ECLI:NL:GHARL:2024:2892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.338.055/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing tenuitvoerlegging en zekerheidstelling in civiele zaak tussen een eenmanszaak in duurzame energie en een pluimveebedrijf

In deze zaak heeft [naam1], een eenmanszaak gespecialiseerd in duurzame energie, hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder vorderingen van [naam1] tegen Harmes Holding B.V. afgewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van Harmes waren toegewezen. [naam1] vorderde in het incident dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 januari 2024 werd geschorst totdat op het hoger beroep was beslist, of dat Harmes zekerheid zou moeten stellen voor een bedrag van € 140.000,-. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het vonnis van de rechtbank en dat de belangenafweging in het voordeel van Harmes uitviel. Het hof concludeerde dat [naam1] onvoldoende had onderbouwd waarom zijn belangen zwaarder zouden moeten wegen dan die van Harmes. De vorderingen van [naam1] werden afgewezen, en de beslissing over de kosten van het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van Harmes.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.055/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 138909
arrest in het incident van 23 april 2024
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [naam1],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
eiser in het incident,
hierna:
[naam1],
advocaat: mr. A.A. Westers te Groningen,
tegen
Harmes Holding B.V.,
die is gevestigd in Klazienaveen,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
verweerster in het incident,
hierna:
Harmes,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis te Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[naam1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 12 juli 2023 en 17 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende memorie van grieven en incident tot schorsing, althans zekerheidstelling van 12 februari 2024,
• de antwoordconclusie in het incident van 12 maart 2024.

2.De kern van de zaak

2.1
Het hof gaat bij de beoordeling van dit incident uit van de volgende feiten.
[naam1] drijft als eenmanszaak een ontwerp- en adviesbureau in duurzame energie en is gespecialiseerd in machinebouw.
2.2
Harmes is bestuurder van een pluimveebedrijf en had de wens om op het terrein van dat bedrijf kippenmest te kunnen verbranden, waarna vrijkomende energie zou kunnen worden ingezet om de stallen en bijgebouwen te verwarmen.
2.3
Tussen partijen is in juni 2016 een overeenkomst tot stand gekomen voor de advisering door [naam1] aan Harmes over en begeleiding bij het investeren in een mestverbrandingsinstallatie voor de verbranding van kippenmest.
2.4
[naam1] heeft Harmes uit hoofde van die overeenkomst facturen gestuurd. Harmes heeft niet alle facturen voldaan, omdat zij stelt schade te hebben geleden als gevolg van de door [naam1] verstrekte adviezen.
2.5
Voor zover voor dit incident van belang heeft [naam1] bij de rechtbank gevorderd dat Harmes wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen van in totaal € 29.190,64 en een bedrag van € 130.752,- ter zake van gewerkte uren. Harmes heeft in reconventie gevorderd dat [naam1] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Harmes geleden schade van € 110.353,90 en tot betaling van een bedrag van € 12.100,-.
2.6
De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie toewijsbaar geoordeeld en de vordering in conventie slechts voor een klein deel dat de rechtbank heeft verrekend. Per saldo heeft de rechtbank de vordering in conventie afgewezen en [naam1] veroordeeld tot betaling van € 103.201,95 en van € 12.100,-, alles vermeerderd met rente en kosten.
2.7
De rechtbank heeft dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.Het oordeel van het hof

3.1
In het incident vordert [naam1] dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 januari 2024 wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist. Subsidiair vordert [naam1] dat Harmes wordt veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 140.000,-. Ter onderbouwing hiervan heeft [naam1] aangevoerd dat er een disbalans is tussen de overeenge-komen fee en de vordering van Harmes. Dat leidt ertoe dat het vonnis is gebaseerd op een juridische en feitelijke misslag. Het belang van [naam1] bij het behoud van de bestaande situatie weegt daarmee zwaarder dan het belang van Harmes bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Daar komt bij dat de financiële situatie van Harmes zwak is, waarmee het restitutierisico voor [naam1] groot is.
3.2
Harmes concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam1] in de kosten van het incident.
Juridisch kader
3.3
Het hof beoordeelt de incidentele vorderingen aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven. [1] Een uitvoerbaar verklaarde veroordeling is ook uitvoerbaar als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen (artikel 351 Rv) of hieraan alsnog de voorwaarde van het stellen van zekerheid verbinden als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij (artikel 235 Rv).
Bij de beoordeling van dit incident gaat het hof uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Zou een beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid.
Kennelijke misslag
3.4
In feite betoogt [naam1] dat de rechtbank de zaak onjuist beoordeeld heeft. Een oordeel dat in hoger beroep mogelijk anders uitvalt, is echter geen kennelijke misslag. Zoals gezegd, blijft in dit incident de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing. Het hof ziet geen aanleiding voor het aannemen van een uitzondering op dit uitgangspunt. Of het oordeel van de rechtbank op de door [naam1] genoemde punten juist is of niet, zal dus pas worden beoordeeld door de raadsheren van het hof die de hoofdzaak behandelen.
3.5
Daar komt bij dat de vordering van Harmes tot het vergoeden van geleden schade los staat van de overeengekomen fee. De door Harmes opgevoerde schade is het gevolg van het tekortschieten van [naam1] in de nakoming van de tussen partijen overeengekomen verplichtingen. Van een disbalans is dan ook in zoverre geen sprake.
Belangenafweging
3.6
Bij een veroordeling tot betaling van een geldsom is het belang van de schuldeiser (hier Harmes) bij handhaving van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven. [2] Bij de belangenafweging is ook een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [3]
3.7
Tegen deze achtergrond overweegt het hof dat [naam1] onvoldoende heeft onderbouwd waarom aan zijn belangen meer gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van Harmes. Dat de door de rechtbank begrote schade van Harmes fors hoger is dan de tussen partijen afgesproken fee, is daartoe onvoldoende.
3.8
Verder heeft [naam1] het door haar gestelde restitutierisico aan de zijde van Harmes onvoldoende onderbouwd. [naam1] heeft weliswaar verwezen naar de jaarrekening van Harmes over het jaar 2022, maar heeft niet toegelicht waarom daaruit het gestelde risico blijkt (terwijl daaruit wel blijkt van vaste activa van ruim acht miljoen euro en een eigen vermogen van ruim twee miljoen euro). Het hof is met Harmes eens dat uit deze jaarrekening niet direct valt af te leiden dat Harmes in geval van een vernietiging van het vonnis van de rechtbank het door [naam1] betaalde bedrag niet kan terugbetalen. De stelling van [naam1] dat Harmes leveranciers onbetaald laat, is evenmin met feiten gestaafd. Van een relevant restitutierisico is het hof niet gebleken. Alles bij elkaar ziet het hof dan ook geen aanleiding voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en evenmin om aan de tenuitvoerlegging de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden. Beide vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Conclusie
3.9
De incidentele vorderingen zullen worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 4 juni 2024voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van Harmes;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 april 2024.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169.
3.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.