet was reed [naam1] erin. De auto was voor zijn comfort en veiligheid. Hij zat dan voorin. Hij reed er zelf niet in, ook niet samen met zijn vrouw. Wel was het idee dat hij er later mee zou kunnen rijden als hij weer hersteld zou zijn van zijn klachten.
(…)
Na het voorlezen verklaar ik nog dat ik weet dat ze het geld in de tas had, want ze liep met de tas naar het pinapparaat en bij de garage kwam het weer uit de tas. Het geld lag op tafel toen de factuur werd gemaakt en de overschrijving werd geregeld. Ik heb toen die briefjes van 50 euro gezien.
2.4
Aan schriftelijk bewijs is door [appellant] in aanvulling op de eerder overgelegde factuur en e-mailbericht van 2 februari 2022 van verkoper [naam3] ingebracht:
  • foto’s van auto’s en een vrijwaringsbewijs voor de Chrysler afkomstig van [naam5] te [plaats1] en een kentekenbewijs deel I van de Chrysler op naam van [naam1] ( [naam1] )
  • een e-mailbericht van [naam3] d.d. 10 januari 2024 aan de advocaat van [appellant] , met foto van zijn rijbewijs
  • een bevestiging van Achmea aan [appellant] d.d. 05-11-2018 van een nieuwe verzekering voor een BMW.
De aanschafprijs, vermoeden van misleiding is niet ontzenuwd
2.5
Wat betreft de aanschafprijs van de Chrysler is [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat hij Achmea heeft misleid met de bedoeling een (hogere) uitkering te verkrijgen door op het punt van de aanschafprijs van de auto onjuiste verklaringen af te leggen. Dat vermoeden is gebaseerd op een aantal ongerijmdheden zoals opgesomd in rechtsoverweging 4.5 van het tussenarrest van 8 november 2022. Naar het oordeel van het hof leveren de getuigenverklaringen in combinatie met het schriftelijk bewijs en bezien in onderlinge samenhang niet het tegenbewijs op om dit vermoeden te ontzenuwen. Het hof zal uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.
2.6
Dat de auto is gekocht van [naam3] neemt het hof aan. In zoverre voegt het aanvullend schriftelijk bewijs niets toe. Het gaat om de koopsom die is overeengekomen en betaald zou zijn. Daarover heeft [naam3] , hoewel alle gelegenheid is geboden om hem te horen, niet als getuige onder ede verklaard; hij is niet verschenen. In een e-mailbericht van 2 februari 2022 (productie 8 van [appellant] ) met daarop [naam3] als afzender vermeld staat: “
Het klopt dat ik destijds 15-12-2018 de BMW met kenteken [kenteken1] hebt ingenomen voor bedrag van € 12.000 en met bijleg van € 9000,- op de Chrysler met het kenteken [kenteken2] hebt verkocht aan [appellant] voor € 21,000,-”. Daarover hebben Achmea en het hof hem niet als getuige kunnen bevragen. De authenticiteit en totstandkoming van die verklaring hebben Achmea en het hof daardoor niet kunnen onderzoeken. Ook hebben Achmea en het hof hem niet kunnen vragen waarom de inruil van de BMW dan niet staat vermeld op de factuur.
2.7
Ook de verklaringen van [naam1] en [naam2] geven geen opheldering over het feit dat op de factuur niets vermeld staat over de inruil van de BMW. Verder hebben zij geen overtuigende antwoorden kunnen geven op de vraag hoe het kan dat de Chrysler, die volgens hen in goede staat verkeerde, al twee maanden na de aankoop voor € 17.500 (dus € 3.500 lager dan de beweerde aankoopprijs) namens [appellant] is aangeboden op Marktplaats en waarom [naam2] dat feit aanvankelijk enkele keren heeft ontkend. Dat de echtgenote van [appellant] buiten medeweten van de andere gezinsleden de advertentie heeft geplaatst omdat zij de auto te groot vond (volgens [naam1] ), maar dan weer wel met de vermelding van een telefoonnummer van [naam2] op de advertentie, acht het hof niet geloofwaardig en vindt geen bevestiging in een door haar (de echtgenote) afgelegde getuigenverklaring.
2.8
Daar komt bij dat de getuigenverklaringen van [naam1] en [naam2] een aantal tegenstrijdigheden en onjuistheden bevatten. Zij verklaren beiden dat de BMW op naam van hun (schoon)vader stond en dat [appellant] de wegenbelasting voor de Chrysler betaalde. Uit productie 7 bij memorie van grieven blijkt echter dat de BMW op naam van [naam1] stond geregistreerd. Ook de wegenbelasting voor de Chrysler werd van haar bankrekening afgeschreven (evenals de verzekeringspremie). Verder wijkt de verklaring van [naam2] af van wat hij eerder (in 2019) heeft verklaard aan de onderzoeker van Achmea, de heer [naam6] . In die verklaringen heeft hij het doen voorkomen alsof hij de Chrysler heeft gekocht, zonder betrokkenheid van [appellant] zelf. Als getuige heeft hij echter verklaard dat [appellant] samen met hem de Chrysler heeft gekocht en dat hij de Chrysler daarna met [naam1] heeft opgehaald. Tegenover [naam6] heeft hij over het verschil tussen de vraagprijs op Internet (€ 18.750) en de gestelde aankoopprijs (€ 21.000) verklaard: “
Geen idee, toen ik de auto te koop zag staan was de vraagprijs 21000.00. Het kan dus gewoon niet kloppen.”Als getuige verklaarde hij: “
De advertentie op internet heb ik zelf ook gezien. Er is met [naam3] gesproken over de prijs. Ik weet niet meer precies wat de vraagprijs was. Toen bleek dat wij de BMW wilden inruilen, wilde hij een hoger bedrag voor de Chrysler. Het ging om ongeveer een verschil van 2.000 euro, maar precies weet ik het niet meer”.In 2019 had [naam2] dus nog “geen idee” en vier jaar later als getuige zegt hij zich te herinneren dat [naam3] een hogere prijs wilde omdat er sprake was van een inruil.
2.9
Gelet op deze onjuistheden en tegenstrijdigheden hecht het hof weinig waarde aan de getuigenverklaringen van [naam1] en [naam2] . Alles afwegende acht het hof het vermoeden dat [appellant] ten aanzien van de aankoopprijs Achmea heeft misleid met de bedoeling een (hogere) uitkering te verkrijgen niet ontzenuwd, en daarom blijft het hof daarvan uitgaan.
Bewijs eigendom/ verzekerbaar belang niet geleverd
2.1
Ook wat betreft de bewijsopdracht dat [appellant] eigenaar is van de auto of althans een verzekerbaar belang heeft bij de auto geldt dat de hierboven genoemde onjuistheden en tegenstrijdigheden afbreuk doen aan de bewijskracht van de getuigenverklaringen. Daar komt bij dat [naam1] en [naam2] eveneens tegenstrijdig hebben verklaard over wie nu de Chrysler gebruikte. [naam1] verklaarde dat haar vader 90% van de tijd achter het stuur plaatsnam, terwijl [naam2] verklaarde dat [appellant] niet zelf in de auto reed. Dat laatste wijkt dan weer af van zijn eerdere verklaring tegenover onderzoeker [naam6] . Toen antwoordde hij op de vraag wie de regelmatige bestuurder(s) is/zijn van de auto dat zijn schoonvader het meest met de auto reed.
2.11
[naam1] en [naam2] hebben verklaard dat het kenteken op naam van [naam1] is gesteld, omdat zij (en [appellant] niet) aanwezig was bij het ophalen van de auto. Echter ontbreekt een aannemelijke verklaring waarom dan de Chrysler niet kort daarna alsnog op naam van [appellant] is gesteld, en [naam1] de wegenbelasting en verzekeringspremie voor de Chrysler is blijven betalen. Het gegeven dat [appellant] kennelijk de BMW verzekerd heeft gehad (zoals blijkt uit de overgelegde bevestiging van Achmea aan [appellant] d.d. 05-11-2018) zegt verder niets over een verzekerbaar belang voor de Chrysler aan de zijde van [appellant] .
2.12
Gelet op het voorgaande acht het hof [appellant] in deze bewijsopdracht niet geslaagd.
Conclusie
2.13
[appellant] heeft het vermoeden niet ontzenuwd en is niet in de bewijslevering van de bewijsopdracht geslaagd. Nu het ervoor gehouden moet worden dat [appellant] geen verzekerbaar belang had bij de Chrysler en hij daarnaast op het punt van de aanschafprijs onjuist heeft verklaard met de bedoeling Achmea te misleiden tot een te hoge uitkering over te gaan, heeft Achmea op goede gronden een uitkering voor de schade geweigerd en vergoeding van gemaakte onderzoekskosten gevorderd. Andere bezwaren tegen (de omvang van) die kosten zijn niet aangevoerd. Het hoger beroep slaagt dan ook niet. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de (kantonrechter in de) rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 13 januari 2021;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Achmea:
€ 2.106,- aan griffierecht
€ 3.927,50,- aan salaris van de advocaat van Achmea (2,5 procespunten x appeltarief III à € 1.571);
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, R.A. Dozy en A.W. Steeg en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.