ECLI:NL:GHARL:2024:2606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
21-000843-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord op advocaat met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot moord. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord op een advocaat, waarbij hij samen met een mededader op korte afstand op het slachtoffer heeft geschoten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader op 6 november 2019 in [plaats 1] (Duitsland) met een vuurwapen op de advocaat hebben geschoten, waarbij het slachtoffer in zijn bovenbeen werd geraakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren en negen maanden. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor de materiële en immateriële schade is vastgesteld op respectievelijk €284.154,23 en €100.000,--. De uitspraak is gebaseerd op uitgebreid bewijs, waaronder getuigenverklaringen, forensisch onderzoek en telefoontaps. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een zwaardere straf opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000843-22
Uitspraak d.d.: 19 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 22 februari 2022 met parketnummer 08-294642-20 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 december 2022, 20 maart 2024 en 22 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Op 19 april 2024 is het onderzoek gesloten en aansluitend is er uitspraak gedaan.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. van der Wal, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. C.A.M. Luttikhuis, advocaat te Enschede , namens de [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en andere beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na een in eerste aanleg toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging en een wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 06 november 2019 te [plaats 1] , althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 1] van het leven te beroven, zich heeft begeven naar de omgeving van de woning van die [benadeelde 1] , waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) met een vuurwapen een of meer (5) kogels in de richting van die [benadeelde 1] hebben/heeft geschoten (waarbij die [benadeelde 1] in een bovenbeen werd geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
een of meer (onbekend gebleven) anderen op 6 november 2019 te [plaats 1] , althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, ter uitvoering van het door hen/hem/verdachtes voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 1] van het leven te beroven, zich heeft/hebben begeven naar de omgeving van de woning van die [benadeelde 1] , waarna hij/zij met een vuurwapen een of meer (5) kogels in de richting van die [benadeelde 1] heeft/hebben geschoten (waarbij die [benadeelde 1] in een bovenbeen werd geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van juni 2019 tot en met 6 november 2019 te [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 1] , althans in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, medeplichtig is geweest door opzettelijk behulpzaam te zijn bij het plegen van het misdrijf en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen door (al dan niet) na tevoren gemaakte afspraken en/of tegen betaling, namelijk door
  • (meerdere malen) die [benadeelde 1] te zoeken en/of te volgen in diens auto ten einde diens reisbewegingen vast te leggen en/of
  • (meerdere malen) de omgeving van de woning en/of het kantoor van die [benadeelde 1] te bezoeken en/of te bekijken en/of
  • de aldus verzamelde inlichtingen te verschaffen aan de (onbekend gebleven) ander of anderen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaten-generaal hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij het schietincident in [plaats 1] en dat hij in de OVC-gesprekken niet over [plaats 1] , maar over het schietincident in [plaats 4] sprak.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft hij zich primair op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier geen wettig bewijs bevat voor de stelling dat verdachte ooit op de plaats delict is geweest, terwijl het dossier wel ontlastend bewijs bevat. In dit verband verwijst de raadsman naar getuigenverklaringen waarin signalementen van de daders worden gegeven waar verdachte niet aan voldoet en naar resultaten van forensisch onderzoek waaruit blijkt dat er op de patronen en hulzen geen DNA van verdachte, maar wel van onbekende derden is aangetroffen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van voorbedachte rade, zodat poging moord niet kan worden bewezen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals hieronder zijn uitgewerkt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsmiddelen
Voor zover niet anders vermeld, wordt hierna telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich bevinden in het dossier van de politie [locatie 1] met dossiernummers 202102260941 (ONRAB19011 Montenegro) en 202102180936 (ON2R019087 Nicosia), volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processenverbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen.
1. Het proces-verbaal van aangifte van 6 december 2019 (
map 1A, pagina’s 107 en 108), inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [benadeelde 1] :
Ik doe aangifte van poging moord/doodslag gericht op mijn leven. Het incident vond plaats op de openbare weg ter hoogte van [adres 1] te [plaats 1] te Duitsland op 6 november 2019 tussen 08:00 uur en 08:20 uur. Iemand heeft tussen genoemde tijdstippen op mij geschoten met een vuurwapen vanuit een rijdende auto.
2. Een geschrift, zijnde de letselrapportage forensische geneeskunde van GGD [locatie 2] van 7 november 2019 (
map 1A, pagina’s 100 tot en met 103), inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [forensisch arts]
Onderzoeksgegevens
naam [benadeelde 1]
Gemelde toedracht
datum incident 04-11-2019
(het hof begrijpt: 6 november 2019)
gemelde toedracht beschoten
Klachten
SEH diagnose Schotwond met beschadiging van liesslagader.
Gemelde klachten Bloeding in de lies
Pijn in de wonden en in linker bovenbeen.
Onderzoek
vermoeden inwendig letsel Ja
toelichting De grote slagader in het linker bovenbeen is beschadigd en moet operatief hersteld worden.
Het slachtoffer is binnengebracht op de spoedeisende hulp met een dubbele tourniquet om het bovenbeen om de (slagaderlijke) bloeding te stoppen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2019 (
map 1A, pagina’s 118 tot en met 121), inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisanten:
Op 6 november 2019 spraken wij [benadeelde 1] , slachtoffer van een beschieting op 6 november 2019 aan de [straatnaam 1] in [plaats 1] .
[benadeelde 1] verklaarde:
Iedere ochtend om tien over acht laat ik mijn hond uit. Deze routine heb ik op werkdagen. Toen ik die ochtend ongeveer 20 meter van mijn woning was hoorde ik twee knallen. Ik draaide mij om. Ik hoorde namelijk dat dit geluid van achteren kwam. Ik zag een zilvergrijze Polo en hoorde een derde knal. Toen voelde ik gelijk pijn in mijn bovenbeen.
V: Wat was de afstand tot de Polo?
A: De afstand was drie tot vier meter. Ik liep op het voetpad zij reden op de rijbaan. Er zit een kleine groenstrook tussen het voetpad en de rijbaan.
V: Wat was de snelheid van de Polo?
A: De Polo reed langzaam.
V: Waren de ramen van de Polo open of gesloten?
A: Het raam aan de passagierskant was open, die schoot. Ik zag dat het raam open was, omdat ik geen weerspiegeling zag in het raam.
A: Ik was curator in de zaak van sportschool [naam sportschool 1] . [persoon 1] was daar de eigenaar. Ik hoorde in april of maart
(het hof begrijpt: 2019)dat hij actief op zoek was naar mijn woonadres. Ik was curator van de faillissementen in de zaken waar [persoon 1] eigenaar van was. Dat heeft [persoon 1] meer dan een half miljoen euro gekost. Ik heb hem gezegd dat ik hem verdacht van een witwasconstructie in relatie tot de sportschool.
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2020 (
map 1A, pagina’s 425 tot en met 429), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
Aanleiding
Op 6 november 2019 kwam een melding binnen bij de meldkamer van politie Duitsland dat er een schietincident had plaatsgevonden te [plaats 1] . Het betreft slachtoffer:
Naam : [benadeelde 1]
Onderzoek camerabeelden
De camerabeelden van het adres [adres 2] te [plaats 1] , betreft het adres van slachtoffer [benadeelde 1] , werden voor onderzoek aan de politie ter beschikking gesteld. Deze camerabeelden zijn voorzien van
beelden
geluid.
CH1 -
Werkelijke tijd: 06-11-2019 08:11:14
Op camera CH1 komt een grijze personenauto aangereden uit de richting van Nederland en rijdt over de [straatnaam 1] in de richting van [plaats 1] . Deze grijze personenauto rijdt in dezelfde richting als het slachtoffer loopt.
CH2 –
Werkelijke tijd: 06-11-2019 08:11:21
De grijze personenauto rijdt in de richting van de bomen waar het slachtoffer uit het zicht is verdwenen. Remlichten van de grijze personenauto gaan aan. Er zijn direct vijf harde knallen te horen.
5. Een geschrift, zijnde een vertaling van het getuigenverhoor van 7 november 2019 (
map 1A, pagina’s 158 tot en met 167), inhoudende – zakelijk weergegeven – als (vertaalde) verklaring van [getuige 1] :
Vraag:
Kunt u de gebeurtenissen van gisterochtend beschrijven?
Antwoord:
Uit mijn ooghoek zag ik achter iets, dus uit de richting van Nederland komend. Dat was de auto van waaruit later geschoten zou worden. Toen de auto mij een beetje gepasseerd was, heb ik de eerste knal gehoord en meteen daarop een tweede knal. De [benadeelde 1] liep. Bij de eerste knal bleef hij staan en draaide hij zich in de richting van de auto en vervolgens verder in mijn richting. Dat ging allemaal zo snel. Ik zag de arm uit het bijrijdersraampje steken en zag een wapen. Vervolgens werd er nogmaals geschoten. Na het derde schot begon hij heel hard te schreeuwen. Daarna hebben ze echter nog een schot gelost en reden ze doodgemoedereerd verder.
6. Een schriftelijk stuk, zijnde een vertaling van het getuigenverhoor van 7 november 2019 (
map 1A, pagina’s 168 tot en met 176), inhoudende – zakelijk weergegeven – als (vertaalde) verklaring van [getuige 2] :
Vraag:
Zou u ons alstublieft in samenhang kunnen beschrijven wat er gisterochtend is voorgevallen?
Antwoord:
Ik ben om 08.12 uur uit huis gegaan, omdat ik mijn vrouw naar het werk wilde brengen. Nadat ik de auto tot stilstand had gebracht om mijn vrouw te laten instappen, heb ik meerdere harde knalgeluiden gehoord. Vlak daarvoor had mijn vrouw de [benadeelde 1] begroet. Hij laat elke morgen stipt om kwart over acht zijn hond uit, voordat hij met zijn auto naar zijn werk vertrekt.
Toen ik de schoten hoorde, ben ik direct uit de auto gestapt. De [benadeelde 1] begon te wankelen en viel vervolgens neer. Ik heb vervolgens, alleen nog uit mijn ooghoek, een of twee huizen verder een personenauto met Nederlands kenteken gezien. Ik heb ook nog gezien dat er uit het raam aan de bijrijderskant een zwart wapen weer de auto in werd teruggetrokken.
7. Een schriftelijk stuk, te weten de ongetekende kennisgeving van inbeslagneming (
map 1C, pagina 147 tot en met 149), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats [straatnaam 1] , [plaats 1]
Datum en tijd 7 november 2019 te 14:55 uur
Omstandigheden: Door FO Duitsland in beslag genomen gedurende het PDonderzoek en aan ons verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] overgedragen.
Volgnummer 1
Object Munitie (Mund Huls)
Spoor identificatienr. AANB1733NL
Volgnummer 2
Object Munitie
Spoor identificatienr. AANB1732NL (Mund Huls)
Volgnummer 3
Object Munitie (Mund Huls)
Spoor identificatienr. AANB1731NL
Volgnummer 4
Object Munitie (Mund Huls)
Spoor identificatienr. AANB1730NL
Volgnummer 5
Object Munitie (Mund Huls)
Spoor identificatienr. AAGV7444NL
8. Het NFI-rapport Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats 1] op 6 november 2019 van 5 december 2019 (
map 1C, pagina’s 200 tot en met 211), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
Tabel 1 overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving SVO’s zoals op aanvraag
AAGV7444NL
Munitie (Huls)
AANB1730NL
Munitie (Huls)
AANB1731NL
Munitie (Huls)
AANB1732NL
Munitie (Huls)
AANB1733NL
Munitie (Huls)
Conclusie
Vraag 1
Het vergelijkend onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen.
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen de vijf hulzen
[AAGV7444NL en AANB1730NL t/m -33NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1:De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2:De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn
extreem veel waarschijnlijkerwanneer
hypothese 1waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Vraag 3
Er zijn aanwijzingen gevonden dat het betreffende vuurwapen in Nederland is gebruikt bij minimaal twee andere schietincidenten.
Incident 1
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen enerzijds de vijf
hulzen [AAGV7444NL en AANB1730NL t/m -33NL] en anderzijds de vier hulzen
[AANI5740NL t/m -43NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3:De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 4:De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn
extreem veel waarschijnlijker
wanneer
hypothese 3waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
Incident 2
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen enerzijds de vijf
hulzen [AAGV7444NL en AANB1730NL t/m -33NL] en anderzijds de huls
[AANB7223NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 5:De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 6:De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn
extreem veel waarschijnlijker
wanneer
hypothese 5waar is, dan wanneer hypothese 6 waar is.
Verbale term
Ordegrootte bewijskracht
extreem veel waarschijnlijker
> 1.000.000
Aanvullende informatie
De vier hulzen [AANI5140NL t/m -43NL] zijn aangeboden na een schietincident op 2 oktober 2019 in [plaats 5] .
De huls [AANB7223NL] is aangeboden na te zijn aangetroffen op 11 augustus 2019 in [plaats 4] .
9. Het proces-verbaal forensisch onderzoek personenauto ( [adres 3] [plaats 6] ) van 28 januari 2020 (
map 1C, pagina’s 261 tot en met 268), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisanten:
Voorafgaande informatie
Op 6 november 2019 kwam er een melding binnen bij de meldkamer van politie dat er een schietincident had plaatsgevonden te [plaats 1] (Duitsland).
Op 13 december 2019 kregen wij het verzoek om ter plaatse te gaan naar de [adres 3] te [plaats 6] . Op deze locatie zou een auto worden gebracht waarvan werd vermoed dat deze mogelijk betrokken was geweest bij het hiervoor beschreven incident. Het verzoek betrof het volgende:
- de auto bemonsteren op de eventuele aanwezigheid van schotresten aan de passagierszijde.
Forensisch onderzoek
Bevindingen
Wij zagen dat de auto een zilvergrijs gekleurde Volkswagen Polo betrof met [kenteken 1] .
Schotresten:
Door ons werden aan de rechter buitenzijde van de auto, alsmede aan de
rechter binnenzijde van de auto enkele bemonsteringen op de eventuele aanwezigheid van schotresten uitgevoerd, te weten:
- rechter buitenzijde auto ter hoogte van voordeur (AAL04472NL; 4 bemonsteringen);
- rechter buitenzijden auto ter hoogte van achterdeur (AAL04473NL; 4 bemonsteringen);
- rechter voordeur ter hoogte van binnenzijde raamopening (AAL04474NL; 3 bemonsteringen);
- binnenzijde auto rechts voor (AAL04475NL; 3 bemonsteringen);
- rechter achterdeur ter hoogte tussen raam rubber en ruit (AAL04476NL).
10. Het NFI-rapport Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats 1] (Duitsland) op 6 november 2019 van 8 april 2020 (
map 1C, pagina’s 399 tot en met 414), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving NFI
AAL04472NL
een onderzoeksset schiethanden waarmee met vier stubs delen van het rechter voorportier van een personenauto aan de buitenzijde zijn bemonsterd
AAL04473NL
een onderzoeksset schiethanden waarmee met vier stubs delen van het rechter achterportier aan de buitenzijde van een personenauto zijn bemonsterd
AAL04474NL
een onderzoeksset schiethanden waarmee met drie stubs delen van het rechter voorportier aan de binnenzijde van een personenauto zijn bemonsterd
AAL04475NL
een onderzoeksset schiethanden waarmee met drie stubs delen van de rechter voorportier aan de binnenzijde van een personenauto zijn bemonsterd
AAL04476NL
een onderzoeksset schiethanden waarmee met één stub het rubber van de ruit van het rechter achterportier van een personenauto aan de buitenzijde is bemonsterd
Conclusie
Onderzoek aanwezige schotresten
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten aan de
onderzoekssets schiethanden [AAL04472NL t/m AAL04476NL] waarmee delen van een personenauto zijn bemonsterd, zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer
hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Waarbij,
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van de personenauto zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van de personenauto zijn géén schotresten aanwezig.
Verbale term
Ordegrootte bewijskracht
zeer veel waarschijnlijker
10.000 - 1.000.000
11. Het proces-verbaal van de
terechtzitting van rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 25 januari 2022 in de zaak tegen [medeverdachte], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeverdachte] :
Ik ben in het bezit geweest van een zilvergrijze Volkswagen Polo met [kenteken 1] en een zwarte BMW met [kenteken 2] . De Volkswagen Polo die op de getoonde camerabeelden te zien is, is van mij.
12. Het proces-verbaal van de
terechtzitting van rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 25 januari 2022, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
De auto die op de beelden is te zien
(het hof begrijpt: een Volkswagen Polo voorzien van het [kenteken 1] ), is van [medeverdachte] . [medeverdachte] had ook een BMW. Desgevraagd zeg ik u, voorzitter, dat ik met [medeverdachte] meeging. Ik ben ook met hem mee naar [plaats 3] gegaan en dat we bij [persoon 2] aan de deur zijn geweest. [medeverdachte] moest geld ophalen en dan ging ik mee. U houdt mij het OVC-gesprek voor waarin ik zeg “Als ze dat ding niet hebben, dan komen ze ook niet bij mij”. Met dat ding bedoel ik een wapen.
13. Het proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2020 (
map 1A, pagina’s 437 tot en met 444), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
Aanleiding
Op 6 november 2019 kwam een melding binnen bij de meldkamer van politie Duitsland dat er een schietincident had plaatsgevonden te [plaats 1] . De dader had geschoten vanaf de bijrijdersstoel van een auto, zijnde een Volkswagen Polo met mogelijk een Nederlands kenteken. Het betreft slachtoffer:
Naam : [benadeelde 1]
Onderzoek camerabeelden
Naar aanleiding van de eerder beschreven personenauto, een grijze VW Polo, heb ik een onderzoek ingesteld naar
soortgelijke personenauto’sop de ter beschikking gestelde camerabeelden van 1 november 2019. Op 1 november 2019 is een soortgelijke voertuig door mij waargenomen.
Camerapositie: [adres 2] [plaats 1]
Slachtoffer [benadeelde 1] verlaat op 1 november 2019 om 07:39:40/07:39:41 (werkelijke tijd) de woning, stapt in zijn personenauto en rijdt weg.
Op 1 november 2019 om 07:43:19/07:43:20 uur (werkelijke tijd) komt een Volkswagen Polo, die voldoet aan de beschrijving van de Volkswagen Polo die betrokken was bij de schietpartij van 6 november 2019, over de [straatnaam 1] in [plaats 1] gereden.
14. Het proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2020 (
map 1A, pagina’s 445 tot en met 457), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
Aanleiding
Op 6 november 2019 werd bij de politie een schietincident gemeld te [plaats 1] (Duitsland). Het slachtoffer betreft [benadeelde 1] .
Analyse historische verkeersgegevens

Telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [medeverdachte]

Telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [medeverdachte]

Telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij [verdachte]

Telefoonnummer [telefoonnummer 4] in gebruik bij [verdachte]en [persoon 3]
Analyse telf. contacten [verdachte] met [medeverdachte]
Ik heb in de aangeleverde historische verkeersgegevens van de telefoonnummers in gebruik bij
[medeverdachte]en
[verdachte], gekeken naar de onderlinge telefonische contacten tussen de tijdstippen
06.00 uur en 08.00 uur.
Uit deze historische verkeersgegevens bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij
[medeverdachte]en de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 3] in gebruik bij
[verdachte]vanaf 28 augustus 2019 tot en met 6 november 2019 tussen 06.00 uur en 08.00 uur de volgende geregistreerde telefonische contacten hebben gehad:

28 augustus 2019:

07:16:43 uurgedurende 49 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
07:23:39 uurgedurende 3 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
07:24:54 uurgedurende 14 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )

19 september 2019:

06:31:45 uur,
06:31:51 uuren
06:48:56 uurtelefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaande SMS registraties naar het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ).
06:57:19 uurgedurende 2 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
07:13:35 uurtelefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaande SMS registratie naar het telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ).

11 oktober 2019:

06:48:17 uurgedurende 121 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] )

21 oktober 2019:

06:49:09 uurgedurende 13 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] )
06:57:29 uurgedurende 78 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] )
07:08:46 uurgedurende 33 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] )

23 oktober 2019:

06:57:53 uurgedurende 4 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] )

24 oktober 2019:

06:42:33 uurgedurende 14 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] ( [verdachte] )

25 oktober 2019:

06:51:55 uurgedurende 3 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
06:52:46 uurgedurende 2 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
06:59:11 uurgedurende 2 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
07:15:13 uurgedurende 28 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) inkomend gesprekscontact van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )

28 oktober 2019:

07:04:17 uurgedurende 7 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )

31 oktober 2019:

06:27:30 uurgedurende 24 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
06:41:33 uurgedurende 12 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )

1.november 2019:

06:55:06 uurgedurende 2 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
06:55:55 uurgedurende 1 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )
06:56:31 uurgedurende 12 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )

6.november 2019:

06:33:25 uurgedurende 19 sec. telefoonnummer [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte] ) uitgaand gesprekscontact naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] ( [verdachte] )

Historische verkeersgegevens na het gepleegde delict

In de aangeleverde historische verkeersgegevens van de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte] en [verdachte] , zag ik dat
6 november 2019tussen
06.00 uur en 08.00 uurgeengeregistreerde telefonische contacten meer zijn geweest tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte] en [verdachte] .
15. De verklaring van [medeverdachte] afgelegd als getuige ter
terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik deed incassoklussen. Niet van mijzelf maar van anderen. Ik kreeg wat informatie over het bedrag en het adres. Ik ging dan naar die mensen toe. Soms moest ik iemand vastpakken of een klap geven. Meestal nam ik [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )mee. Mij werd gevraagd bij iemand langs te gaan die heel lastig was en bij een sportschool door de ramen te schieten. Dat heb ik gedaan, omdat die man dan wel zou luisteren. Ik heb zoiets nog een keer in [plaats 4] gedaan. Ik moest daar druk maken door op een auto te schieten die voor het huis stond. Deze keer had ik [verdachte] bij mij.
Ik ben een keer naar [plaats 1] gereden om [benadeelde 1] te zoeken, maar ik kon het niet vinden. Ik ben er nog een keer geweest, maar toen was hij net weg.
Ik ben voorzichtig en ga niet zomaar op pad. Ik controleer of alles veilig is en, indien niet, dan ga ik gewoon terug.
Voor incassoklussen kreeg ik € 500,- en daarvan gaf ik soms een deel aan [verdachte] .
16. Het proces-verbaal van aangifte van 14 oktober 2019 (
map 2A, pagina’s 39 tot en met 41), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van poging doodslag, bedreiging en vernieling, gepleegd op 2 oktober 2019 tussen 22:30 en 22:40 uur in [plaats 5] . Ik ben eigenaar van de [naam sportschool 2] in [plaats 5] . Voorheen was de naam van de sportschool [naam sportschool 1] . Ik ben [naam sportschool 1] in 2005 gestart met mijn toenmalige compagnon [persoon 1] . Toen er geruchten ontstonden dat [persoon 1] zowel zakelijk als privé failliet zou gaan heb ik mij in 2018 failliet laten verklaren omdat ik voor de helft aandeelhouder was. In oktober 2018 heb ik een doorstart gemaakt en ben nu eigenaar van de [naam sportschool 2] . Die doorstart werd mij door [persoon 1] kwalijk genomen. [persoon 1] heeft mij duidelijk gemaakt dat ik moest betalen en het zou niet goed komen.
Op 3 oktober 2019 werd ik gebeld dat er vier kogelgaten in de ramen van de kantine van de sportschool zaten. Ik ben ontzettend geschrokken en voel mij bedreigd.
In drie ruiten bij de kantine zitten kogelgaten. Deze ruiten moeten vervangen worden. Ik maak mij zorgen om de veiligheid van mijn gezin.
17. Het proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2020 (
map 2A, pagina’s 148 tot en met 169), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisanten:
Op 2 oktober 2019, in de avonduren, werd er op de [naam sportschool 2] " geschoten. Deze sportschool is gelegen aan [adres 5] te [plaats 5] . Om duidelijkheid te verkrijgen in de zaak werden onder andere vele camerabeelden uitgekeken. In dit proces-verbaal geven wij een opsomming wat wij hebben waargenomen op deze beelden.
Ik, tweede verbalisant, heb op 26 november 2019 de beelden van de camera van de [adres 6] te [plaats 5] bekeken. Hierop zag ik dat de BMW, type 1 serie, keert. Deze beelden zijn door leden van het Platform Digitale Opsporing en beeldbewerking opgewaardeerd. Vervolgens zijn deze beelden opnieuw door mij bekeken. Ik zag dat het een gele kentekenplaat betrof. De volgende letters en cijfers trof ik aan; [kenteken 2] Ik, eerste verbalisant, heb de beelden bekeken. Ik zag ook dat het een BMW, type 1 serie, was, voorzien van het kenteken [kenteken 2]
Systeemtijd camera C, [adres 7]
Het vermoeden is dat camera C van [adres 7] nog, of al, op de wintertijd stond.
Chronologische weergave fragmenten:
2 oktober 2019, om 22:26:36
Camera [adres 8]
De BMW slaat linksaf de [straatnaam 2] in.
2 oktober 2019, 21:27:07
(het hof begrijpt: 22:27:07)
Camera C [adres 7]
De BMW keert.
2 oktober 2019, om 22:30:10
Camera [adres 8]
De BMW parkeert aan de kant van de weg. De verlichting van de koplampen van de BMW gaat uit.
Woensdag 2 oktober 2019, om 22:31:00
Camera [adres 8]
Wij zien dat de latere schutter de weg oversteekt. Deze persoon komt uit de richting van de zojuist geparkeerde BMW.
2 oktober 2019, van 22:35:50 t/m 22:36:26
Camera [adres 5] [naam sportschool 2]
De man draait zich na het schieten om en loopt hard weg.
2 oktober 2019, om 22:37:48
Camera B [adres 8]
Er worden lichten ontstoken van de BMW. De BMW rijdt weg.
18. Het proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2020 (
map 2A, pagina’s 222 tot en met 225), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
De 5-deurs personenauto, van het merk BMW [typenummer 1] , voorzien van het [kenteken 2] , past qua signalement volledig in de beschrijving van de zwarte 5-deurs BMW [typenummer 2] die in [plaats 5] op 2 oktober 2019 's avonds door de bewakingscamera’s op beeld is vastgelegd. Daarbij zijn met name de grote donkere spaakvelgen, de kleine dakantenne en brede horizontale boogvormige zonnewering aan de bovenkant van de voorruit nogal in het oog springend.
19. Het proces-verbaal van bevindingen van 6 december 2023 (
pagina’s 10 tot en met 17 van Aanvullend PV Montenegro van 28 februari 2024), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisanten:
Op 6 december 2023 heeft [verdachte] een gesprek met ons gehad. Het gesprek is hieronder zoveel mogelijk letterlijk uitgewerkt.
A: veroordeelde [verdachte]
A: Ik zeg tegen [medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] )maakt niet uit waar je geld op moet halen, ik ga met jou mee dan haal ik met jou geld op. We rijden naar [plaats 4] . Hij zegt hier moet ik geld ophalen. We zetten de auto neer. Hij stapt uit de auto. Ik hoor in één keer bam, bam, bam. Hij komt terug de auto in. Ik zeg wat heb jij gedaan dan, lawaai zitten maken. Laat hij mij dat pistool zien.
20. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 januari 2024 (
pagina’s 18 tot en met 50 van Aanvullend PV Montenegro van 28 februari 2024), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: We gaan het over [plaats 4] hebben. Voor wie moest [medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] )daar geld ophalen? Wat heeft [medeverdachte] daarover gezegd?
A: Het enige wat ik nog weet is dat hij zegt dat het een juwelier is.
21. Het proces-verbaal van aangifte van 8 augustus 2019 (
map 3, deel 3A, pagina’s 16 en 17), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer 2]
Ik doe aangifte van vernieling van een auto, gepleegd in [plaats 4] in de periode van 3 tot en met 5 augustus 2019. Op 5 augustus 2019 ontdekte ik dat er een beschadiging zat op de deur van de Citroën C3. Toen ik goed keek zag ik dat het een klein gaatje betrof. Het lijkt op de inslag van een kogel.
Ik ben eigenaar van twee juwelierszaken.
22. Het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2020 (
map 3, deel 3B, pagina’s 8 tot en met 12), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
Melding bedreiging
Op 18 april 2020 werd door melder [persoon 2] telefonisch doorgegeven dat hij zojuist door twee mannen aan zijn voordeur, [adres 9] te [plaats 3] , was bedreigd. De mannen waren ten tijde van de melding juist weggereden in een donkerrode Skoda Fabia.
Staandehouding
Kort na deze melding werd een roodkleurige Skoda Fabia rijdend aangetroffen. Als bestuurder van deze auto trad op [verdachte] en als bijrijder [medeverdachte] . [medeverdachte] verklaarde dat ze iemand een boodschap hadden gebracht. Vervolgens verklaarde hij dat ze zojuist verhaal hadden gehaald bij de bewoner van de woning aan de [adres 9] te [plaats 3] , omdat deze bewoner een openstaande schuld zou hebben.
23. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 november 2020 (
Map 5, pagina’s 32 tot en met 44), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
V: Wat voor auto had je voor deze Golf?
A: Een Skoda Fabia donkerrood. Voor een maand terug heb ik deze weggedaan.
V: Hoe lang heb je de Skoda gehad?
A: Ongeveer een half jaar.
24. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 17 januari 2020 (
map 1A, pagina’s 509 tot en met 513), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Herkomst tap:[kenteken 2] , BMW, [typenummer 1]
13:08:24 uur
[medeverdachte] : ik doe niks, ik ben wel eens tien keer ergens geweest en dat ik nog niks doe of niet laat doen omdat het risico is. Ik doe alleen maar als het veilig is. Zo veilig als het kan.
[medeverdachte] : Als wij iemand moeten pakken, of er moet iets met iemand gebeuren, dan ben ik soms wel tien keer eerder geweest.
25. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 12 februari 2020 (
map 1A, pagina’s 514 tot en met 516), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:

Herkomst tap: [kenteken 2] , BMW, [typenummer 1]

19:21 uur
NNMan: “Die ouders zijn ook rijk hoor.”
[medeverdachte] fluistert: “moet je die gewoon kapot maken, zodat je een beetje geld...”
[medeverdachte] : “Dan moeten die een keer in het kanaal vallen met z’n allen.”
[medeverdachte] : “Weet je wat het is?...Als iemand goed is, ben ik de beste … ook al bel je 's nachts, als het nodig is dan ben ik er.
26. Het proces-verbaal algemeen relaas van 26 maart 2021 (
map 1A, pagina’s 11 tot en met 83), voor zover inhoudende (op pagina 51) – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
Op 2 november 2020 is via de media een vooraankondiging geweest voor het programma Opsporing Verzocht welke op dinsdag 3 november 2020 werd uitgezonden.
TV Oost had onderstaand bericht via de media verspreid:
Aanslag op [curator] jaar na dato nieuwe ontwikkelingen
In de vooraankondiging van Opsporing Verzocht werd vermeld dat aandacht zal zijn voor onderstaande onderwerpen:
 Op woensdag 6 nov 2019 is te [plaats 1] de Nederlandse advocaat [benadeelde 1] beschoten met een vuurwapen
 Op woensdag 2 oktober 2019 is [naam sportschool 2] ", [adres 5] te [plaats 5] met een vuurwapen beschoten
27. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 2 november 2020 (
map 1B, pagina’s 548 tot en met 550), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:

Herkomst tap: [plaats 2] , [adres 10]

19:12
[persoon 4] zegt dat [persoon 5] binnen kan komen.
[persoon 4] zegt: moet ik wat zeggen?
[persoon 5] vraagt om pen en papier.
[persoon 5] zegt: ik schrijf het op en daarna.…verbrand daarna, [medeverdachte] , verbranden ….weg. Ja?
[persoon 4] heeft iets gepakt maar [persoon 5] zegt: doe maar het boekje gewoon, kan ik beter schrijven. [persoon 4] mompelt dat ze daar wat op geschreven heeft maar dat maakt [persoon 5] niet uit.
[persoon 4] vraagt of [persoon 5] wat wil drinken maar [persoon 5] wil niet en gaat zo verder.
[persoon 5] zegt: Hij moet niet ... niet bellen.
[persoon 4] zegt: maar weet jij hoe laat of zo?
[persoon 5] zegt: Euh morgen eh half acht of acht uur.
[persoon 5] zegt: Die programma heet Opsporing Verzocht
[persoon 5] zegt: Ik ken [medeverdachte] heel lang. Ik ken heel lang. Maar ‘hij’ altijd: blablablabla.
28. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 2 november 2020 (
map 1B, pagina 551), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:

Herkomst tap: [plaats 2] , [adres 10]

19:25 uur [medeverdachte] komt thuis
19:42
[persoon 4] zegt hij heeft hier gezegd dat je teveel praat
29. Het proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2020 (
map 1B, pagina 595), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant:
In het kader van in het opsporingsonderzoek Montenegro toegepaste ruisstrategie werd op 4 november 2020 een handgeschreven briefje met de tekst
`Opsporing Verzocht gezien, mooie beloning', geplaatst achter de ruitenwisser van de Citroen Saxo, in gebruik zijnde bij [persoon 3] , partner van de verdachte [verdachte] .
30. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 4 november 2020 (
map 1B, pagina 552), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Herkomst tap:[plaats 2] , [adres 11]
11:54 (werkelijke tijd)
[persoon 3] : Hier, mond dicht...niet gaan praten ja?
(hoort geknisper)
[persoon 3] : Onder de ruitenwisser vanmorgen, 17.000 euro
[verdachte] : zucht hard
[verdachte] zegt stil, stil. Ze weten wat ik gedaan heb...stilte...ik denk dat ze me nu kunnen pakken.
31. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 4 november 2020 (
map 1B, pagina’s 564 en 565), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:

Herkomst tap: [plaats 2] , [adres 10]

13:21 uur
[medeverdachte] : heb je tv gekeken?
[verdachte] : nee heb jij een briefje gedaan?
[medeverdachte] : wat voor ding?
[verdachte] : heb jij ook een briefje gekregen?
[medeverdachte] : Wat voor briefje?
[verdachte] : Onder de ruit?
[medeverdachte] : Welke ruit?
[verdachte] : van die auto van mij
[medeverdachte] : nee
[verdachte] : er zat een briefje achter de ruit bij Saxo
[medeverdachte] : ja?
[verdachte] : opsporing verzocht gekeken? Goeie beloning!
[medeverdachte] : heb je niet gekeken?
[verdachte] : nee
[verdachte] : maar er is niks aan de hand, ze weten niks!!!!
[medeverdachte] : ntv
[verdachte] : klopt om die auto
[medeverdachte] : twee auto’s dan nou
[verdachte] : een zwarte en een grijze
[medeverdachte] : ja
Ze praten onverstaanbaar zacht.
Het gesprek is slecht te verstaan, ik hoor flarden.
[verdachte] : in [plaats 4] ?
[medeverdachte] : nee in [plaats 5] , heb je dat gezien?
13:30
[medeverdachte] : nee niet goed niet
[verdachte] : nee hè?
[medeverdachte] : Natuurlijk ben ik niet blij. Maar ze halen me maar op, is toch geen bewijs
[medeverdachte] : het beste maar ik kom jou nu niet langs hè, dat is het beste, snap je?
[verdachte] : dat is goed.
32. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 10 november 2020 (
map 1B, pagina’s 572 en 573), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Herkomst tap:[plaats 2] , [adres 11]
12:34
[verdachte] zegt dat ik aan het werk ben geweest, ja?
[persoon 3] zegt ja
[verdachte] zegt en dan moet ik uit gaan leggen waar ik dan was, als ik niet aan het werk was
[verdachte] zegt ik was gewoon thuis, klaar ...ja?
[verdachte] zegt en dan moet jij zeggen hij was thuis, klaar!
[persoon 3] zegt ja
[persoon 3] zegt maar dadelijk word ik meegenomen voor dat geintje
[verdachte] zegt neehee, wat wil je dat ik vast zit dan? nee toch?
33. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een OVC-gesprek van 11 november 2020 (
map 1B, pagina’s 578 tot en met 583), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
19:20 uur
[verdachte] zegt omdat mijn DNA in zijn auto zit
[verdachte] zegt ze kunnen me wel vast zitten maar ze kunnen het niet bewijzen.
19:55 uur
[verdachte] zegt ze komen niet, weet je waarom niet? Als ze dat ding niet vinden, dan hebben ze niks
34. Een schriftelijk stuk, zijnde de weergave van een tap-gesprek van 13 februari 2020 (
map 1A, pagina 507), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Herkomst tap:[telefoonnummer 4]
[verdachte] : “Ik doe niks meer onder de duizend euro.”
[persoon 3] : “Je doet sowieso niks.”
[verdachte] : “Nee maar ik doe niks onder de duizend euro, ik ga nergens met hem naartoe rijden, snap je, onder de duizend euro.”
[persoon 3] : “Nee gelijk afbetalen, eerst handje contantje voordat je wat doet.”
[verdachte] : “Maar wat we laatst hebben gedaan, dat gaan we niet meer weer doen.” [persoon 3] : “stil stil stil...”
Bewijsoverwegingen
Wat het hof op basis van de bewijsmiddelen (niet) kan vaststellen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Op 6 november 2019 is er in [plaats 1] vanuit de Volkswagen Polo die [medeverdachte] destijds in zijn bezit had van enkele meters afstand in de richting van de [benadeelde 1] geschoten. Eén van de vijf afgeschoten kogels heeft [benadeelde 1] in zijn bovenbeen geraakt en daarbij diens liesslagader beschadigd. Het schietincident vond plaats terwijl [benadeelde 1] , volgens zijn vaste routine, zijn hond uitliet.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen verder het volgende vast. [medeverdachte] voerde in opdracht incassoklussen uit en verdachte ging daarbij geregeld met hem mee. [medeverdachte] heeft in de periode van 3 tot en met 5 augustus 2019 een klus uitgevoerd in [plaats 4] , op 2 oktober 2019 in [plaats 5] en op 18 april 2020 in [plaats 3] . Verdachte is met [medeverdachte] meegegaan bij de klussen in [plaats 4] en [plaats 3] . Bij de klussen in [plaats 4] en [plaats 5] is gebruik gemaakt van een vuurwapen. [medeverdachte] is naar de klus in [plaats 5] gereden met de BMW die hij destijds in zijn bezit had en bij de klus in [plaats 3] werd gebruik gemaakt van de auto van verdachte. [medeverdachte] bereidde zijn klussen goed voor, controleerde of het veilig was en ging terug als dat niet het geval was.
Uit de verklaring van [medeverdachte] in combinatie met de camerabeelden van 1 november 2019 leidt het hof af dat [medeverdachte] in zijn Volkswagen Polo voorbij het huis van [benadeelde 1] is gereden vlak nadat [benadeelde 1] was vertrokken. Aan die dag is opvallend dat [benadeelde 1] afweek van zijn dagelijkse routine. Hij vertrok reeds om 07.39 uur, terwijl volgens zijn dagelijks routine hij pas vertrok nadat hij zijn hond om 08.10 uur had uitgelaten. Het hof kan niet vaststellen met welk doel [medeverdachte] op 1 november 2019 in de richting van de woning van [benadeelde 1] is gereden. Omdat [benadeelde 1] afweek van zijn vaste routine staat het voor het hof niet vast dat [medeverdachte] daar ‘slechts’ was in het kader van een voorverkenning.
[medeverdachte] had diezelfde dag om 06.56 uur gebeld naar de telefoon die in gebruik was bij verdachte. Het hof merkt op dat het vanaf het adres van verdachte minder dan een half uur rijden was naar het adres van [benadeelde 1] . Die tijdsduur was dus voldoende voor [medeverdachte] om (na het telefoontje naar verdachte) van het adres van verdachte naar het adres van [benadeelde 1] te rijden (om daar om 07.43 uur te zijn). Het is niet gebleken dat het telefonisch contact tussen [medeverdachte] en verdachte in de vroege ochtend van 1 november 2019 los stond van de rit die [medeverdachte] die ochtend maakte richting het huis van [benadeelde 1] .
Het hof merkt verder op dat er ook al voor 1 november 2019 in de vroege ochtend telefonische contacten waren tussen [medeverdachte] en verdachte. Dat was negen keer het geval. Niet is gebleken dat de telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte] in de vroege ochtenduren los stonden van het schietincident op 6 november 2019.
Op 6 november 2019 in de vroege ochtend – namelijk om 06.33 uur – is er opnieuw contact tussen [medeverdachte] en verdachte. Die dag volgt [benadeelde 1] wel zijn vaste gewoonte om zijn hond om 8.10 uur uit te laten. Om 8.11 uur wordt hij vanuit de auto van [medeverdachte] neergeschoten.
Na 6 november 2019 hebben verdachte en [medeverdachte] geen contact meer in de vroege ochtenduren.
Gelet op de onderzoeksresultaten gaat het hof ervan uit dat het wapen waarmee op 6 november 2019 in de richting van [benadeelde 1] is geschoten, hetzelfde wapen is dat door [medeverdachte] in [plaats 5] en [plaats 4] is gebruikt.
Tot slot stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de week van 4 tot en met 11 november 2020 met zijn partner [persoon 3] en met [medeverdachte] over het schietincident in [plaats 1] heeft gesproken. Hij besprak met hen of de politie wist dat hij en verdachte de daders waren en of de politie voldoende bewijs had. Ook vertelde hij [persoon 3] dat en hoe zij hem een alibi moest verschaffen.
Reactie op de bewijsverweren
Opsporing Verzocht
Ten aanzien van het verweer van verdachte dat zijn uitlatingen op 4 november 2020 niet gingen over [plaats 1] , overweegt het hof het volgende:
Uit de verklaring die verdachte bij de rechtbank heeft afgelegd leidt het hof af dat [persoon 3] de uitzending van Opsporing Verzocht op 3 november 2020 heeft gezien. Verdachte heeft namelijk verklaard dat [persoon 3] hem had gezegd dat ze gezien had dat uit de auto van [medeverdachte] geschoten was.
De verklaring van verdachte dat hij in het gesprek met [persoon 3] op 4 november 2020 (nadat zij hem het briefje toont dat zij onder haar ruitenwisser heeft aangetroffen) niet over het schietincident in [plaats 1] maar over dat in [plaats 4] sprak, acht het hof ongeloofwaardig, nu verdachte wisselend en niet naar waarheid heeft verklaard.
Zo verklaarde hij op 22 november 2020 bij de politie als volgt:
V: Op 4 november 2020 vindt [persoon 3] een briefje onder ruitenwisser van haar auto. Wat stond er op dat briefje?
A: Opsporing Verzocht gezien. Goeie beloning.
(…)
V: Wat dacht jij toen je dit hoorde?
A: Ik dacht dat iemand een grap wilde uithalen.
V: Wat bedoel je daarmee?
A: [persoon 3] had het gezien en dat de auto er bij was van [medeverdachte] . Ik dacht dat ik hem moest gaan verlinken voor een goede beloning of zo. (….)
V: Het moment dat [persoon 3] jou dit briefje laat zien hebben we meegekregen en afgeluisterd. We horen dan het volgende:
[persoon 3] : Hier mond dicht….niet gaan praten ja?
(hoort geknisper)
[persoon 3] : onder de ruitenwisser vanmorgen, 17.000 euro
[verdachte] : zucht hard
(…)
[verdachte] zegt stil, stil
Ze weten wat ik gedaan heb….ik denk dat ze me nu kunnen pakken.
V: Ze weten wat ik gedaan heb ik.denk dat ze me nu kunnen pakken. [verdachte] wat bedoel je hiermee?
A: Nee dat heb ik niet gezegd. Ik denk dat ik het hier over [medeverdachte] heb dat ze hem nu kunnen pakken.
V: Nee luister [verdachte] je hebt het hier heel duidelijk over jezelf dat ze je nu kunnen pakken. Dit gaat niet over een ander?
A: Dat kan ik heb dit niet zo gezegd.
V: Dit is heel duidelijk [verdachte] : je zegt nogmaals Ze weten wat IK gedaan. IK denk dat ze me nu kunnen pakken nogmaals?
A: Ik denk dat ik het dan heb over die keer met die auto.
V: [verdachte] dat kan het niet zijn; je ziet een briefje dat te maken heeft met het schietincident in [plaats 1] . Je zegt stil zijn en ze weten wat ik gedaan heb. Dit heeft te maken met [plaats 1] ?
A: Ja maar dat is het niet. Het heeft te maken met die keer dat ik samen met hem gepakt ben daar denk ik aan en dat ze dan nu ook bij mij kunnen komen.
Het hof begrijpt dat verdachte met het laatste antwoord de verbalisant probeerde duidelijk te maken dat wat hij had gezegd op 4 november 2020 tegen [persoon 3] , nadat hij het briefje had gelezen, betrekking had op het incident in [plaats 3] op 18 april 2020 waarbij verdachte samen met [medeverdachte] op dezelfde dag is staande gehouden.
Het hof merkt op dat die uitleg van verdachte niet geloofwaardig is, met name niet omdat verdachte al vanaf 18 april 2020 (en niet pas op 4 november 2020) wist dat hij voor dat betreffende incident in beeld was bij de politie.
Teneinde zijn stelling - dat zijn uitlating ‘ze weten wat ik gedaan heb…ik denk dat ze me nu kunnen pakken’ geen betrekking heeft gehad op hetgeen in [plaats 1] had plaatsgevonden - geloofwaardiger te maken, heeft verdachte in hoger beroep zijn verklaring gewijzigd, namelijk dat die uitlating betrekking had op het incident in [plaats 4] .
Ten aanzien van het incident in [plaats 4] heeft verdachte echter tijdens de zitting van de rechtbank verklaard:
‘U, voorzitter, zegt mij dat u nog steeds niet begrijpt waarom ik in het gesprek met [medeverdachte]
op 4 november 2020 “ [plaats 4] ” heb gezegd. U houdt mij voor dat in [plaats 4] een schietincident heeft plaatsgevonden (….). Ik heb niets te maken met een schietincident in [plaats 4] .’
En ook heeft verdachte tijdens die zitting gezegd:
‘Desgevraagd zeg ik dat ik niet wist dat [medeverdachte] een wapen had.’
Vanaf 6 december 2023 is verdachte anders gaan verklaren, namelijk dat hij wel betrokken was bij het incident in [plaats 4] en dat [medeverdachte] hem toen ook het pistool heeft laten zien. Sindsdien heeft verdachte verklaard dat zijn uitlating op 4 november 2020 betrekking had op het incident in [plaats 4] . Toen hij het briefje dat achter de ruitenwisser was gedaan in handen kreeg, hoefde hij geen Opsporing Verzocht meer te zien, omdat hij er niet aan twijfelde dat het over [plaats 4] ging. Dat hij dit niet eerder heeft verklaard, heeft er mee te maken dat de advocaat die hij had in eerste aanleg hem geadviseerd had niet over [plaats 4] te spreken.
Dat verdachte dacht dat de uitzending van Opsporing Verzocht over [plaats 4] ging en dat de uitlatingen van verdachte nadat hij het briefje op 4 november 2020 had gelezen betrekking zouden hebben op [plaats 4] , acht het hof eveneens niet geloofwaardig en dat heeft niet alleen te maken met de omstandigheid dat verdachte wisselend heeft verklaard.
Aangezien [persoon 3] de uitzending van Opsporing Verzocht wel had gezien, wist zij dat die uitzending over de incidenten in [plaats 1] en [plaats 5] ging. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte bij het incident in [plaats 5] betrokken is geweest. [persoon 3] zou volgens verdachte gezien hebben dat uit de auto van [medeverdachte] was geschoten. Dit heeft dan betrekking op het incident in [plaats 1] ; dit betreft namelijk het enige incident waarbij uit een auto is geschoten.
In het alternatieve scenario van verdachte is hij niet bij het incident in [plaats 1] betrokken geweest en dacht hij dat Opsporing Verzocht over het incident in [plaats 4] ging. Het is binnen dat scenario niet goed voorstelbaar dat [persoon 3] (die dus wel wist dat de uitzending van Opsporing Verzocht over [plaats 1] ging) niet verbaasd reageert op de uitlating van verdachte ‘ze weten wat ik gedaan heb…ik denk dat ze me nu kunnen pakken’ en hierover geen vragen stelt. De conversatie tussen verdachte en [persoon 3] is begrijpelijker binnen het scenario dat beiden weten dat de uitzending van Opsporing Verzocht over [plaats 1] ging en beiden weten dat verdachte wel betrokken was bij het incident in [plaats 1] .
Aldus gaat het hof ervan uit dat verdachte op 4 november 2020 tijdens de OVC-gesprekken wel wist dat de uitzending van Opsporing Verzocht op 3 november 2020 over [plaats 1] ging.
Verdachte voldoet niet aan signalement
Verdachte en zijn raadsman hebben naar voren gebracht dat verdachte niet voldoet aan het door getuigen [benadeelde 1] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] gegeven signalement van de dader(s), nu zij - kort gezegd - spreken over donkere, buitenlandse mensen met donker haar, terwijl verdachte een kale, blanke man is met blauwe ogen.
Getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] zijn geen ooggetuige geweest van het schietincident, maar hebben verklaard over een grijze, witte of zilverkleurige Volkswagen (Polo) die zij eerder hebben zien staan of rijden in de buurt van de plaats delict en de mensen die daarin zaten. Het hof kan niet vaststellen dat (een van) de auto(‘s) die deze getuigen hebben gezien, de auto was van waaruit op [benadeelde 1] is geschoten en dus evenmin dat het door hen gegeven signalement betrekking had op de daders.
Ten aanzien van hetgeen [benadeelde 1] heeft verklaard over de mensen die in de auto zaten van waaruit op hem werd geschoten, staat wel vast dat dit betrekking heeft op de daders. Het is echter mogelijk dat [benadeelde 1] - wiens waarneming niet vlekkeloos was, nu hij het wapen dat uit het passagiersraam stak niet heeft gezien - zich bij de waarneming van de daders heeft vergist. Ook is het mogelijk dat de waarneming van [benadeelde 1] wel juist was, maar dat [medeverdachte] - die bij het schietincident in [plaats 5] een masker droeg om niet herkend te worden - en verdachte schmink en pruiken hebben gedragen om herkenning te voorkomen. Gegeven de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, gaat het hof ervan uit dat [benadeelde 1] de daders niet goed heeft waargenomen of dat verdachte en [medeverdachte] zich hadden vermomd.
Gelet op het voorgaande gaat het hof voorbij aan de door getuigen [benadeelde 1] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] gegeven signalementen.
Conclusie over betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte]
Op grond van de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat verdachte en [medeverdachte] planmatig hebben gewerkt en als onderdeel van dat plan op 6 november 2019 gezamenlijk met de auto vanuit Nederland naar de woonplaats van [benadeelde 1] zijn gereden en [benadeelde 1] op korte afstand hebben beschoten. Wie van hen de schoten heeft gelost, kan het hof niet vaststellen.
Medeplegen van poging tot moord
Zoals hierboven is overwogen, heeft het hof vastgesteld dat verdachte of [medeverdachte] van slechts enkele meters afstand in de richting van [benadeelde 1] heeft geschoten. Het van zo korte afstand (meermaals) schieten in de richting van een persoon brengt de aanmerkelijke kans met zich op dodelijk letsel. Nu verdachte en [medeverdachte] , zoals het hof hiervoor heeft overwogen, volgens gezamenlijk plan met de auto bij [benadeelde 1] door de straat zijn gereden, terwijl één van hen de auto bestuurde en de ander van slechts enkele meters afstand op [benadeelde 1] heeft geschoten, hebben zij naar het oordeel van het hof beiden de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel aanvaard, zodat zij allebei voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde 1] hadden, en zijn zij ook beiden medeplegers van het feit. Bovendien volgt hier naar het oordeel van het hof uit dat sprake was van voorbedachte rade; zij hebben zich immers gedurende enige tijd kunnen beraden op het genomen besluit om in de richting van [benadeelde 1] te schieten en er zijn geen aanknopingspunten voor handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Gezien het voorgaande, is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord.
Het hof is van oordeel dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks 06 november 2019 te [plaats 1]
, althans in Duitsland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 1] van het leven te beroven, zich heeft begeven naar de omgeving van de woning van die [benadeelde 1] , waarna verdachte
en/of verdachtes mededader
(s)met een vuurwapen een of meer
(5)kogels in de richting van die [benadeelde 1]
hebben/heeft geschoten (waarbij die [benadeelde 1] in een bovenbeen werd geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich niet over de straf uitgelaten.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte] vanaf korte afstand geschoten in de richting van advocaat en curator [benadeelde 1] . Eén kogel heeft daarbij de liesslagader van [benadeelde 1] beschadigd, waardoor een slagaderlijke bloeding ontstond. Dankzij het adequate en accurate optreden van buurtbewoners en passanten heeft [benadeelde 1] de aanslag weliswaar overleefd, maar hij zal naar verwachting de rest van zijn leven pijn en fysieke beperkingen ondervinden als gevolg van het handelen van verdachte en [medeverdachte] . Ook heeft de aanslag psychisch grote gevolgen gehad voor [benadeelde 1] . Hij leeft sindsdien constant met de vrees dat iemand hem of zijn naasten wat zal aan doen. Door hun handelen hebben verdachte en [medeverdachte] bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeggebracht. Het hof rekent verdachte het bewezenverklaarde dan ook zwaar aan.
Op basis van aanwijzingen in het dossier acht het hof aannemelijk dat de reden voor de aanslag was gelegen in het werk van [benadeelde 1] als curator. Het hof beschouwt de aanslag daarom als een aantasting van de rechtstaat en weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Het hof heeft rekening gehouden met uitspraken in vergelijkbare zaken. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 12 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar twee keer is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf, maar niet in de afgelopen tien jaar. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met bijna tien maanden is overschreden. Deze overschrijding is deels verklaarbaar door de onderzoekswensen van de verdediging en de regiezitting en deels door de agenda van de raadsman. Het hof zal, gelet op deze termijnoverschrijding, de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren en negen maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt (na wijziging in eerste aanleg) € 2.217.746,32 en is opgebouwd uit de volgende posten:
Materiële schade
Zaakschade (restantwaarde gedragen kostuum)
600,00
Medische kosten totaal
4.477,64
Verblijfkosten ziekenhuis
240,00
Overige verblijfkosten
1.170,15
Verlies van arbeidsvermogen
1.945.058,00
Kosten onderzoek verlies arbeidsvermogen
4.099,77
Huishoudelijke hulp
104.653,00
Verlies van zelfwerkzaamheid
57.142,00
Reiskosten
305,76
Immateriële schade
100.000,00
Benadeelde partij [benadeelde 1] heeft daarnaast een conform het liquidatietarief met vijf punten vast te stellen vergoeding voor proceskosten gevorderd.
De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van € 114.246,03 toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben verzocht de vordering in zijn geheel hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijk rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen althans gematigd. Ten aanzien van de zaakschade, medische kosten, verblijfkosten ziekenhuis, overige verblijfkosten en reiskosten heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat de opgevoerde schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel (bij een deel van de posten) dat het vereiste causaal verband ontbreekt. Met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen, de huishoudelijke hulp en het verlies van zelfwerkzaamheid is, kort gezegd, aangevoerd dat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd, nu onder meer niet kan worden vastgesteld dat [benadeelde 1] de gestelde schade heeft geleden, lijdt en zal lijden. De kosten van het onderzoek verlies aan arbeidsvermogen acht de raadsman hoog en hij vraagt zich af of in dit verband wel schadebeperkend is opgetreden. Daarnaast heeft hij ten aanzien van deze kosten aangevoerd dat niet is gebleken dat ze door de benadeelde partij zijn voldaan.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat het bestaan hiervan onvoldoende is onderbouwd, nu niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, en dat de hoogte van het bedrag geen basis kent. Tot slot heeft de raadsman, voor het geval het hof de schadevergoedingsmaatregel mocht opleggen, verzocht het aantal dagen
(naar het hof begrijpt)gijzeling te bepalen op nul, dan wel één dag omdat de schadevergoedingsmaatregel anders onmiskenbaar en onontkoombaar tot een extra straf zou leiden.
Het oordeel van het hof
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van de zaakschade, medische kosten, verblijfkosten ziekenhuis en reiskosten uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat benadeelde partij [benadeelde 1] de in dat verband gestelde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte. De vordering zal daarom in zoverre, te weten tot een bedrag van € 5.623,40, worden toegewezen.
Ten aanzien van de overige verblijfkosten is naar het oordeel van het hof met betrekking tot de kosten voor het verblijf op een geheime locatie in de periode van 9 tot en met 25 november 2019 ter terechtzitting voldoende gebleken dat dit schade is die benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte rechtstreeks heeft geleden. Het hof zal de vordering daarom in zoverre, te weten tot een bedrag van € 585,83, toewijzen. Ten aanzien van het restant van de overige verblijfkosten is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan benadeelde partij [benadeelde 1] daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat benadeelde partij [benadeelde 1] sinds hij is neergeschoten jaarlijks bruto € 10.000,- minder loon heeft ontvangen en (hoogstwaarschijnlijk) tot zijn pensioendatum zal ontvangen, omdat hij sindsdien minder uren kan en zal kunnen werken. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat dit loonverlies, dat het hof op grond van artikel 6:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) over de hele periode begroot op € 116.150,-, schade is die benadeelde partij [benadeelde 1] rechtstreeks heeft geleden/hoogstwaarschijnlijk zal lijden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte. Het hof zal de vordering met betrekking tot het verlies aan arbeidsvermogen daarom in zoverre toewijzen. Benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zijn vordering met betrekking tot het verlies aan arbeidsvermogen verder gebaseerd op schade die hij zou hebben geleden doordat er minder dividend van aanmerkelijk belang aan hem zou toekomen ten gevolge van de aanslag. Het hof is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan benadeelde partij [benadeelde 1] daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het gevorderde bedrag voor kosten voor huishoudelijke hulp is gebaseerd op het normbedrag uit de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp dat past bij het huishouden en het letsel van benadeelde partij [benadeelde 1] en het gedeelte van de huishoudelijke taken dat hij vóór de aanslag voor zijn rekening nam, resulterend in een bedrag van circa € 60,- per week, over de periode van de aanslag tot zijn zeventigste verjaardag. Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat benadeelde partij [benadeelde 1] de in dit verband gestelde schade rechtstreeks heeft geleden/hoogstwaarschijnlijk zal lijden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte en begroot die schade op grond van artikel 6:105 lid 1 BW op het gevorderde bedrag. De vordering zal daarom volledig worden toegewezen voor zover deze ziet op de kosten voor huishoudelijke hulp.
Het gevorderde bedrag voor verlies van zelfwerkzaamheid is gebaseerd op het normbedrag uit de Letselschaderichtlijn Zelfwerkzaamheid dat past bij de woning waarin benadeelde partij [benadeelde 1] en zijn partner wonen, te weten een bedrag van circa € 1.675,- per jaar, over de periode van de aanslag tot zijn zeventigste verjaardag. Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat benadeelde partij [benadeelde 1] de in dit verband gestelde schade rechtstreeks heeft geleden/hoogstwaarschijnlijk zal lijden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte en begroot die schade op grond van artikel 6:105 lid 1 BW op het gevorderde bedrag. De vordering zal daarom volledig worden toegewezen voor zover deze ziet op het verlies van zelfwerkzaamheid.
De kosten voor het onderzoek verlies arbeidsvermogen zijn naar het oordeel van het hof gemaakt ter vaststelling van de schade en betreffen als zodanig in een gerechtelijke procedure geen materiële schade, maar maken dan onderdeel uit van de proceskosten. Dit deel van de proceskosten wordt geacht te zijn opgenomen in het op basis van het liquidatietarief vastgestelde, forfaitaire, bedrag dat voor proceskosten zal worden toegewezen. Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen voor zover deze ziet op de kosten voor het onderzoek verlies arbeidsvermogen.
Immateriële schade
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel (bestaande uit
een schotwond in zijn been waardoor zijn liesslagader en zenuwen zijn beschadigd), heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte. Artikel 6:106 aanhef en onder b BW bepaalt - voor zover hier relevant - dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voor de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de immateriële schade is derhalve niet vereist dat blijkt dat de benadeelde partij is behandeld voor psychische problemen. Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van het delict alsmede de gevolgen ervan voor de benadeelde partij, en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, stelt het hof de vergoeding daarvoor vast op een bedrag van € 100.000,--.
Proceskosten
Het hof zal verdachte veroordelen in de op basis van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven begrote proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep. Het hof heeft er bij deze begrotingen rekening mee gehouden dat de advocaat van benadeelde partij [benadeelde 1] in de zaken van verdachte en van [medeverdachte] dezelfde vordering heeft ingediend met (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) dezelfde toelichting en dat de advocaat zowel ter zitting in eerste aanleg als ter zitting in hoger beroep in beide zaken gelijktijdig en gelijkluidend het woord heeft gevoerd. Naar het oordeel van het hof heeft dit ertoe geleid dat slechts de helft van de werkzaamheden die de advocaat ten behoeve van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] heeft verricht aan de vordering in de zaak van verdachte kunnen worden toegerekend. Het hof zal daarom de helft van de punten voor de werkzaamheden van de advocaat toekennen in de zaak van verdachte. Dit leidt ertoe dat het hof in eerste aanleg 0,5 punt toekent voor de schriftelijke toelichting en 0,5 punt voor de inhoudelijke zitting, zodat het hof de proceskosten in eerste aanleg op basis van het ten tijde van de uitspraak in eerste aanleg geldende tarief zal begroten op (1 x € 2.491,- =) € 2.491,-. In hoger beroep kent het hof 0,25 punt toe voor de onderbouwing van de vordering in hoger beroep en 0,5 punt voor de inhoudelijke zitting. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep daarom op basis van het thans geldende tarief VI begroten op (0,75 x € 4.428,- =) € 3.321,-. Het hof zal verdachte dus veroordelen in de proceskosten ter hoogte van in totaal € 5.812,-.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Het grootste deel van de materiële schade zal pas in de toekomst ontstaan. Het daarvoor toegewezen bedrag is grotendeels gebaseerd op de rapportage van [bureau naam] , waarin als kapitalisatiedatum 1 januari 2022 is gehanteerd. Het hof zal de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade daarom op 1 januari 2022 bepalen. De immateriële schade is naar het oordeel van het hof op de datum van de aanslag ontstaan, zodat 6 november 2019 als aanvangsdatum voor de immateriële schade zal worden bepaald.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de in het dictum te noemen wijze. Gelet op het bepaalde in artikel 6:4:20, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ziet het hof in hetgeen de raadsman in dit verband heeft aangevoerd, geen aanleiding om de gijzeling te beperken.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn tot vergoeding van de schade gehouden zodat het toe te wijzen deel van de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 39.374,91 en is opgebouwd uit de volgende posten:
Affectieschade
17.500,00
Shockschade
20.000,00
Verplaatste schade, bestaande uit:
Medische kosten
300,00
Reiskosten
62,40
Kosten MST
147,00
Verblijfkosten op locatie
220,00
Parkeerkosten
14,50
Eigen risico
385,00
Opgenomen vrije dagen
746,01
[benadeelde 2] heeft daarnaast een conform het liquidatietarief met vijf punten vast te stellen vergoeding voor proceskosten gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de als verplaatste schade gevorderde reiskosten, parkeerkosten, kosten MST, verblijfkosten op locatie en opgenomen vrije dagen. Zij hebben verzocht de vordering voor zover deze ziet op affectie- en shockschade, de medische kosten en het eigen risico, hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijk rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen dan wel gematigd. Ten aanzien van de verplaatste schade heeft hij hiertoe aangevoerd dat de verschillende posten onvoldoende zijn onderbouwd en bij de kosten MST tevens dat het vereiste causaal verband ontbreekt. Met betrekking tot de affectieschade heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat [benadeelde 1] ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen en ten aanzien van de shockschade heeft hij zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste.
Het oordeel van het hof
Affectieschade
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1750) in een zaak waarin affectieschade werd gevorderd, als volgt overwogen:
2.4
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.4.6). Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegens “ernstig en blijvend letsel” van de gekwetste als bedoeld in artikel 6:107 BW hangt in belangrijke mate af van de mate van de blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij - volgens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis - “een zeer bijzondere ernst van letsel” is vereist. De wetgever heeft daarbij als indicatie genoemd dat in geval van lichamelijk letsel bij een - aan de hand van de AMA-guides vastgestelde - blijvende functiestoornis van 70% of meer in ieder geval sprake is van “ernstig en blijvend letsel”. In het bijzonder in die gevallen waarin niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een dergelijke hoge en blijvende functiestoornis, kan de rechter ook anderszins de invloed van het letsel op het leven van de gekwetste en de naaste betrekken bij zijn beoordeling of een naaste aanspraak kan maken op een vergoeding als bedoeld in artikel 6:107 BW.
[benadeelde 2] is de levenspartner van [benadeelde 1] . [benadeelde 1] is door de bewezenverklaarde aanslag ernstig gewond geraakt aan zijn been. Hij heeft daarbij blijvend letsel opgelopen aan zijn bloedvaten en zenuwen, waardoor hij continu pijn heeft, vaak moet rusten en beperkt is in zijn activiteiten. Zoals het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft waargenomen, heeft [benadeelde 1] niet alleen moeite met lopen, maar kan hij ook niet langdurig zitten. Dit heeft onder meer tot gevolg dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet meer samen kunnen wandelen of de stad in gaan, niet meer samen in de tuin kunnen werken en samen bepaalde sociale contacten niet meer kunnen onderhouden. De beperkingen die [benadeelde 1] ondervindt ten gevolge van de aanslag hebben bovendien gevolgen voor het seksleven van hem en [benadeelde 2] , hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de effectuering van hun kinderwens. Het staat naar het oordeel van het hof buiten kijf dat dit alles grote impact heeft op het leven van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . De behandelend vaatchirurg heeft in 2021 gerapporteerd dat de klachten van [benadeelde 1] sterk invaliderend zijn, dat er nog weinig verbetering te verwachten is en dat er rekening mee moet worden gehouden dat dit de eindsituatie is. Sindsdien is er geen verbetering opgetreden in de bestaande klachten en zijn er zelfs nieuwe klachten bijgekomen door een overbelasting van het heupgewricht ten gevolge van de overige klachten. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat het letsel dat [benadeelde 1] door het bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft opgelopen, blijvend een grote impact op het leven van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zal hebben. Naar het oordeel van het hof is die invloed van dien aard dat [benadeelde 2] , hoewel het hof niet kan vaststellen dat er sprake is van een blijvende functiestoornis van 70% of meer, op grond van artikel 6:107 lid 1 onder b BW en het Besluit vergoeding affectieschade, aanspraak kan maken op de gevorderde vergoeding voor affectieschade. In zoverre zal de vordering daarom worden toegewezen.
Shockschade
De Hoge Raad heeft op 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) in een zaak waarin een vergoeding van shockschade werd gevorderd, als volgt overwogen.
3.4
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel (...).
3.5
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Kort nadat haar partner [benadeelde 1] was neergeschoten, heeft [benadeelde 2] in een appbericht gelezen dat er iemand gewond was geraakt bij een schietpartij bij haar in de straat. Vrezend dat [benadeelde 1] het slachtoffer was, is zij telefonisch naar hem op zoek gegaan en vernam zij uiteindelijk van de politie dat [benadeelde 1] inderdaad het slachtoffer was en dat hij naar het ziekenhuis was gebracht. In het ziekenhuis hoorde zij na enige tijd dat [benadeelde 1] werd geopereerd aan een schotwond in zijn been. Kort na 14:00 uur, circa zes uur na de aanslag, mocht [benadeelde 2] naar [benadeelde 1] toe. Hij was toen wakker.
Hoewel het hof begrijpt dat [benadeelde 2] op de dag van de aanslag een zenuwslopende, emotioneel gezien zware tijd heeft doorgemaakt, die ook naderhand nog zijn tol heeft geëist, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een voor de toekenning van shockschade vereiste confrontatie met de jegens [benadeelde 1] gepleegde onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan. Het hof zal de vordering dan ook afwijzen voor zover deze ziet op shockschade.
Verplaatste schade
Op grond van artikel 6:107 lid 1 onder a BW kan [benadeelde 2] aanspraak maken op vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van [benadeelde 1] , indien [benadeelde 1] vergoeding van die kosten had kunnen vorderen als hij ze zelf had gemaakt. Van de kosten waarvoor [benadeelde 2] onder de noemer verplaatste schade vergoeding vordert, voldoen naar het oordeel van het hof enkel de kosten MST (aanschaf producten in ziekenhuis) aan dit vereiste. De vordering zal daarom worden toegewezen voor zover deze ziet op de kosten MST. De overige kosten die als verplaatste schade zijn opgevoerd, komen niet als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking en evenmin op een andere grond. In zoverre zal de vordering daarom worden afgewezen.
Proceskosten
Het hof zal verdachte veroordelen in de op basis van het liquidatietarief kanton begrote proceskosten in eerste aanleg en de op basis van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven begrote proceskosten in hoger beroep. Het hof heeft er bij deze begrotingen rekening mee gehouden dat de advocaat van [benadeelde 2] in de zaken van verdachte en van [medeverdachte] dezelfde vordering heeft ingediend met (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) dezelfde toelichting en dat de advocaat zowel ter zitting in eerste aanleg als ter zitting in hoger beroep in beide zaken gelijktijdig en gelijkluidend het woord heeft gevoerd. Naar het oordeel van het hof heeft dit ertoe geleid dat slechts de helft van de werkzaamheden die de advocaat ten behoeve van de vordering van [benadeelde 2] heeft verricht aan de vordering in de zaak van verdachte kunnen worden toegerekend. Het hof zal daarom de helft van de punten voor de werkzaamheden van de advocaat toekennen in de zaak van verdachte. Dit leidt ertoe dat het hof in eerste aanleg 0,5 punt toekent voor de schriftelijke toelichting en 0,5 punt voor de inhoudelijke zitting, zodat het hof de proceskosten in eerste aanleg op basis van het ten tijde van de uitspraak in eerste aanleg geldende tarief zal begroten op (1 x € 373,- =) € 373,-. In hoger beroep kent het hof 0,25 punt toe voor de onderbouwing van de vordering in hoger beroep en 0,5 punt voor de inhoudelijke zitting. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep daarom op basis van het thans geldende tarief II begroten op (0,75 x € 1.183,- =) € 887,25. Het hof zal verdachte dus veroordelen in de proceskosten ter hoogte van in totaal € 1.260,25.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Naar het oordeel van het hof is zowel de affectieschade als de verplaatste schade op de datum van de aanslag ontstaan. Het hof zal de aanvangsdatum van de wettelijke rente daarom op 6 november 2019 bepalen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de in het dictum te noemen wijze.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn tot vergoeding van de schade gehouden zodat het toe te wijzen deel van de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 384.154,23 (driehonderdvierentachtigduizend honderdvierenvijftig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 284.154,23 (tweehonderdvierentachtigduizend honderdvierenvijftig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 100.000,-- (honderdduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.099,77 (vierduizend negenennegentig euro en zevenenzeventig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 5.812,-- (vijfduizend achthonderdtwaalf euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 384.154,23 (driehonderdvierentachtigduizend honderdvierenvijftig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 284.154,23 (tweehonderdvierentachtigduizend honderdvierenvijftig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 100.000,-- (honderdduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 345 (driehonderdvijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2022 en van de immateriële schade op 6 november 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.647,-- (zeventienduizend zeshonderdzevenenveertig euro) bestaande uit € 147,-- (honderdzevenenveertig euro) materiële schade en € 17.500,-- (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.260,25 (duizend tweehonderdzestig euro en vijfentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.647,-- (zeventienduizend zeshonderdzevenenveertig euro) bestaande uit € 147,-- (honderdzevenenveertig euro) materiële schade en € 17.500,-- (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 november 2019.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 19 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.