ECLI:NL:GHARL:2024:3049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.336.740
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenvonnis inzake verdeling nalatenschap tussen broers en zussen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, dat op 20 september 2023 is uitgesproken. De appellanten, broers en zussen, hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis waarin de rechtbank hen heeft bevolen om een onroerende zaak uit de nalatenschap van hun vader te laten taxeren. De rechtbank heeft ook bevolen dat de appellanten informatie moeten verstrekken over de waarde van bepaalde onderdelen van de nalatenschap, waarna de geïntimeerde daarop kan reageren. De kern van het geschil betreft de verdeling van de nalatenschappen van hun ouders en de vorderingen die partijen op elkaar hebben in verband met deze nalatenschappen. De geïntimeerde vordert onder andere dat de appellanten hem zijn kindsdeel in de nalatenschap van hun moeder uitkeren en dat de omvang van de nalatenschap van hun vader wordt vastgesteld en verdeeld. De appellanten vorderen op hun beurt verklaringen voor recht en een veroordeling van de geïntimeerde tot betaling aan hen wegens overbedeling.

Het hof heeft ambtshalve beoordeeld of de appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Volgens artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hoger beroep van een tussenvonnis alleen tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders bepaalt. Het hof concludeert dat het vonnis van de rechtbank geen eindvonnis is, maar een tussenvonnis, en dat er geen toestemming is gegeven voor hoger beroep. Daarom zijn de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Tevens zijn de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief nakosten voor de betekening van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.740
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 536260
arrest van 30 april 2024
in de zaak van

1.[appellante1]

die woont in [woonplaats1]

2. [appellante2]

die woont in [woonplaats2]

3. [appellant]

die woont in [woonplaats3]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie
hierna: [appellanten]
advocaat: mr. J.J.J.M.D. Maas
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats4]
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. K.A. Boshouwers

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) op 20 september 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het H-formulier van 18 maart 2024 namens [appellanten] waarin zij zich uitlaten over de ontvankelijkheid van het tussentijds hoger beroep;
  • de akte van 2 april 2024 namens [geïntimeerde] waarin hij zich uitlaat over de ontvankelijkheid van het tussentijds hoger beroep.

2.De kern van de zaak

2.1.
Tussen partijen, broers en zussen van elkaar, is in geschil hoe de nalatenschappen van hun ouders verdeeld moeten worden en welke vorderingen partijen in verband daarmee op elkaar hebben. [geïntimeerde] vordert onder meer (primair) [appellanten] te veroordelen om aan hem zijn kindsdeel in de nalatenschap van hun moeder uit te keren en hen bovendien te veroordelen tot betaling aan hem van zijn aandeel in de nalatenschap van zijn vader, althans (subsidiair) de omvang van de nalatenschap vast te stellen en die tussen partijen te verdelen. Anderzijds vorderen [appellanten] onder meer een aantal verklaringen voor recht en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] (wegens overbedeling).
2.2.
In het vonnis van 20 september 2023 heeft de rechtbank partijen veroordeeld om één van de onroerende zaken die zich in de nalatenschap van hun vader bevindt te laten taxeren. De rechtbank heeft [appellanten] daarnaast bevolen aan de rechtbank informatie te verstrekken over de waarde van bepaalde onderdelen van de nalatenschap, waarna [geïntimeerde] daarop zal mogen reageren. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden. In de dagvaarding in hoger beroep concluderen [appellanten] tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 20 september 2023.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Het hof moet ambtshalve beoordelen of [appellanten] nu al in hoger beroep kunnen komen van het vonnis van 20 september 2023. Artikel 337 lid 2 Rv bepaalt dat hoger beroep van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders bepaalt. Een (gedeeltelijk) eindvonnis is een vonnis waarin door een uitdrukkelijk dictum aan het geding over enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. [1]
3.2.
Geen van de onder 5.1 tot en met 5.5 van het dictum genomen beslissingen maakt een einde aan het geding over de vorderingen van partijen. Dat de rechtbank in verschillende in het vonnis opgenomen rechtsoverwegingen een oordeel heeft gegeven over een aantal tussen partijen bestaande geschilpunten en heeft overwogen dat bepaalde vorderingen van [appellanten] zullen worden afgewezen en bepaalde vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden toegewezen, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft die oordelen en beslissingen niet overgenomen in het dictum van het vonnis. Het vonnis is daarom geen eindvonnis, maar een tussenvonnis. Er staat tegen een tussenvonnis alleen hoger beroep open als dat door de rechtbank is bepaald, maar dat daarvan sprake is, is niet gesteld of gebleken. [appellanten] zijn daarom niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het tussenvonnis van 20 september 2023.
3.3.
[appellanten] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun vordering in hoger beroep;
4.2.
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht;
€ 607,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (0,5 procespunten x appeltarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, S.C.P. Giesen en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924.