In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellanten] tegen [geïntimeerden] over de rechtsgeldigheid van een beroep op het financieringsvoorbehoud in een koopovereenkomst voor een woning. De koopovereenkomst werd op 28 februari 2021 ondertekend, met een financieringsvoorbehoud dat op 29 maart 2021 verviel. [Appellanten] deden een beroep op dit voorbehoud na een afwijzing van hun financieringsaanvraag door ABN AMRO bank op 25 februari 2021. [Geïntimeerden] betwistten de rechtsgeldigheid van dit beroep, stellende dat [appellanten] tekort waren geschoten in hun verplichtingen. Het hof oordeelde dat [appellanten] tijdig en op de juiste wijze het financieringsvoorbehoud hadden ingeroepen, en dat zij geen contractuele boete verschuldigd waren. De vorderingen van [geïntimeerden] werden afgewezen, en het hof veroordeelde hen tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] op grond van het eerdere vonnis hadden betaald. In de vrijwaringszaak werd de vordering van [appellanten] tegen Vonk, hun hypotheekbemiddelaar, afgewezen, en werden [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van Vonk.