Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant2]
[appellante3]
[appellant4]
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot tussentijdse cassatie. Het verzoek is ingediend door de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. tegen een tussenarrest van het hof van 31 oktober 2023. Rabobank verzocht om verlof voor cassatie, omdat het hof in het tussenarrest belangrijke overwegingen had geformuleerd die van invloed zijn op de verdere procedure. Rabobank stelde dat een definitieve beslissing van de Hoge Raad over de zorgplicht van Rabobank in deze zaak van belang kan zijn voor andere procedures en dat tussentijdse cassatie de procesefficiëntie ten goede zou komen.
De appellanten, een maatschap van melkveehouders, hebben bezwaar gemaakt tegen het verzoek van Rabobank. Zij voerden aan dat tussentijdse cassatie zou leiden tot aanzienlijke vertraging van de procedure en dat dit hun bewijspositie zou kunnen schaden. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek van Rabobank processueel doelmatig is. Het hof heeft overwogen dat Rabobank mogelijk niet heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van productiebeperkende maatregelen bij het aangaan van de kredietovereenkomst, wat bepalend is voor de verdere procedure.
Het hof heeft besloten dat het mogelijk maken van tussentijdse cassatie in deze zaak niet tot onredelijke vertraging zal leiden en dat het de procesefficiëntie bevordert. Daarom is het hof akkoord gegaan met het verzoek van Rabobank om cassatie in te stellen voordat de bewijslevering plaatsvindt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters op 2 januari 2024.