ECLI:NL:GHARL:2024:2962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.339.708
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvermogen om verplichtingen na te komen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, dat op 2 april 2024 werd gewezen. Het verzoeker, die in juli 2015 werd toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP), had een verzoek ingediend om opnieuw toegelaten te worden tot de WSNP. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Het hof heeft deze afwijzing bekrachtigd.

Verzoeker had na het ontvangen van de schone lei in 2018 opnieuw aanzienlijke schulden opgebouwd, waaronder een vordering van de Stichting Fraktie PvdA van meer dan € 40.000,-. Het hof oordeelde dat verzoeker niet in staat was om aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WSNP te voldoen, omdat hij niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en zijn schuldenlast. Het hof concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift te goeder trouw had laten ontstaan.

Het hof wees erop dat verzoeker, ondanks zijn negatieve financiële situatie, niet tijdig maatregelen had genomen om zijn schulden te voorkomen en dat hij zijn budgetbeheer te vroeg had beëindigd. De omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van zijn schulden waren voor een groot deel te wijten aan zijn eigen keuzes en niet aan externe factoren. Het hof concludeerde dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor de WSNP en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.708
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 308270
arrest van 29 april 2024
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [verzoeker]
advocaat: mr. T. Şeker

1.De procedure bij de rechtbank

Bij vonnis van 2 april 2024 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het verzoek van [verzoeker] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP) afgewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 4 april 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 april 2024. De bedoeling van het hoger beroep van [verzoeker] is dat hij alsnog tot de WSNP wordt toegelaten.
2.2.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het beroepschrift met productie;
- de brief van 16 april 2024 van mr. Şeker met bijlagen;
- de e-mail van 18 april 2024 van mr. Şeker met bijlagen;
- de e-mail van 19 april 2024 van mr. Şeker met bijlagen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2024, waarbij [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. Şeker.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Feiten en omstandigheden
3.1.
In juli 2015 is [verzoeker] toegelaten tot de WSNP. Gedurende die schuldsaneringsregeling heeft onder meer Stichting Fraktie PvdA (hierna: PvdA) zich als schuldeiser gemeld voor een bedrag van ruim € 35.000,- in verband met een (strafrechtelijke) schadevergoedingsmaatregel uit 2011. PvdA heeft in het kader van de schuldsaneringsregeling een uitdeling van € 2.371,43 ontvangen. In de slotfase van die schuldsaneringsregeling heeft [verzoeker] twee nieuwe schulden van respectievelijk € 735,62 en € 381,34 laten ontstaan. Door een schenking van de zus van [verzoeker] aan de boedel zijn die schulden voldaan en heeft [verzoeker] in juli 2018 de schone lei ontvangen. De schadevergoedingsmaatregel (het resterende deel) van PvdA is op grond van de wet niet gesaneerd (artikel 358 lid 4 sub c Fw).
3.2.
Nadat [verzoeker] de schone lei heeft ontvangen is hij in eerste instantie gebruik blijven maken van budgetbeheer. In de periode 2019/2020 heeft [verzoeker] zijn budgetbeheer beëindigd. In die periode is [verzoeker] ook een eigen onderneming gestart in de in- en verkoop van auto’s. Vanwege het beperkte aantal transacties ten gevolge van het corona-virus heeft hij zijn ondernemingsactiviteiten beëindigd. Op 12 september 2022 is Stadsbank Oost Nederland opnieuw aangesteld als budgetbeheerder van [verzoeker] .
3.3.
[verzoeker] is momenteel fulltime werkzaam als servicemonteur bij [de werkgever] B.V. in [plaats1] . Hij verdient ongeveer € 3.330,- per maand (bruto). Vanwege het door PvdA gelegde loonbeslag ontvangt [verzoeker] ongeveer € 2.000,- netto per maand op zijn eigen bankrekening.
3.4.
Volgens het verzoekschrift heeft [verzoeker] een schuldenlast van in totaal € 78.582,42. Hij heeft onder meer de volgende schulden:
  • PvdA van € 40.082,40 (uit 2011);
  • Belastingdienst van € 12.423,- (uit 2020 tot en met 2024);
  • CJIB van € 2.885,25 (uit 2022);
  • TotalEnergie Power en Gas NL B.V. van € 3.520,03 (uit december 2020);
  • SEPA Green Energy B.V. van € 4.762,89 (uit januari 2022).
3.5.
Uit een specificatie van de Belastingdienst van 15 maart 2024 volgt dat de vordering van de Belastingdienst voornamelijk bestaat uit motorrijtuigenbelasting uit 2020 tot en met 2024. Daarnaast heeft de Belastingdienst een vordering ten gevolge van onbetaalde omzetbelasting in het jaar 2020 en vorderingen vanwege huurtoeslag, zorgtoeslag (2019, 2020 en 2022) en inkomstenheffing (2022).
Het oordeel van de rechtbank en het standpunt van [verzoeker]
3.6.
De rechtbank heeft het verzoek tot toelating tot de WSNP afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 sub b en c Fw. Volgens de rechtbank is [verzoeker] vanwege de vordering van PvdA niet gebaat bij een (tweede) schudsaneringsregeling. Er zal ook gedurende een tweede schuldsaneringstraject geen langdurige oplossing gevonden worden voor de vordering van PvdA. Er is sprake van een vaste lijn in het gedrag van [verzoeker] met betrekking tot het doorlopend maken van schulden. Na het ontvangen van de schone lei heeft [verzoeker] opnieuw voor een fors bedrag aan schulden laten ontstaan. Vanwege het gedrag van [verzoeker] bestaan er geen gronden die toelating van [verzoeker] zo snel na een schone lei rechtvaardigen.
3.7.
Volgens [verzoeker] zijn de schulden die zijn ontstaan na het verkrijgen van de schone lei in 2018 niet verwijtbaar. [verzoeker] is achteraf gezien te vroeg gestopt met het budgetbeheer, nu hij niet in staat bleek zijn financiën zelfstandig te organiseren. Ook heeft het intreden van het corona-virus ertoe geleid dat [verzoeker] zijn ondernemingsactiviteiten als zelfstandig ondernemer heeft moeten beëindigen. Toen hij vervolgens in loondienst ging werken, zorgde het loonbeslag door PvdA ervoor dat zijn te besteden ruimte voor vaste lasten aanzienlijk werd gereduceerd. Bovendien werd ook het tijdelijke contract van [verzoeker] niet verlengd vanwege het gelegde loonbeslag, waardoor hij een aantal maanden moest leven van een WW-uitkering. Het niet voldoen van de motorrijtuigenbelasting in 2023 is ook het gevolg van het gelegde loonbeslag door PvdA. Een verkoop van zijn auto was voor [verzoeker] geen goede optie, omdat hij zijn auto nodig heeft om naar zijn werk te gaan en die daarom noodzakelijk is voor het behoud van zijn baan. De omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de schulden zijn ontstaan bevinden zich (met uitzondering van de schuld aan PvdA) buiten de machtssfeer van [verzoeker] , zodat geen sprake is van verwijtbare schulden.
3.8.
[verzoeker] heeft bovendien baat bij toelating tot de WSNP, omdat hij zich na ontvangst van de schone lei alleen hoeft te bekommeren over de vordering van PvdA. [verzoeker] zal dan in staat zijn om met de PvdA een regeling te treffen. Bovendien is het vinden van een langdurige oplossing voor de vordering van PvdA, hetgeen door de rechtbank wordt meegewogen bij de afwijzing van zijn verzoek, geen vereiste voor toelating tot de WSNP.
3.9.
Tot slot stelt [verzoeker] dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden inmiddels onder controle heeft kunnen krijgen, nu zijn financiën weer in beheer van Stadsbank Oost Nederland zijn en hij bij zijn huidige werkgever, waar hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, € 800,- per maand meer is gaan verdienen dan voorheen. Hij heeft daarmee een hogere spaarcapaciteit ten behoeve van zijn schuldeisers.
Ten aanzien van de goeder trouw (artikel 288 lid 1 sub b Fw)
3.10.
Het hof stelt voorop dat het op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, Fw aan [verzoeker] is om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [verzoeker] moet aan de hand van stukken inzichtelijk maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, maar ook wanneer de schulden zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
3.11.
Naar het oordeel van het hof is [verzoeker] er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. [verzoeker] heeft zeer kort nadat hij in 2018 de schone lei heeft gekregen omvangrijke schulden laten ontstaan. Volgens hemzelf is dat het gevolg van een samenloop van omstandigheden, zoals het intreden van het corona-virus, het loonbeslag door PvdA en het daaropvolgende verlies van zijn baan en het vroegtijdig beëindigen van zijn budgetbeheer. Dat deze tegenslagen de financiële positie van [verzoeker] niet hebben vergemakkelijkt, maakt volgens het hof niet dat zijn schulden hem daarom niet verweten kunnen worden. [verzoeker] heeft er eind 2019/begin 2020 zelf voor gekozen het budgetbeheer te beëindigen, mede vanwege de kosten die dat met zich bracht, terwijl hij vanaf die periode zijn schulden voortdurend heeft laten oplopen. Hij is er telkens niet in geslaagd zijn vaste lasten te voldoen met het inkomen dat hij genereerde. Zo heeft hij sinds 2020 onder meer zijn motorrijtuigenbelasting niet betaald en heeft hij omvangrijke schulden opgebouwd ten aanzien van nutsvoorzieningen en zorgkosten. Dat [verzoeker] ervoor heeft gekozen om ondanks die omstandigheden het budgetbeheer te beëindigen was onverstandig. Nadat hij die keuze toch heeft gemaakt, had het op zijn weg gelegen om eerder maatregelen te treffen ter voorkoming van het ontstaan van schulden door zijn (vaste) lasten te verminderen of door opnieuw hulp te zoeken bij het organiseren van zijn financiën. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij budgetbeheer heeft beëindigd en daarna dat hij niet (tijdig) is overgegaan tot het treffen van maatregelen.
3.12.
Pas in september 2022 is [verzoeker] weer gebruik gaan maken van budgetbeheer. Het hof volgt [verzoeker] niet in zijn standpunt dat het voor hem niet mogelijk was eerder hulp te zoeken vanwege het bestaan van zijn onderneming. Zijn onderneming lijkt immers slechts zeer beperkt van de grond te zijn gekomen door het minimaal aantal transacties binnen de onderneming. In de onderneming waren bovendien al een behoorlijke periode überhaupt geen activiteiten meer, zo verklaarde [verzoeker] ter zitting, zodat het volgens het hof onduidelijk is waarom [verzoeker] niet veel eerder is overgegaan tot het beëindigen daarvan, zodat zijn onderneming niet langer in de weg had gestaan aan het krijgen van financiële hulp.
3.13.
[verzoeker] heeft bovendien behoorlijk hoge verkeersboetes laten ontstaan (in totaal € 2.885,25). [verzoeker] heeft ter zitting toegelicht dat het boetes voor snelheidsovertredingen betreffen. Volgens het hof had [verzoeker] er, gelet op zijn negatieve financiële situatie, des te meer voor moeten waken dat hij dergelijke schulden zou laten ontstaan. Daarnaast kan het [verzoeker] worden verweten dat hij niet is overgegaan tot de verkoop van zijn auto, zodra bleek dat hij niet in staat was de motorrijtuigenbelasting te betalen. [verzoeker] had op zoek moeten gaan naar alternatieve vervoersmiddelen. Dat er voor hem geen alternatieve vervoersmiddelen beschikbaar waren voor woon-werkverkeer acht het hof niet aannemelijk. Vanwege de afstand tussen zijn werk en zijn woning en de beschikbare middelen qua openbaar vervoer had [verzoeker] ook andere opties, zoals openbaar vervoer of een (elektrische) fiets. Ter zitting heeft [verzoeker] bovendien toegelicht dat hij zijn auto inmiddels te koop heeft staan en dat zijn werkgever hem een auto ter beschikking heeft gesteld, waarvoor hij wel bijtelling verschuldigd is. Volgens het hof is het niet begrijpelijk dat [verzoeker] met zijn financiële situatie een dergelijke betalingsverplichting aangaat. Deze keuze geeft wederom blijk van de weinig zorgvuldige manier waarop [verzoeker] met zijn financiële situatie omgaat. Dat [verzoeker] ter zitting verklaarde zijn keuze voor een auto met de verplichting tot betaling van bijtelling te heroverwegen, maakt dit niet anders.
3.14.
Dat het ontstaan van de schulden van [verzoeker] het gevolg is van het gelegde loonbeslag op zijn salaris is bovendien geen reden om tot het oordeel te komen dat [verzoeker] ten aanzien daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. [verzoeker] heeft immers wel de beschikking gehad over het gedeelte van zijn inkomen dat valt onder de beslagvrije voet. Voor zover het niet mogelijk was daarvan zijn vaste lasten te voldoen, had hij tijdig maatregelen moeten nemen door zijn vaste lasten te beperken. Hij had daarvoor in ieder geval tijdig hulp kunnen zoeken, temeer nu hij al eens eerder in een dergelijke financiële situatie heeft verkeerd en hij de weg naar schuldhulpverlening kende. De niet actieve houding van [verzoeker] ten aanzien van zijn financiële situatie worden hem daarom door het hof zwaar aangerekend.
Ten aanzien van het nakomen van de verplichtingen (artikel 288 lid 1 sub c Fw)
3.15.
Het hof volgt [verzoeker] ook niet in zijn standpunt dat hij na toelating tot de WSNP aan zijn verplichtingen kan voldoen, omdat vanwege de WSNP het loonbeslag op zijn salaris wordt opgeheven. Immers zal [verzoeker] ook in de WSNP een beperkt budget hebben om van te leven (het vrij te laten bedrag). Omdat het [verzoeker] nu niet lukt om van zijn huidige beperkte budget (de beslagvrije voet) rond te komen, is onvoldoende gebleken dat hij in staat zal zijn de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen, waaronder de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, naar behoren na te komen. Ook om deze reden kan hij niet worden toegelaten tot de WSNP.
Ten aanzien van de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw)
3.16.
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het feit dat zich de weigeringsgrond van artikel 288 lid 1 sub b Fw voordoet, ingevolge het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw toch worden toegewezen, als voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule). Omdat het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ook is afgewezen vanwege de weigeringsgrond van artikel 288 lid 1 sub c Fw moet een beroep op de hardheidsclausule worden verworpen.
3.17.
Het hof merkt nog op dat overigens niet is gebleken dat [verzoeker] zijn problematische financiële situatie inmiddels onder controle heeft gekregen vanwege zijn ‘levenslange contract’ bij budgetbeheer en het vaste salaris dat hij genereert. [verzoeker] maakt immers al sinds september 2022 gebruik van budgetbeheer en is sinds oktober 2023 bij zijn huidige werkgever in dienst, maar ook sinds die perioden blijkt [verzoeker] niet voldoende in staat om te voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan. In tegendeel. Na die periode zijn naast de Belastingdienst ook andere schuldeisers onbetaald gebleven (zoals NDA incasso (€ 840,41) en GBTwente (€ 674,45)). [verzoeker] heeft zelfs tot zeer recent de motorrijtuigenbelasting onbetaald gelaten. Van een wending ten goede is niet, althans nog onvoldoende gebleken.
3.18.
Dat [verzoeker] inmiddels weer gebruikmaakt van budgetbeheer heeft er, zoals toegelicht, niet toe geleid dat [verzoeker] zijn negatieve financiële situatie voldoende onder controle heeft gekregen. Het hof stelt zich voor dat [verzoeker] baat zou kunnen hebben bij een beschermingsbewindvoerder die hem daarbij ondersteunt.
Conclusie
3.19.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 2 april 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Bilderbeek, B.J. Engberts en G.P. Oosterhoff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. D.M.I. De Waele, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 april 2024.