ECLI:NL:GHARL:2024:2320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
200.323.972/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over overbouw, afwatering en schade aan eigendommen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen die in de nabijheid van elkaar wonen. De appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan, hebben hun vorderingen gebaseerd op claims van overbouw, ondeugdelijke afwatering en schade aan hun muren en hekwerk. De rechtbank had eerder deze vorderingen afgewezen, maar de appellanten hebben in hoger beroep hun eisen gewijzigd en gevraagd om toewijzing van hun claims. Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder een erfgrensreconstructie en eerdere schadeclaims die door de appellanten zijn ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten schade hebben geleden aan hun hekwerk, waarvoor zij een schadevergoeding van € 400,- toegewezen hebben gekregen. De overige vorderingen van de appellanten zijn afgewezen, omdat het hof onvoldoende bewijs heeft gezien voor de claims van overbouw en schade aan de muren. De uitspraak van het hof bevestigt grotendeels de eerdere beslissing van de rechtbank, met uitzondering van de schadevergoeding voor het hekwerk. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 2 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.972/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere 9562122
arrest van 2 april 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna samen:
[appellanten],
advocaat: mr. J.B.M. Swart,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
die beiden wonen in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 12 september 2023 (hersteld op 16 januari 2024) heeft op 18 januari 2024 een plaatsopneming plaatsgevonden met aansluitend een (enkelvoudige) mondelinge behandeling. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn buren. [geïntimeerden] zijn in 2019 begonnen met de bouw van hun woning naast die van [appellanten] Volgens [appellanten] is sprake van overbouw, ondeugdelijke afwatering en schade aan hun muren en hekwerk. De kantonrechter heeft de daarop gebaseerde vorderingen van [appellanten] (in conventie) afgewezen.
2.2
Het hoger beroep van [appellanten] strekt ertoe dat hun – in hoger beroep gewijzigde – vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.3
Het hof zal [geïntimeerden] veroordelen om aan [appellanten] € 400,- inclusief btw te betalen vanwege schade aan het hek van [appellanten] en de vorderingen van [appellanten] verder afwijzen. Dat wordt hierna uitgelegd. Daarvoor zijn allereerst de volgende feiten van belang.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn buren. [appellanten] en [geïntimeerden] zijn eigenaren en bewoners van de woningen aan respectievelijk de [adres] 22 en 23 in [woonplaats1] . Op 18 januari 2023 heeft het Kadaster op verzoek van [appellanten] een erfgrensreconstructie uitgevoerd. Daarvan is de volgende schets van de percelen van partijen gemaakt.
In de toelichting op de schets staat (onder meer): “
De schets op dit document is niet op schaal, wat betekent dat de verhoudingen (bijvoorbeeld tussen een grens en een woning, of de vorm van een perceel) niet altijd overeenkomen met de werkelijkheid. U kunt dan ook geen maten nemen vanaf deze schets. (…)”.
3.2
Voorafgaand aan de heiwerkzaamheden voor de bouw van de woning van [geïntimeerden] heeft De Huizenspecialist voor een nulmeting van de bouwkundige staat van de woning van [appellanten] een bouwkundige opname uitgevoerd. De heiwerkzaamheden zijn op 10 juli 2019 begonnen.
3.3
Op 28 augustus, 20 september en 2 oktober 2019 hebben [appellanten] melding gemaakt van scheuren en overige schade als gevolg van de heiwerkzaamheden.
3.4
Begin juli 2019 hebben [geïntimeerden] een deel van een (in 2017) door [appellanten] geplaatst hek (ter afscheiding van een toen, in 2017, nog braakliggend terrein) verwijderd voor metselwerkzaamheden aan de gevel van hun woning gelegen aan de kant van het perceel van [appellanten]
3.5
Op 31 mei 2020 hebben [geïntimeerden] aan [appellanten] € 1.804,58 betaald, te weten € 1.262,50 voor het hebben verwijderd van het hekwerk van [appellanten] en € 542,08 voor scheuren in het verfwerk van de veranda van [appellanten]
3.6
In juli 2020 hebben [geïntimeerden] bij de gemeente Almere een aanvraag ingediend voor (legalisatie) van de verhoging van het gevelmetselwerk. In oktober 2020 is de gevraagde gewijzigde omgevingsvergunning verleend, waartegen [appellanten] bezwaar hebben gemaakt.
3.7
In opdracht van [appellanten] heeft iTX BouwConsult een zon- en schaduwberekening uitgevoerd naar de situatie van de woning van [geïntimeerden] met en zonder verhoogd dak, van welk onderzoek op 27 april 2021 een rapport is opgesteld. iTX BouwConsult heeft [appellanten] daarvoor € 701,80 (inclusief btw) in rekening gebracht.
3.8
Het bezwaar van [appellanten] tegen de in oktober 2020 aan [geïntimeerden] verleende omgevingsvergunning is op 17 september 2021 ongegrond verklaard.
3.9
Op 8 april 2022 heeft De Huizenspecialist een bouwkundige opname uitgevoerd van de woning van [appellanten] van welk onderzoek op 13 april 2022 een rapport is opgemaakt. Daarin staat dat die opname een vervolg is op de eerdere bouwkundige opname, maar dat deze niet meer met elkaar kunnen worden vergeleken door de lange periode tussen beide nulmetingen.

4.De beoordeling van het geschil

Producties 41 en 42 van [geïntimeerden]
4.1
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen overlegging van producties 41 en 42 van [geïntimeerden] Dit bezwaar is gegrond. [geïntimeerden] hebben deze producties ingediend op 15 januari 2024 voor de mondelinge behandeling van 18 januari 2024. Dat is buiten de in artikel 87 lid 6 Rv en artikel 4.5. van het procesreglement voorgeschreven termijn. Deze stukken behoren daarom niet tot het procesdossier.
Wijziging van eis
4.2
[appellanten] hebben bij eerste gelegenheid in hoger beroep hun eis gewijzigd.
[geïntimeerden] hebben daar geen bezwaar tegen gemaakt en komt het hof ook niet in strijd met de goede procesorde voor. Het hof zal beslissen op de gewijzigde eis.
Verklaringen voor recht
4.3
[appellanten] hebben gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerden] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld omdat:
− [geïntimeerden] de (18 meter lange) zijmuur op de erfgrens met hun perceel hebben gebouwd (in de memorie van grieven aangeduid als vordering IIIa);
− de raamdorpels en dakrand van die zijmuur uitsteken over hun perceel (vordering IIIb);
− het dak van de woning van [geïntimeerden] en/of de zijmuur en/of de raamdorpels en/of de dakrand in strijd met art. 5:52 lid 1 BW afwateren op hun perceel (vordering IV).
Vorderingen V en VI zien op beëindiging van de situatie dan wel het vergoeden van de kosten van aanleg van een drainagesysteem.
4.4
Voor toewijzing van de gevorderde verklaringen voor recht is nodig dat komt vast te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] Daarnaast is nodig dat [appellanten] bij de verklaringen voor recht voldoende belang hebben. Dat is het geval als de mogelijkheid van schade (door het onrechtmatig handelen waarop de verklaring voor recht betrekking heeft) aannemelijk is. [1] Onder verwijzing naar een overgelegde video-opname van de zijmuur, raamdorpels en dakrand in de regen, stellen [appellanten] dat zij schade lijden vanwege wateroverlast in de vorm van regenplassen op en naast hun (daarnaast gelegen) pad. Op de video-opname zijn regenplassen te zien op en naast het pad van [appellanten] voeren geen ander belang aan.
De zijmuur
4.5
Hoewel [geïntimeerden] dit betwisten, neemt het hof veronderstellende wijs aan dat (zoals [appellanten] stellen) de woning van [geïntimeerden] op of tegen de erfgrens is gebouwd. Dit is toegestaan en dus op zichzelf niet onrechtmatig. Vordering IIIa zal daarom worden afgewezen.
De raamdorpels en dakrand
4.6
De hiervoor weergegeven aanname, dat de woning van [geïntimeerden] op althans tegen de erfgrens is gebouwd, brengt mee dat het hof er bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerden] ten aanzien van de plaatsing van de smalle raamdorpels en dakranden onrechtmatig handelt, veronderstellenderwijs vanuit zal gaan dat de smalle raamdorpels en dakrand van die zijmuur over het erf van [appellanten] uitsteken. Of dat ook daadwerkelijk het geval is, wordt door [geïntimeerden] eveneens gemotiveerd betwist, maar kan, gelet op wat hierna wordt overwogen in het midden blijven. Het hof stelt op basis van de processtukken (waaronder foto’s) en de waarnemingen van de raadsheer-commissaris ter plaatse vast dat het hooguit om één of enkele centimeters gaat, wat in beginsel onrechtmatig is.
[appellanten] hebben evenwel niet geconcretiseerd dat en waarom als gevolg van (alleen) overstekende raamdorpels en dakrand mogelijk of zeker sprake is van schade. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de regenplassen op en naast hun pad het gevolg zijn van de naar mag worden aangenomen minieme hoeveelheid hemelwater die van de (met hooguit één of enkele centimeters) overstekende raamdorpels en dakrand op hun perceel terechtkomt. Het hof komt daarom tot de conclusie dat het causaal (condicio sine qua non) verband tussen deze (veronderstellende wijs aangenomen) normschending en de gestelde schade ontbreekt. [appellanten] hebben (de mogelijkheid) dat zij door deze mogelijk minieme overbouw schade lijden onvoldoende aannemelijk gemaakt. Vordering IIIb zal vanwege onvoldoende belang, worden afgewezen. De vorderingen IV, V en VI waar die betrekking hebben op hemelwater afkomstig van de raamdorpels en dakrand worden eveneens afgewezen.
De hemelwaterafvoer verder
4.7
De verplichting van art. 5:52 lid 1 BW om de afdekking van gebouwen en werken zo in te richten dat water daarvan niet afloopt op een ander erf heeft geen betrekking op een muur (en de ramen) die rechtmatig op, althans tegen de erfgrens staat. Een muur vormt namelijk niet een afdekking. Het hof leest in de stellingen van [appellanten] niet dat zij daarnaast ook een beroep doen op onrechtmatige hinder (art. 5:37 BW) vanwege de hemelwaterafvoer (art. 5:39 BW). De onder IV gevorderde verklaring voor recht is daar niet op gericht en [appellanten] hebben de voor het aannemen van onrechtmatige hinder benodigde feiten en omstandigheden niet aangevoerd. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.
[appellanten] voeren daarover echter niets aan.
4.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen onder IV, V en VI ook wat betreft de (hemelwaterafvoer vanaf) de zijmuur, de ramen en het dak van de woning van [geïntimeerden] zullen worden afgewezen. Ook de door [appellanten] onder VII gevorderde vergoeding vanwege verzakking van de grond en beschadiging van planten en tegels zal worden afgewezen. Daarvoor is ook geen rechtsgrond.
Buitengevel en binnenmuren
4.9
[appellanten] vorderen onder VIII aan vergoeding van schade aan de buitengevel en binnenmuren van hun woning € 2.742,90. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • € 926,50 op grond van de offerte van Stukadoorsbedrijf Held van 11 januari 2021;
  • € 290,40 op grond van de offerte van West Specialist in buitenreiniging van 22 november 2020;
  • € 1.526,- op grond van de offerte van Stukadoorsbedrijf Held van 11 mei 2022.
4.1
Net als de kantonrechter, is het hof van oordeel dat [appellanten] hun stelling dat hun woning door de heiwerkzaamheden van [geïntimeerden] nieuwe scheuren heeft gekregen, onvoldoende hebben onderbouwd. [geïntimeerden] betwisten deze stelling van [appellanten] Het hof stelt vast dat De Huizenspecialist in het van de 0-meting opgemaakte rapport vaststelt dat voorafgaand aan de heiwerkzaamheden in diverse wanden van de woning van [appellanten] al (lichte) scheuren zaten. [appellanten] stellen wel dat De Huizenspecialist in de meting van april 2022 nieuwe lichte scheuren heeft geconstateerd, maar laten na toe te lichten waarin dat rapport verschilt ten opzichte van de 0-meting. Daarnaast blijkt niet dat de offertes, die [appellanten] als schadeposten opvoeren, alleen betrekking hebben op reparatie van de scheuren die er ten tijde van de 0-meting niet en na de heiwerkzaamheden wel waren. Het hof zal deze vordering van [appellanten] daarom afwijzen.
Het hekwerk
4.11
[appellanten] vorderen onder IX aan vergoeding van schade aan het hekwerk € 2.035,48. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • € 1.262,08 aan het teloorgaan van het hek;
  • € 774,40 aan het door [geïntimeerden] ondeugdelijk terugplaatsen van een deel van het hek.
4.12
Vaststaat dat [geïntimeerden] aan [appellanten] € 1.262,50 hebben betaald omdat zij het hek van [appellanten] hebben verwijderd. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben [appellanten] toegelicht dat dit was voor de nodeloze eerdere plaatsing van het hek en voor de planten die aan het hek hingen die zijn vergaan. Het hof volgt [appellanten] daarin niet. [appellanten] hebben het hek destijds geplaatst om hun eigen perceel af te schermen tegen het toen nog braakliggende perceel dat nu van [geïntimeerden] is. Het hek is verwijderd omdat
[geïntimeerden] tegen de erfgrens aan wilden bouwen. [geïntimeerden] hebben [appellanten] toen € 1.262,50 betaald. Het is aannemelijk dat daar een vergoeding bijzit voor de verwijdering van het hek. [appellanten] hebben geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [geïntimeerden] [appellanten] voor het hek (opnieuw) € 1.262,08 moeten betalen. Het hof betrekt in dat oordeel dat [appellanten] niet betwisten dat zij de houten palen van het hekwerk hebben gehouden, dat zij het gaas van het hekwerk in de tuin van [geïntimeerden] hebben gelegd en daar langer dan een jaar hebben laten liggen en dat [geïntimeerden] het gaas pas toen hebben verwijderd.
4.13
Het hof stelt op basis van het procesdossier (waaronder foto’s) en de bevindingen van de raadsheer-commissaris ter plaatse vast dat het huidige (resterende) hek niet volledig aansluit op de woning van [appellanten] Dit hekwerk is in die zin ondeugdelijk teruggeplaatst, waarvoor [geïntimeerden] aansprakelijk zijn. Het hof schat de schade die [appellanten] daardoor lijden op € 400,- inclusief btw. [appellanten] hebben wel een offerte overgelegd van VD Bestratingen, maar die is niet maatgevend omdat daarin voor het plaatsen van het hek
8 uren zijn opgenomen. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze offerte (enkel) betrekking heeft op het aansluiten van het (bestaande) hek op de woning van [appellanten] Het hof zal de vordering sub IX van [appellanten] tot € 400,- inclusief btw, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf dagvaarding, toewijzen en voor het overige afwijzen.
Kosten bezonningsonderzoek
4.14
Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. [appellanten] hebben zich niet beroepen op de rechtsgevolgen van onrechtmatige hinder waarvoor een dergelijk onderzoek onderbouwing zou kunnen opleveren. [appellanten] hebben die kosten gemaakt in het kader van de aan [geïntimeerden] verleende (gewijzigde) omgevingsvergunning. Het gaat dus niet om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in
art. 6:96 lid 2 sub b BW. Het hof zal de vordering van [appellanten] onder X afwijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15
[appellanten] vorderen onder XII € 1.131,35 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gaat om een factuur van hun advocaat tot dat bedrag van 25 april 2021 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten]
4.16
De omstandigheid dat deze kosten door de rechtsbijstandverzekering van [appellanten] (tot op heden) zijn gedragen, staat op zichzelf aan toewijzing niet in de weg. Het gaat immers om vermogensschade van [appellanten] , zij het dat als [appellanten] die schade niet vergoed krijgt deze door een verzekering is gedekt.
4.17
Het hof stelt vast dat deze vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Het hof zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.18
Op grond van dat rapport komen (niet bedongen) buitengerechtelijke incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor vergoeding in aanmerking als deze de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan en het liquidatietarief daarop geen betrekking heeft. Het moet gaan om kosten die zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Uit de verstrekte specificatie blijkt niet dat het gaat om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een – niet aanvaard – schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit de specificatie blijkt bovendien dat de in rekening gebrachte werkzaamheden ook zien op de administratiefrechtelijke bezwaarprocedure. Deze vordering van [appellanten] zal dus worden afgewezen.
De kosten van de grensreconstructie van het kadaster
4.19
[appellanten] vorderen van [geïntimeerden] de € 920,- die zij voor de grensreconstructie aan het kadaster hebben moeten betalen. Of in dit geval deze kosten (op de voet van
artikel 6:96 lid 2 sub b BW) voor vergoeding in aanmerking komen en zo ja tot welk bedrag, wordt bepaald op basis van de dubbele redelijkheidstoets. Dat houdt in dat zowel het inschakelen van de expert als de omvang van de kosten redelijk moet zijn. Het eerste is niet het geval. [appellanten] hebben met de erfgrensreconstructie de overbouw willen aantonen. Dat doet de erfgrensreconstructie niet. Uit de toelichting op de schets blijkt immers dat de verhoudingen niet op schaal zijn, dat de verhouding tussen de grens en de woning niet altijd overeenkomt met de werkelijkheid en dat vanaf de schets geen maten kunnen worden genomen. In deze situatie, waarin het slechts gaat om een mogelijke overschrijding van hooguit één of enkele centimeters, kan een dergelijke reconstructie, die (kennelijk) niet is gericht op een uiterst precieze vaststelling van de erfgrens, niet in voldoende zekere mate bijdragen aan de vaststelling van de aansprakelijkheid en schade. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
De conclusie
4.2
In het hoger beroep zijn de grieven grotendeels ongegrond. Het hof zal slechts een bedrag van € 400,- met wettelijke rente toewijzen. Er is geen reden om anders over de proceskosten te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Omdat in hoger beroep slechts een deel van de vordering van [appellanten] wordt toegewezen, bepaalt het hof dat in hoger beroep elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten).
4.21
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2022, met uitzondering van de beslissing in conventie onder 5.1. waarin de vorderingen worden afgewezen, vernietigt dit en doet opnieuw recht:
5.2
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellanten] € 400,- inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 (zijnde de datum van de dagvaarding) tot aan de dag van algehele voldoening, te betalen aan vergoeding van het ondeugdelijk terugplaatsen van een deel van het hekwerk door [geïntimeerden] ;
5.3
bepaalt in het hoger beroep dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, O.E. Mulder en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Voetnoten

1.HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760