ECLI:NL:GHARL:2024:2861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
23/178
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland inzake de Wet waardering onroerende zaken en vergoedingen voor immateriële schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, die op 14 november 2022 een beschikking van de heffingsambtenaar heeft bevestigd. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende vastgesteld op € 398.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, en had daarbij aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) en watersysteemheffing opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluiten. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel vergoedingen toe voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht wegens een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden.

Belanghebbende ging in hoger beroep, terwijl de heffingsambtenaar ook incidenteel hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 3 april 2024 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks een tijdige uitnodiging. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte immateriële schadevergoeding had toegekend, omdat het financieel belang van de procedure zeer gering was. Het Hof concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidde tot een veronderstelling van spanning en frustratie bij belanghebbende, gezien het geringe financiële belang van de zaak. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de vergoedingen betrof, maar liet de andere beslissingen in stand.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2024. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/178
uitspraakdatum: 23 april 2024
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2022, nummer UTR 21/1318, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 398.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende de aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) en watersysteemheffing opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar wel aanleiding gezien om de heffingsambtenaar en de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade (de heffingsambtenaar € 500, de Staat
€ 500), proceskosten (ieder € 379,50) en griffierecht (ieder € 24,50), wegens een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.6.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
1.8.
Bij een aangetekend verzonden brief van 8 maart 2024 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 3 april 2024 om 14.00 te Arnhem. De uitnodiging is verzonden naar het door (de gemachtigde van) belanghebbende opgegeven correspondentieadres Postbus 14000, 3508 SB te Utrecht. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze uitnodiging op 9 maart 2024, om 10:17, is afgehaald bij Primera [naam2] , [woonplaats] , waarbij voor ontvangst is getekend. Omdat de uitnodiging voor de zitting tijdig en op de juiste wijze aan belanghebbende is verzonden, heeft het Hof het onderzoek ter zitting doorgang laten vinden.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning.

3.Geschil

3.1.
Belanghebbende heeft het hoger beroep ingetrokken. In geschil is nog of de Rechtbank de heffingsambtenaar terecht en tot de juiste bedragen heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht.
3.2.
De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Rechtbank heeft in overeenstemming met de uitgangspunten in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (hierna: het overzichtsarrest) [1] , geconstateerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg met (naar boven afgerond) acht maanden is overschreden, welke overschrijding aan zowel de bezwaar- als beroepsfase is toe te rekenen. Daarover wordt in hoger beroep niet geklaagd. De heffingsambtenaar stelt evenwel dat de Rechtbank ten onrechte een vergoeding van immateriële schade heeft toegekend omdat niet kan worden verondersteld dat er spanning en frustratie aanwezig is geweest bij belanghebbende.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden bij overschrijding van de redelijke termijn spanning en frustratie verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden. Voor de bepaling van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang. Wel kan een uitzondering worden gemaakt voor het geval het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. In een dergelijk geval bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [2]
4.3.
Indien het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van een of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen, moet worden aangenomen dat de procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, indien de som van die bedragen niet meer beloopt dan € 15. [3]
4.4.
Naar het oordeel van het Hof beliep het financieel belang voor de Rechtbank niet meer dan € 15. Door belanghebbende werd immers in eerste aanleg een waarde bepleit van € 387.000, wat € 11.000 onder de beschikte waarde ligt. Daarmee is volgens de geldende tarieven een belastingbedrag gemoeid van € 11,11, te weten: (€ 11.000 x 0,0772% =) € 8,49 aan OZB en (€ 11.000 x 0,0238% =) € 2,62 aan watersysteemheffing. Van een bijkomend (financieel) belang is niet gebleken. Op basis van de jurisprudentie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het incidentele hoger beroep slaagt.
4.5.
Gelet op het voorgaande had de Rechtbank geen immateriëleschadevergoeding moeten toekennen, en ook niet vergoedingen van de proceskosten en het griffierecht.
4.6.
De Staat heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de te zijnen laste uitgesproken beslissingen omtrent de immateriëleschadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht, zodat het Hof die beslissingen in stand laat.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het incidentele hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen omtrent de vergoedingen van immateriële schade, proceskosten en griffierecht ten laste van de heffingsambtenaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024
De griffier, De raadsheer,
J. Hollander B.F.A. van Huijgevoort
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 april 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1361, r.o. 3.3.2 en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.9.6.
3.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, r.o. 2.3.