ECLI:NL:GHARL:2024:2465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
200.321.684
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betalingsverplichtingen en informatieverplichtingen in logistieke overeenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tussen IT Way Trans Group B.V. (hierna: WTG) en Specialized Logistix Supply Chain B.V. (hierna: Logistix). WTG had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de vorderingen van Logistix grotendeels waren toegewezen en die van WTG waren afgewezen. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht voor logistieke diensten, waarbij Logistix WTG hielp met het in ontvangst nemen, inklaren en afgeven van goederen. WTG betwistte de betalingsverplichting voor de facturen van Logistix, omdat zij vond dat te veel kosten in rekening waren gebracht voor opslag. WTG had ook een beroep gedaan op opschorting en verrekening, maar het hof oordeelde dat WTG onvoldoende had onderbouwd waarom zij niet de volledige kosten voor opslag hoefde te betalen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde WTG tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Het hof concludeerde dat WTG toegang had tot de benodigde informatie en dat de argumenten van WTG niet voldoende waren om de vorderingen van Logistix te weerleggen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.684
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 514077
arrest van 9 april 2024
in de zaak van
IT Way Trans Group B.V.,
die is gevestigd in Amersfoort,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: WTG,
advocaat: onttrokken, voordien mr. I.M.C.A. Reinders Folmer
tegen
Specialized Logistix Supply Chain B.V.,
die is gevestigd in Giesbeek
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: Logistix,
advocaat: mr. E.T. van den Hout

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 29 augustus 2023 heeft op 7 februari 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Twee dagen daarvoor heeft de advocaat van WTG zich onttrokken. Gelet op artikel 7.6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven is de mondelinge behandeling wel gehouden. WTG is niet verschenen, ook niet in persoon. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Op grond van een overeenkomst van opdracht heeft Logistix logistieke diensten verricht voor WTG met betrekking tot het in ontvangst nemen, laten inklaren en aan een vervoerder afgeven van goederen. Logistix heeft WTG facturen gestuurd voor die diensten. WTG heeft die facturen gedeeltelijk onbetaald gelaten omdat Logistix volgens haar te veel kosten heeft gerekend voor het opslaan van de goederen. Logistix heeft betaling gevorderd van het onbetaalde deel. WTG betwist de betalingsverplichting en heeft verder een beroep gedaan op opschorting, omdat Logistix haar informatieverplichtingen niet zou zijn nagekomen, en op verrekening. In (voorwaardelijke) reconventie heeft WTG betaling gevorderd voor zoekgeraakte goederen en onnodig gemaakte opslagkosten.
2.2.
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft in het vonnis van 20 april 2022 de vorderingen van Logistix grotendeels toegewezen. De vorderingen van WTG zijn afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van Logistix alsnog worden afgewezen en die van WTG toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

Uitkomst
3.1.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. WTG heeft, in het licht van de door Logistix verschafte informatie, onvoldoende toegelicht waarom zij niet de (volledige) kosten voor de opslag hoefde te betalen. Het beroep op het opschortingsrecht faalt ook, gelet op de door Logistix verschafte informatie. De tegenvorderingen van WTG slagen niet, net als het beroep op verrekening. WTG wordt in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Het hof legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Feiten
3.2.
De rechtbank heeft in rov. 2.1 en 2.2 van het vonnis feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht. Kort samengevat komt het hierop neer.
3.3.
WTG verzorgt transport van goederen vanuit China. Logistix verrichtte diensten voor WTG rond het vliegveld van Luik onder een overeenkomst van opdracht. Logistix, deels door tussenkomst van onderaannemer Be-Cargo, nam per vliegtuig aangevoerde goederen in ontvangst wanneer deze waren uitgeladen door de
handler, vervoerde de goederen naar een pakhuis waar zij werden opgeslagen, zorgde voor de inklaring door de douane en meldde aan de door WTG ingeschakelde vervoerder UPS wanneer de goederen na vrijgave door de douane konden worden opgehaald in het pakhuis van Be-Cargo. UPS haalde de goederen vervolgens op. Van de inontvangstneming en van de afgifte aan UPS werden schriftelijke bewijzen opgemaakt.
3.4.
Logistix heeft op 11 december 2019 een factuur gestuurd van € 72.347,57 en op 7 februari 2020 een factuur van € 25.745, telkens inclusief omzetbelasting. WTG heeft daarvan in totaal € 61.186 onbetaald gelaten. De bij deze facturen horende (34) specificaties heeft Logistix (als productie 17) bij de inleidende dagvaarding gevoegd.
Vorderingen
3.5.
Logistix heeft betaling gevorderd van het restant, vermeerderd met, op grond van Logistix’ algemene voorwaarden, een rente van 1% per maand en buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie heeft WTG, onder de voorwaarde dat haar beroep op opschorting en verrekening in conventie wordt afgewezen, ontbinding van de overeenkomst gevorderd en betaling gevorderd van schadevergoeding van € 35.848,62 wegens zoekgeraakte goederen en van € 49.485,37 wegens onnodig gemaakte opslagkosten. Het hoger beroep draait met name om de vraag of WTG de facturen van Logistix moet betalen.
De overeenkomst
3.6.
Onderdeel van de betalingsverplichting van WTG onder de overeenkomst waren de kosten voor de opslag in het pakhuis, van het moment van inontvangstneming tot het moment van ophalen door UPS, waarbij voor de eerste 24 uur niet hoefde te worden betaald. Beide partijen gaan hiervan uit en in de overeenkomst staat in een opsomming van in rekening te brengen kosten “
Warehouse storage (24 hours free)”. WTG heeft een beroep gedaan op de regeling in de algemene voorwaarden met de strekking dat alle kosten voor rekening van WTG komen en aangevoerd, naar het hof begrijpt, dat dit in de overeenkomst zelf had moeten staan. WTG gaat er daarmee aan voorbij dat de overeenkomst zelf voorziet in verschuldigdheid van de opslagkosten na 24 uur, terwijl WTG er zelf in de memorie van antwoord (2.7 en 2.9) ook vanuit gaat dat zij na 24 uur kosten voor opslag moet betalen.
3.7.
WTG lijkt ervan uit te gaan dat (Logistix ervoor moet zorgen dat) het hele proces van inontvangstneming, inklaren en afgifte aan UPS binnen 24 uur moet geschieden. Dat volgt niet uit de tekst van de overeenkomst. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Logistix toegelicht dat dit proces soms binnen 24 uur lukte, maar dat de duur ervan afhangt van factoren die Logistix niet in de hand heeft: de snelheid van de douane en eventueel nader onderzoek dat de douane wil verrichten, terwijl de douane niet in het weekend werkt. WTG heeft dit niet weersproken. Zij is niet op de zitting verschenen en het hof kan gelet op artikel 88 lid 2 Rv daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Het hof gaat ervan uit dat de toelichting van Logistix juist is. Verder staat tussen partijen vast dat het contract tussen WTG en UPS over het ophalen van goederen bij het pakhuis niet voorzag in ophalen in het weekend. Dan bleven de goederen dus in het pakhuis, ook als dat langer dan 24 uur duurde. Daarmee komt vast te staan dat de overeenkomst niet voorzag in aflevering aan UPS binnen 24 uur na inontvangstneming, terwijl WTG moest betalen voor opslag na 24 uur.
Bezwaar van WTG; betwisting (omvang) facturen en opschorting
3.8.
De kern van het bezwaar van WTG, dat ten grondslag ligt aan haar betwisting van de vordering maar ook aan haar beroep op opschorting, ligt in de kosten voor de opslag en de informatievoorziening daarover. De andere posten op de facturen heeft zij niet betwist. WTG heeft aangevoerd dat Logistix, mede gelet op haar verantwoordingsplicht als bedoeld in artikel 7:403 BW, niet voldoende heeft onderbouwd waarom opslagkosten verschuldigd zijn. Dit bezwaar spitst zich toe op de verklaring voor het langer in opslag staan van goederen dan 24 uur, in enkele tientallen zendingen waarop de facturen (van 11 december 2019 en 7 februari 2020) betrekking hebben. WTG meent dat Logistix niet tijdig aan UPS heeft gemeld dat de goederen (na inklaring) konden worden opgehaald. Verder zou Logistix tegenover UPS onduidelijk zijn geweest over de plaats van het pakhuis waar de goederen moesten worden opgehaald.
3.9.
Logistix heeft naar aanleiding van WTG’s vragen over de facturen een excel overzicht (productie 18 bij conclusie van antwoord in reconventie) aan WTG gestuurd met data en tijdstippen van inontvangstneming en afgifte aan UPS en de data van inklaring door de douane, per zending. Naar de rechtbank, in hoger beroep onbestreden, heeft vastgesteld, is dat op 15 januari 2020 gebeurd. Uit het door WTG als productie 9 bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht volgt dat zij ook beschikte over de data waarop Logistix aan UPS (per e-mail) berichtte dat de goederen gereed stonden om af te halen. Nadien, bij e-mail van 19 mei 2020 zoals de rechtbank, in hoger beroep onbestreden, heeft vastgesteld, heeft Logistix de data en tijdstippen verder onderbouwd met foto’s van de onderliggende stukken van inontvangstneming en afgifte aan UPS en de e-mails van Logistix aan UPS dat goederen gereedstonden (productie 19 bij conclusie van antwoord in reconventie). WTG heeft aangevoerd dat die documenten geen betrekking hebben op de vordering, maar dat heeft WTG onvoldoende onderbouwd omdat de nummers van de gedocumenteerde zendingen aansluiten bij de zendingen op de facturen waarvan betaling wordt gevorderd.
3.10.
WTG heeft, in het licht van de door Logistix verschafte informatie, onvoldoende gemotiveerd toegelicht waarom zij de opslagkosten niet hoefde te betalen en waarom Logistix tekortschoot in de informatievoorziening. WTG heeft een grote hoeveelheid stukken in het geding gebracht. Die hebben betrekking op een groot aantal zendingen, een groter aantal zendingen dan waarvoor Logistix betaling vordert. De excel overzichten die WTG heeft overgelegd (productie 9 bij conclusie van antwoord en productie 10 bij memorie van grieven) verschillen van elkaar en noemen verschillende data van inontvangstneming, inklaring en afgifte aan UPS bij dezelfde zendingen. Informatie waarvan WTG aanvoert dat die ontbreekt of onjuist is in het overzicht in productie 10 bij memorie van grieven staat wel of anders vermeld in het overzicht van productie 9 bij conclusie van antwoord of valt na te gaan in de als productie 19 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde stukken. Daarmee wordt voor het hof niet duidelijk op welke punten de door Logistix verstrekte informatie (en de op basis daarvan berekende opslagkosten) niet zou kloppen. De grote hoeveelheid documenten die WTG heeft overgelegd maakt dit, zonder adequate toelichting, ook niet voldoende duidelijk. Van de stukken over de beweerde miscommunicatie tussen Logistix en UPS over het volume van de op te halen goederen heeft WTG niet duidelijk kunnen maken dat dit gaat om zendingen waarop de facturen betrekking hebben. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof WTG geen vragen kunnen stellen om de bezwaren van WTG beter te kunnen begrijpen en heeft WTG de toen gegeven nadere toelichting van Logistix niet verder weersproken. De tekortschietende onderbouwing in de stukken, samen met het niet-verschijnen ter zitting, brengt het hof tot de conclusie dat WTG’s betwisting van de omvang van het te betalen bedrag niet slaagt en haar betoog over de tekortschietende informatievoorziening vanuit Logistix evenmin.
3.11.
Daar komt bij dat voldoende vast is komen te staan dat WTG toegang had tot het digitale systeem van BeCargo waarin stond vermeld wanneer de goederen in ontvangst werden genomen, wanneer zij werden ingeklaard (zodat UPS kon ophalen) en wanneer zij zijn opgehaald. Logistix heeft aangevoerd dat zij WTG de inloggegevens voor dit systeem heeft verstrekt. WTG heeft aangevoerd dat zij niet in dat systeem kon, maar bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Logistix specifiek toegelicht dat WTG e-mails aan Logistix heeft gestuurd waaruit bleek dat zij in het systeem kon en daar informatie uit haalde. Uit hetgeen Logistix ter zitting heeft verklaard volgt ook dat elke stap in het proces (inontvangstneming, inklaring, afgifte) direct in het systeem zichtbaar was. Doordat WTG niet is verschenen heeft het hof haar niet met deze toelichting door Logistix kunnen confronteren. Bij gebrek aan nadere onderbouwing van WTG (en) door haar niet verschijnen, gaat het hof uit van de juistheid van Logistix’ betoog. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hieruit volgt dat WTG precies kon zien of er (mogelijk aan Logistix te wijten) vertraging was opgetreden tussen het inklaren en het ophalen door UPS. Dat het systeem niet de onderliggende bescheiden bevatte, zoals WTG heeft aangevoerd, is daarbij niet van doorslaggevend belang omdat Logistix die bescheiden naar aanleiding van WTG’s bezwaren alsnog heeft verstrekt en WTG niet heeft onderbouwd dat de gegevens van Logistix niet kloppen.
3.12.
Ook heeft WTG onvoldoende onderbouwd dat Logistix tegenover UPS onduidelijk is geweest over de plaats van het pakhuis waar de goederen moesten worden opgehaald. WTG heeft toegelicht dat er op het adres van het pakhuis van Be-Cargo meerdere pakhuizen gevestigd zijn. Logistix heeft toegelicht dat UPS het pakhuis van Be-Cargo goed kon vinden, dat Logistix UPS specifieke instructies heeft gegeven om bij het juiste pakhuis te komen en dat UPS al jarenlang dagelijks zaken doet met Be-Cargo zodat zij het juiste pakhuis goed weet te vinden. WTG heeft haar bezwaar daarop niet nader toegelicht.
3.13.
WTG’s betwisting van (de omvang van) de vordering slaagt dus niet. Ook haar beroep op het opschortingsrecht, dat is gebaseerd op tekortschieten in de informatievoorziening, slaagt gelet op het voorgaande niet. WTG had steeds toegang tot de informatie die de basis van de facturen vormde en dat die informatie niet juist was, is niet gebleken.
Beroep op verrekening en vorderingen in reconventie
3.14.
Ook het beroep op verrekening slaagt niet. Dit beroep is gebaseerd op dezelfde vorderingen die WTG in (voorwaardelijke) reconventie heeft ingesteld. WTG heeft gesteld dat goederen waar Logistix voor verantwoordelijk was, zijn zoekgeraakt en dat haar Chinese opdrachtgevers daarvoor mogelijk een schadeclaim bij WTG zullen indienen. Logistix heeft betwist dat goederen onder haar verantwoordelijkheid zijn zoekgeraakt en toegelicht dat zij alle goederen aan UPS heeft afgegeven. Ter onderbouwing beroept zij zich op de afgiftedocumenten die zij heeft overgelegd. In het licht daarvan heeft WTG onvoldoende onderbouwd dat Logistix niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Ook de beweerdelijke geleden schade heeft WTG in het licht van de betwisting door Logistix onvoldoende toegelicht. De schadevordering wegens onnodig gemaakte opslagkosten die WTG ook aan haar beroep op verrekening ten grondslag legt en die zij in reconventie heeft ingesteld, slaagt evenmin. In wezen gaat het hier om de kosten die WTG onder de overeenkomst aan Logistix moet betalen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen – die betalingsverplichting bestaat en WTG heeft niet voldoende toegelicht waarom Logistix tekortschoot – volgt dat geen sprake is van schade waarvoor Logistix aansprakelijk is.
3.15.
Uit het voorgaande volgt dat de reconventionele geldvorderingen terecht zijn afgewezen.
3.16.
WTG heeft in reconventie ook ontbinding van de overeenkomst gevorderd omdat Logistix gebruik heeft gemaakt van tussenpersonen, waardoor miscommunicatie is ontstaan. Niet is echter gebleken dat Logistix onder de overeenkomst geen tussenpersonen mocht inschakelen, terwijl uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat geen sprake is van tekortschietende informatievoorziening. WTG was overigens al eerder bekend met het gebruik van tussenpersonen en heeft daar toen niet over geklaagd. Deze vordering is daarom ook op goede gronden afgewezen.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
3.17.
De algemene voorwaarden van Logistix voorzien in artikel 6.3 in een rente van 1% per maand. De rechtbank heeft die toegepast. WTG komt in hoger beroep op tegen dat oordeel, maar motiveert niet waarom die rente niet zou gelden. De rechtbank heeft geoordeeld dat Logistix’ algemene voorwaarden van toepassing zijn en tegen dat oordeel heeft WTG geen grief gericht. WTG’s bezwaren tegen het oordeel van de rechtbank over de algemene voorwaarden richten zich, naar het hof begrijpt, alleen op de gelding van de in 3.6 genoemde regeling over kosten. Andere bezwaren tegen de rente heeft WTG niet aangevoerd, zodat het oordeel van de rechtbank blijft staan. Over de buitengerechtelijke incassokosten heeft WTG betoogd dat deze tot nihil moeten worden gematigd, omdat Logistix als opdrachtnemer gehouden was informatie te geven en haar werkzaamheden ter zake geen incasso-activiteit zijn. Dat betoog slaagt niet. De correspondentie van de kant van Logistix houdt niet alleen informatieverschaffing in, maar ook herhaalde sommaties en pogingen het geschil minnelijk te regelen. Het oordeel van de rechtbank over de incassokosten blijft daarom in stand.
Overige argumenten WTG
3.18.
WTG heeft ten slotte een beroep gedaan op eigen schuld (artikel 6:101 lid 1 BW) aan de kant van Logistix en op ongerechtvaardigde verrijking. Het beroep op eigen schuld slaagt niet. Eigen schuld kan een rol spelen bij een vordering tot vergoeding van schade; de vordering van Logistix betreft echter nakoming van WTG’s betalingsverplichting. WTG heeft verder aangevoerd dat Logistix ongerechtvaardigd wordt verrijkt als WTG moet betalen voor kosten van opslag langer dan 24 uur, terwijl Logistix is tekortgeschoten. Uit het voorgaande volgt dat Logistix op grond van de overeenkomst recht heeft op betaling van die kosten en dat geen tekortkoming is gebleken. Ook dit betoog van WTG slaagt niet.
Slotsom
3.19.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat WTG in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof WTG tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 april 2022;
4.2.
veroordeelt WTG tot betaling van de volgende proceskosten van Logistix:
€ 2.135,- aan griffierecht;
€ 4.426,- aan salaris van de advocaat van Logistix (2 procespunten x appeltarief IV van € 2.213 per punt);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P. Oosterhoff, B.J. Engberts en E. Baghery Ziabari, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.