ECLI:NL:GHARL:2024:2332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
200.328.822/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van bewindzaak wegens geen belang bij hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de niet-ontvankelijkheid van de rechthebbende in zijn verzoek tot hoger beroep. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om onderbewindstelling van zijn goederen, wat door de kantonrechter was toegewezen. De rechthebbende, geboren in 1993, had verzocht om deze onderbewindstelling vanwege verkwisting en problematische schulden. Hij was tijdelijk dakloos geweest en had hulp gekregen van een crisisopvang bij het indienen van zijn verzoek. In hoger beroep stelde de rechthebbende dat hij geen belang had bij de onderbewindstelling en dat hij niet op de hoogte was van het verzoekschrift.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de rechthebbende in het hoger beroep beoordeeld. Het hof oordeelde dat de rechthebbende geen belang had bij het hoger beroep, omdat hij in eerste aanleg had gekregen wat hij had verzocht. De rechthebbende had geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij geen problematische schuldenlast meer had, en de bewindvoerder had verklaard dat er geen medewerking van de rechthebbende was geweest. Het hof concludeerde dat de rechthebbende niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, en kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de onderbewindstelling zelf.

De beslissing van het hof is genomen door de rechters M.M. Lorist, I.A. Vermeulen en B.J. Voerman, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De beschikking is een bevestiging van het uitgangspunt dat iemand geen belang heeft bij hoger beroep als deze in eerste aanleg heeft gekregen wat verzocht is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.822/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10279290)
beschikking van 28 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker](de rechthebbende),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. W.G. ten Have te Winschoten.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de bewindvoerder] B.V.(de bewindvoerder),

die kantoor houdt in [vestigingsplaats] ,

2.[de moeder] (de moeder),

die woont in [woonplaats2] ,

3.[de vader] (de vader),

die woont in [woonplaats3] .

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 juni 2023;
- een journaalbericht namens de rechthebbende van 11 juli 2023 met bijlage(n);
- een brief van de bewindvoerder van 14 augustus 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. Ten Have namens de rechthebbende;
- twee vertegenwoordigers van de bewindvoerder.
3. De feiten
3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1993.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 10 januari 2023, heeft de rechthebbende verzocht alle goederen die aan hem toebehoren of zullen toebehoren onder bewind te stellen, omdat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden. De rechthebbende heeft daarbij verzocht om de bewindvoerder als zodanig te benoemen.
3.3
De rechthebbende is van 4 november 2022 tot 6 februari 2023 dakloos geweest. De crisisopvang in [plaats1] ( [naam1] ) heeft de rechthebbende in de tijd dat hij daar verbleef geholpen met het indienen van het verzoekschrift.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van de rechthebbende een tijdelijk bewind ingesteld voor de duur van vijf jaren over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden en [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder(s) benoemd.
4.2
De rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2023. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de eerste plaats moet het hof beoordelen of de rechthebbende ontvankelijk is in het hoger beroep. De rechthebbende komt in hoger beroep van een beslissing van de kantonrechter, waarbij is toegewezen wat hij zelf heeft verzocht, namelijk de instelling van een bewind over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren met benoeming van de in zijn verzoek voorgestelde bewindvoerder. Het rechtsmiddel van hoger beroep is er niet om aan een partij van wie het verzoek door de eerste rechter is toegewezen, de gelegenheid te geven de gegeven beschikking ongedaan te maken omdat die partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien.
5.2
De rechthebbende wil van het bewind af en wenst daar op geen enkele wijze uitvoering aan te geven of over te communiceren met de bewindvoerder. Tegen die achtergrond stelt de rechthebbende zich allereerst op het standpunt dat hij er niet van op de hoogte was dat het onderhavige verzoekschrift is ingediend. De rechthebbende betwist dat hij hiervoor heeft getekend. Verder stelt de rechthebbende dat een beschermingsbewind geen nut meer heeft. Hij heeft inmiddels een huis via het Leger des Heils en er is volgens hem geen sprake van een problematische schuldenlast.
5.3
Volgens de bewindvoerder is sprake van een onwerkbare situatie. Wegens gebrek aan medewerking van en bedreigingen door de rechthebbende heeft de bewindvoerder het dossier niet behoorlijk kunnen opstarten, laat staan beheren. Het dossier leidt vanaf dat de rechthebbende hoger beroep heeft ingesteld voor de bewindvoerder een slapend bestaan.
Als de situatie niet verandert zal de bewindvoerder de kantonrechter om haar ontslag vragen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de bewindvoerder in beeld is gekomen toen de rechthebbende in de daklozenopvang zat. De betreffende vertegenwoordiger van de bewindvoerder heeft ter zitting verklaard erbij te zijn geweest toen de rechthebbende op
5 december 2022, in aanwezigheid van een begeleider van de daklozenopvang, zijn handtekening zette onder het verzoek tot onderbewindstelling. Naar eigen zeggen heeft de vertegenwoordiger op 5 december 2022 alle voor het bewind benodigde intakestukken (zoals het plan van aanpak, het schuldenoverzicht, het sociaal verslag) met de rechthebbende besproken. Ook is de rechthebbende volgens de vertegenwoordiger tijdens de intake expliciet het verschil uitgelegd tussen de twee redenen die tot een bewind kunnen leiden (5a. van het aanvraagformulier).
5.5
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de bewindvoerder heeft de rechthebbende zijn stellingen dat hij niet op de hoogte was van de indiening van het onderhavige verzoekschrift en dat hij het aanvraagformulier niet heeft ondertekend onvoldoende onderbouwd. Namens de rechthebbende is verder ook geen beroep gedaan op een wilsgebrek en evenmin is gebleken dat van een wilsgebrek sprake is.
Van een wijziging van omstandigheden die tot ontvankelijkheid en een hernieuwde beoordeling in hoger beroep zou kunnen leiden is evenmin gebleken. Het hof heeft geen enkele onderbouwing gezien van de stelling van de rechthebbende dat hij geen problematische schuldenlast meer zou hebben, terwijl een nadere onderbouwing wel van hem kon worden verwacht. De bewindvoerder heeft ter zitting aangegeven dat zij door de weigerachtige houding van de rechthebbende tot op heden nog niet eens een inventarisatie van de schulden heeft kunnen maken.
Het hof ziet in wat de rechthebbende heeft gesteld dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de rechthebbende geen belang heeft bij het hoger beroep omdat hij heeft gekregen wat hij in eerste aanleg heeft verzocht. Dit leidt tot het oordeel dat het hof de rechthebbende niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
5.6
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of er ten tijde van de toewijzing van het verzoek gronden bestonden voor de onderbewindstelling.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de rechthebbende niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M. Lorist, I.A. Vermeulen en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 28 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.