ECLI:NL:GHARL:2024:2240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.325.040
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst en de verschuldigdheid van een contractuele boete in het kader van een concurrentie- en relatiebeding

In deze zaak heeft Fuel Saving Technology B.V. (FST) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de vorderingen van FST om een contractuele boete van € 100.000,- op te leggen aan [geïntimeerde] heeft afgewezen. De zaak draait om de uitleg van een overeenkomst tussen FST en [geïntimeerde], waarin een concurrentie- en relatiebeding is opgenomen. FST stelde dat [geïntimeerde] deze bedingen had overtreden door een Adblue outbox en een ECO Chip te verkopen, en door de overeenkomst per direct op te zeggen zonder de overeengekomen opzegtermijn in acht te nemen. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] de concurrentie- en relatiebedingen niet had overtreden, maar dat hij wel de opzegtermijn had geschonden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank in zoverre en veroordeelde [geïntimeerde] tot betaling van € 25.000,- aan FST, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.325.040
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 531176
arrest van 2 april 2024
in de zaak van
Fuel Saving Technology B.V.
die is gevestigd in Veenendaal
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: FST
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. E.F.E. van Essen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
FST heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2022. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
de tussenarresten van het hof van 2 maart 2023 en 28 november 2023;
de akte van FST van 4 januari 2024; en
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die op 17 januari 2024 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft jarenlang in loondienst als chef werkplaats bij een truckdealer gewerkt en is in 2014 voor zichzelf begonnen. Hij verkocht en installeerde elektronische vrachtwagenonderdelen, zoals tachografen. In 2015 is hij gaan samenwerken met FST (die ook handelt onder de naam ECO Setting). Die samenwerking hield in dat [geïntimeerde] onder de naam ECO Setting Apeldoorn software van FST (door)verkocht en installeerde in vrachtwagens. De afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst van 3 maart 2015 (hierna: de overeenkomst). Daarvan maakte een concurrentie- en relatiebeding deel uit.
2.2.
In september 2021 ging het mis tussen partijen. FST stelde zich toen op het standpunt dat [geïntimeerde] het overeengekomen concurrentiebeding had overtreden doordat hij op 20 juli 2021 een Adblue outbox had verkocht van een ander merk dan dat van FST. Dat is een kastje waarmee het Adblue-systeem van vrachtwagens kan worden uitgeschakeld. Kort daarna ontdekte FST dat [geïntimeerde] op zijn website de ‘ECO Chip’ aanbood. Dat is een chip waarmee bijvoorbeeld het vermogen van voertuigen kan worden beïnvloed. Ook dit was volgens FST in strijd met het concurrentiebeding. FST vond dat [geïntimeerde] voor beide overtredingen de contractuele boete van € 25.000,- moest betalen. [geïntimeerde] was het daar niet mee eens en zegde op 21 september 2021 de overeenkomst per direct op. Volgens FST was deze opzegging echter ook in strijd met de overeenkomst en moest [geïntimeerde] nog eens € 25.000,- boete betalen. Tot slot zou [geïntimeerde] na de opzegging klanten hebben doorverwezen naar ‘collega’s’ en ook hier staat volgens FST een boete van € 25.000,- op.
2.3.
FST heeft bij de rechtbank gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om voor deze vier overtredingen in totaal € 100.000,- aan boetes te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] het concurrentie- en relatiebeding niet heeft overtreden en dat de opzegging weliswaar in strijd was met de overeenkomst, maar dat [geïntimeerde] ook daarvoor geen boete hoefde te betalen. Daarom heeft de rechtbank de vorderingen van FST afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] het concurrentie- en relatiebeding niet heeft overtreden, maar geeft FST gelijk als het gaat om de opzegging. Dat betekent dat het vonnis van de rechtbank in zoverre wordt vernietigd en dat [geïntimeerde] € 25.000,- vermeerderd met wettelijke rente aan FST moet betalen. Het hof legt dit hierna uit. De relevante overwegingen en artikelen uit de overeenkomst luiden:

NEMEN IN AANMERKING:
- dat FST software verkoopt, levert en installeert ten behoeve van het optimaliseren van
motormanagementsystemen van voertuigen;
- dat FST daarbij tevens handelt onder de naam " ECO SETTING ", welke naam zij ook als
productnaam voert;
(…)
Artikel 1: Onderwerp en duur van de overeenkomst
1.1
[geïntimeerde] gaat in Nederland, in de regio Gelderland, voor eigen rekening en risico de software van FST verkopen, leveren en installeren onder de (product)naam ECO SETTING. [geïntimeerde] treedt naar buiten toe onder de handelsnaam " [naam1] " gedurende de looptijd van de onderhavige overeenkomst. De onderneming van [geïntimeerde] is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer1] .
1.2
[geïntimeerde] is verplicht de (product)naam ECO SETTING te gebruiken en de software onder die naam aan te bieden. FST stelt daarvoor het logo en promotiemateriaal beschikbaar.
1.3
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd, ingaande op de datum van ondertekening van deze overeenkomst door beide partijen.
Artikel 7: eindigen van de overeenkomst
7.1
Deze overeenkomst kan door ieder van partijen worden opgezegd tegen het einde van de
overeengekomen looptijd middels aangetekend schrijven, met inachtneming van een
opzegtermijn van 2 maanden.(…)
Artikel 8: Non-concurrentiebeding, relatiebeding
8.1
Het is [geïntimeerde] niet toegestaan gedurende de looptijd van deze overeenkomst, alsmede gedurende 1 jaar na het eindigen van deze overeenkomst, gelijksoortige producten van concurrerende bedrijven te verkopen in België, Frankrijk, Nederland of Duitsland, of daarbij op enigerlei wijze, direct of indirect, betrokken te zijn.
8.2
Het is [naam1] niet toegestaan gedurende 1 jaar na het eindigen van deze overeenkomst, de relaties van FST (reeds bestaande en bij FST aangebrachte) te benaderen, te bewegen met anderen zaken te doen dan FST, op directe of indirecte wijze, op enigerlei wijze betrokken te zijn bij commerciële pogingen in die richting.
8.3
Gedurende de looptijd van deze overeenkomst zal [geïntimeerde] geen werkzaamheden verrichten voor, of op enigerlei wijze betrokken zijn bij, ondernemingen met een concurrerend product.
8.4
[geïntimeerde] zal zich onthouden van iedere activiteit die de relatie tussen FST en haar opdrachtgevers, relaties en/of medewerkers in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden.
(…)
Artikel 10: Boete
10.1
In geval van schending of overtreding van één of meerdere voornoemde bedingen in de
artikelen 7 t/m 9 van deze overeenkomst, verbeurt de nalatige partij aan de andere partij,
zonder dat voorafgaande sommatie of ingebrekestelling vereist is, een onmiddellijk
opeisbare boete van € 25.000,= (zegge: vijfentwintigduizend euro), onverminderd het recht
van de benadeelde partij om vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen.
FST maakt [geïntimeerde] vier verwijten
3.2.
Het eerste verwijt is dat [geïntimeerde] in 2021 een motormanagement box heeft verkocht aan Smeets en Zonen N.V. (hierna: Smeets en Zonen), die bedoeld was om het Adblue-systeem uit te schakelen. FST vindt dat [geïntimeerde] met deze verkoop in strijd heeft gehandeld met artikel 8.1 van de overeenkomst omdat de door hem verkochte box gelijksoortig is aan de Adblue outbox van FST. Daarbij wijst FST erop dat zij in de jaren voorafgaand aan de samenwerking met [geïntimeerde] zelf diverse Adblue outboxen aan Smeets en Zonen heeft verkocht. Ook heeft [geïntimeerde] hiermee volgens FST in strijd gehandeld met artikel 8.3 van de overeenkomst omdat hij werkzaamheden heeft verricht voor of betrokken is geweest bij de leverancier van de box die hij vervolgens aan Smeets en Zonen heeft verkocht. Dat is namelijk een onderneming met een concurrerend product als bedoeld in artikel 8.3. Ook heeft [geïntimeerde] werkzaamheden verricht voor zijn eigen bedrijf nadat deze het concurrerende product had ingekocht, en ook dat geldt wat FST betreft als het verrichten van werkzaamheden voor een onderneming met een concurrerend product. Tot slot heeft [geïntimeerde] zich, in strijd met artikel 8.4 van de overeenkomst, met deze verkoop schuldig gemaakt aan een activiteit die de relatie tussen FST en Smeets en Zonen negatief zou kunnen beïnvloeden. Smeets en Zonen is namelijk een klant van FST en door deze verkoop is er consternatie en onduidelijkheid ontstaan.
3.3.
Het tweede verwijt is dat [geïntimeerde] de ECO Chip te koop heeft aangeboden op zijn website. Onder het kopje ‘ECOSETTING’ stond zowel het subkopje ‘ECO Setting’ als het subkopje ‘ECO Chip’. Bij de ECO Chip stond dat dit een alternatief was voor chiptuning en dat [geïntimeerde] de chip op maat programmeert en instelt met door hem zelf ontwikkelde software. Ook dit is volgens FST in strijd met artikel 8.1 van de overeenkomst omdat [geïntimeerde] met de ECO Chip dus kennelijk een alternatief verkocht voor de producten van FST; meer specifiek de zogenaamde ‘ECO ECU’ hardwareoplossing. Kortom: ook de ECO Chip is een gelijksoortig product van een concurrerend bedrijf. Doordat het bedrijf van [geïntimeerde] een concurrerend product verkocht, heeft hij hiermee ook in strijd gehandeld met artikel 8.3 van de overeenkomst. Hij heeft immers werkzaamheden verricht voor zijn bedrijf. Tot slot heeft [geïntimeerde] hiermee ook artikel 8.4 van de overeenkomst overtreden: het leiden van klanten naar een alternatief voor de ECO Setting producten is een activiteit die de relatie tussen FST en klanten of relaties negatief zou kunnen beïnvloeden.
3.4.
Het derde verwijt is dat [geïntimeerde] per e-mail van 21 september 2021 de overeenkomst per direct heeft opgezegd. Hij heeft dus niet de overeengekomen opzegtermijn van twee maanden in acht genomen. Dat is in strijd met artikel 7.1 van de overeenkomst. FST wijst erop dat het voor haar belangrijk was dat [geïntimeerde] de opzegtermijn in acht zou nemen, onder meer omdat zij dan meer tijd zou hebben gehad om een opvolger voor [geïntimeerde] te vinden om dit deel van haar bedrijfsactiviteiten voort te kunnen zetten.
3.5.
Het vierde verwijt is dat [geïntimeerde] in strijd met artikel 8.2 van de overeenkomst na de opzegging klanten heeft doorverwezen naar anderen dan FST. Dat heeft [geïntimeerde] zelf toegegeven in zijn conclusie van antwoord en tijdens de zitting bij de rechtbank heeft hij gezegd dat daar ook klanten tussen zaten die eerder ECO Setting software hadden gekocht. FST vindt hierin ook een verklaring voor het feit dat zich sinds de opzegging van [geïntimeerde] geen ECO Setting klanten bij FST hebben gemeld die in de afgelopen vijf jaar door [geïntimeerde] zijn bediend.
3.6.
De eerste twee verwijten en de daarop betrekking hebbende grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat het daarbij steeds gaat om de uitleg van dezelfde artikelleden. Daarom legt het hof hierna eerst uit dat [geïntimeerde] met de verkoop van de Adblue outbox en het aanbieden van de ECO Chip artikel 8.1, 8.3 en 8.4 van de overeenkomst niet heeft overtreden. Daarna gaat het hof in op de opzegging (het derde verwijt) en het doorverwijzen van klanten na de opzegging (het vierde verwijt).
Geen overtreding van artikel 8.1 van de overeenkomst
3.7.
Bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst gaat het om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] In dit geval zijn er omstandigheden die ervoor pleiten om de term ‘
gelijksoortige producten’ terughoudend uit te leggen. In de eerste plaats is van belang dat het hier gaat om een verbodsbepaling in combinatie met een boetebeding. [geïntimeerde] mag iets niet en als hij dat wel doet, krijgt hij een boete. Zowel de aard van het verbod als het daaraan gekoppelde gevolg is ingrijpend. Door het verbod wordt [geïntimeerde] immers beperkt in zijn vrijheid om als ondernemer zelf te kiezen op welke wijze hij actief is op de markt en op overtreding van dat verbod staat een boete van € 25.000,-. Daar komt bij dat de overeenkomst is opgesteld door FST en dat er niet is onderhandeld over deze bepalingen.
3.8.
Een terughoudende uitleg van de term ‘gelijksoortige producten’ is dat het enkel gaat om gelijksoortige softwareproducten, want dat is waar de overeenkomst uitsluitend over gaat. De afspraken waren op hoofdlijnen als volgt. [geïntimeerde] kocht de software van FST en betaalde voor die software een inkoopprijs per installatie (artikel 2.1). Hij verkocht en installeerde de software van FST voor eigen rekening en risico (artikel 1.1). Hij was daarbij verplicht de (product)naam van FST (ECO Setting) te gebruiken en de software onder die naam aan te bieden (artikel 1.2). Voor het gebruik van de software, de productnaam, het logo en de handelsnaam betaalde hij een licentievergoeding (artikel 2.3). [geïntimeerde] las de software van het voertuig uit met een apparaat (de zogenaamde ‘slave-tool’). Vervolgens uploadde [geïntimeerde] de software naar de omgeving van FST en paste FST de software op afstand aan, waarna [geïntimeerde] de aangepaste software kon downloaden en met het apparaat weer kon terugplaatsen in het voertuig van zijn klant (artikel 3.1). Dus: uitlezen, laten aanpassen, terugplaatsen van software in vrachtwagens.
3.9.
Tegen de achtergrond van deze afspraken en de manier waarop daaraan in de praktijk uitvoering werd gegeven, heeft [geïntimeerde] niet hoeven te begrijpen dat het verbod van artikel 8.1 van de overeenkomst méér inhield dan een verbod om andere, vergelijkbare softwareaanpassingen te doen met een slave-tool. Dat is immers het (soort) product waarop de licentie betrekking had, waarmee de verbodsbepaling samenhing.
Andersom heeft FST er niet zonder meer van mogen uitgaan dat het voor [geïntimeerde] duidelijk was dat hij ook geen hardware mocht verkopen. Dat betekent dat het eerste verwijt (de verkoop van de Adblue outbox) en het tweede verwijt (het aanbieden van de ECO Chip) van FST geen overtreding van artikel 8.1 van de overeenkomst opleveren. Zowel de Adblue outbox als de ECO Chip zijn namelijk hardware producten en die mocht [geïntimeerde] aanbieden en verkopen omdat het geen gelijksoortige producten zijn in de zin van dat artikellid.
3.10.
FST heeft geen omstandigheden aangevoerd die reden zouden kunnen zijn voor een ruimere uitleg. Niet gebleken is bijvoorbeeld dat partijen voor het aangaan van de overeenkomst over software of op enig moment tijdens de samenwerking concreet hebben gesproken over welke producten [geïntimeerde] onder de bepalingen van artikel 8 van de overeenkomst nu precies niet mocht verkopen. Als het voor FST belangrijk was dat [geïntimeerde] ook geen hardware zou verkopen, had het op haar weg gelegen om dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan [geïntimeerde] duidelijk te maken. Dat heeft FST niet gedaan en daarmee heeft zij het risico genomen dat [geïntimeerde] een ander beeld zou hebben van de reikwijdte van de verbodsbepaling van artikel 8.1 van de overeenkomst. Dat [geïntimeerde] daar ook daadwerkelijk een ander beeld van had, blijkt wel uit het feit dat hij kort na het ondertekenen van de overeenkomst meerdere Adblue outboxen van andere merken heeft verkocht aan zijn klanten en gedurende de looptijd van de overeenkomst (openlijk en dus voor een ieder zichtbaar) de ECO Chip te koop heeft aangeboden op zijn website. Dat is niet logisch als het voor hem op dat moment duidelijk was dat hij zich daarmee blootstelde aan hoge boetes.
3.11.
FST voert in het kader van haar eerste twee verwijten aan het adres van [geïntimeerde] aan dat het onderscheid tussen software en hardware niet beslissend zou moeten zijn als het gaat om de vraag of sprake is van
gelijksoortige productenals bedoeld in artikel 8.1 van de overeenkomst. Weliswaar zijn de Adblue outbox en de ECO Chip zelf hardware, maar volgens FST is het altijd de software op de hardware die het werk doet. Beide methoden (plaatsing van de hardware of uitlezen, aanpassen en terugplaatsen van de software) zouden in de automotivebranche als concurrerende oplossingen worden gezien. De vraag is echter niet of het concurrerende oplossingen zijn, maar of het
gelijksoortige productenzijn in de zin van artikel 8.1 van deze overeenkomst en of [geïntimeerde] dat ook op die manier heeft moeten begrijpen. Dat is niet het geval. Dat zowel de softwarematige oplossing van FST als de hardwarematige oplossing van de Adblue outbox hetzelfde doel dienen (zoals lijkt te volgen uit de door FST als productie 33/36 overgelegde verklaringen uit de branche) betekent immers niet dat sprake is van
gelijksoortige productenin de zin van artikel 8.1 van de overeenkomst. Dat past ook in de terughoudende uitleg die passend is bij een verbodsbepaling waarop een boete staat, zoals het hof hiervoor al heeft overwogen.
3.12.
Gelet op het voorgaande hoeft niet te worden ingegaan op de discussie over de Whatsappberichten waaruit volgens [geïntimeerde] blijkt dat FST heeft ingestemd met de verkoop van de ECO Chip door [geïntimeerde] . Die instemming was immers niet nodig omdat dit product niet onder de reikwijdte van de verbodsbepaling van artikel 8.1 van de overeenkomst valt.
3.13.
FST voert verder nog aan dat [geïntimeerde] tijdens de zitting bij de rechtbank heeft gezegd dat hij na het eindigen van de overeenkomst vanwege zijn gebondenheid aan de post-contractuele bedingen geen Adblue uitschakelingen meer kon verzorgen. Daaruit zou moeten blijken dat [geïntimeerde] zelf ook begreep dat hij tijdens de looptijd van de overeenkomst geen Adblue outboxen had mogen verkopen. Anders had hij daar immers ook na het eindigen van de overeenkomst gewoon mee kunnen doorgaan. Daar gaat het hof niet in mee. [geïntimeerde] heeft namelijk uitgelegd dat hij met deze uitspraak doelde op de uitschakeling van Adblue door middel van de slave-tool en niet op de Adblue outbox. Dat hij iets anders heeft gezegd of bedoeld is uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank niet op te maken. Van een gerechtelijke erkentenis in de door FST bepleitte zin is evenmin sprake. Andere feiten of omstandigheden van na het sluiten van de overeenkomst die de uitleg die FST aan artikel 8.1 geeft, ondersteunen, zijn niet komen vast te staan.
Dat [geïntimeerde] de opzet heeft gehad om het bepaalde in artikel 8.1 te omzeilen is evenmin komen vast te staan. Die stelling heeft FST onvoldoende concreet onderbouwd, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] .
Geen overtreding van artikel 8.3 van de overeenkomst
3.14.
[geïntimeerde] heeft artikel 8.3 van de overeenkomst niet geschonden. Het hof is het eens met de rechtbank dat de meest logische uitleg van artikel 8.3 van de overeenkomst is dat dit artikel gaat over indiensttreding bij een concurrent of het verrichten van werkzaamheden in opdracht van een concurrent. Dat [geïntimeerde] dat heeft gedaan is niet gesteld of gebleken. De redenering van FST in het kader van haar eerste verwijt dat [geïntimeerde] dit artikel heeft overtreden door werkzaamheden te verrichten voor of betrokken te zijn bij een concurrent door een Adblue outbox te kopen van die concurrent, gaat niet op. De koper van een product, nog los van de vraag of dat een concurrerend product is, is door die enkele aankoop nog niet ‘betrokken’ bij de onderneming van de verkoper, laat staan dat hij daar werkzaamheden voor heeft verricht. Daar is meer voor nodig. Het had op de weg van FST gelegen om dat “meer” te stellen en te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Ook de redenering van FST in het kader van zowel haar eerste als haar tweede verwijt dat [geïntimeerde] dit artikel heeft overtreden door werkzaamheden te verrichten voor zijn eigen eenmanszaak nadat deze een concurrerend product had ingekocht (de Adblue outbox van een ander merk die bestemd was voor de verkoop aan Smeets en Zonen) of te koop had aangeboden op de website (de ECO Chip), snijdt geen hout. Een redelijke uitleg van dit artikel is dat het ziet op het verrichten van werkzaamheden voor of betrokken zijn bij partijen die buiten de overeenkomst staan en niet op de contractspartijen zelf.
Geen overtreding van artikel 8.4 van de overeenkomst
3.15.
Ook van de gestelde schending van artikel 8.4 van de overeenkomst is geen sprake. FST voert aan dat het er niet om gaat of een relatie daadwerkelijk negatief is beïnvloed, maar of [geïntimeerde] een activiteit heeft verricht die een relatie negatief
zou kunnenbeïnvloeden. Dat klopt, maar FST moet dan wel duidelijk maken wat [geïntimeerde] heeft gedaan en waarom hiervan een negatieve beïnvloeding valt te verwachten. De verkoop van een Adblue outbox of het aanbieden van de ECO Chip op de website levert, zonder nadere feiten en omstandigheden die FST niet heeft gesteld, geen schending op van artikel 8.4 van de overeenkomst. Deze producten vallen niet onder de reikwijdte van het concurrentiebeding en als klanten ervoor kiezen om een Adblue outbox of een ECO Chip te kopen van [geïntimeerde] , is dat dus ook geen schending van artikel 8.4 van de overeenkomst. Ook niet als die klanten daardoor geen behoefte meer hebben aan de (al dan niet vergelijkbare) producten van FST. Anders zou via een omweg alsnog de reikwijdte van het concurrentiebeding worden opgerekt. Dat verdraagt zich niet met de terughoudende uitleg die daaraan moet worden gegeven, zoals het hof hiervoor heeft geoordeeld. De door FST aangevoerde omstandigheid dat [geïntimeerde] de ECO Chip op zijn website kennelijk als alternatief voor de ECO Setting producten van FST heeft gepresenteerd maakt dit niet anders, zelfs niet als FST daardoor omzet is misgelopen. Dit stond [geïntimeerde] immers vrij.
3.16.
FST stelt verder dat er consternatie is ontstaan nadat Smeets en Zonen in 2021 de koopprijs voor de bij [geïntimeerde] bestelde Adblue outbox per ongeluk aan FST had overgemaakt, maar daarvan is niets gebleken. Een onderbouwing van die stelling ontbreekt. Ook onderbouwt FST niet hoe die consternatie (die op zichzelf niet voldoende is voor schending van artikel 8.4) zou hebben geleid tot de in artikel 8.4 bedoelde negatieve situatie en dat die aan [geïntimeerde] zou zijn te wijten. Dat Smeets en Zonen sinds de bestelling bij [geïntimeerde] van 20 juli 2021 geen bestellingen meer heeft geplaatst bij FST, is daartoe ook onvoldoende. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn en FST heeft niet onderbouwd waarom dit (alleen) aan [geïntimeerde] te wijten zou zijn.
Wel een boete voor de opzegging
3.17.
Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen een opzegtermijn van twee maanden gold en verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 3.16 van het vonnis van de rechtbank. [geïntimeerde] heeft die opzegtermijn niet in acht genomen en heeft daarmee artikel 7.1 van de overeenkomst geschonden. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] hiervoor een boete moet betalen. Bij het oordeel dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is - zoals [geïntimeerde] als verweer aanvoert - moet de rechter terughoudend zijn. De omstandigheden van dit geval zijn daarvoor onvoldoende. In zoverre slaagt grief 5. Daarvoor geldt het volgende.
3.18.
Weliswaar werd [geïntimeerde] kort voor zijn opzegging geconfronteerd met de aanspraak van FST op twee hoge boetes op een voor hem onverwacht moment, maar zijn advocaat heeft zich namens [geïntimeerde] daartegen verweerd in zijn brief van 21 september 2021. De uitkomst van het geschil tussen partijen over de verschuldigdheid van de boetes heeft daarmee een aanvang genomen en heeft uiteindelijk geleid tot deze procedure. Het is dus niet zo dat beide boetes direct zijn verbeurd en [geïntimeerde] die direct diende te voldoen. Het betreft een aanspraak van FST die nog ter discussie stond.
Dat [geïntimeerde] onder deze omstandigheden van de overeenkomst af wilde, is niettemin voorstelbaar, maar daarbij had hij de opzegtermijn in acht moeten nemen. Een opzegtermijn van twee maanden is qua lengte te overzien, ook in omstandigheden als deze waarbij de verhoudingen tussen partijen waren verslechterd en [geïntimeerde] geschrokken is van de hoge boetes waarop FST aanspraak heeft gemaakt. Daarbij weegt het hof mee dat er nog genoeg activiteiten waren die [geïntimeerde] gedurende deze (opzeg-)periode kon ontplooien waarmee hij in elk geval niet het risico liep op boetes (zoals de verkoop en installatie van de software van FST met de slave-tool en de verkoop van tachografen en andere hardware die FST niet verkocht). Met andere woorden: [geïntimeerde] zat niet zo klem en hij had niet een zodanig zwaarwegend belang om de overeenkomst per direct op te zeggen in plaats van de opzegperiode van twee maanden af te wachten. Dat betekent dat [geïntimeerde] op grond van artikel 10 van de overeenkomst een boete van € 25.000,- is verschuldigd. Met [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat een boete een bijzondere sanctie is voor de overtreding van een opzegtermijn (meer in de rede ligt dat de ongeldige opzegging wordt geconverteerd in een opzegging op de geldende termijn van twee maanden) maar dat is onvoldoende om te concluderen dat de boete niet is verschuldigd. Evenmin zijn deze feiten en omstandigheden voldoende om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat FST deze boete vordert.
Nu [geïntimeerde] niet om matiging van de boete heeft verzocht, is de hoogte van de boete en het naar gesteld ontbreken van schade aan de zijde van FST evenmin reden om de boete af te wijzen. Voor zover in de stellingen van [geïntimeerde] wel een beroep op matiging moet worden gelezen, ziet het hof daarvoor in de gegeven omstandigheden overigens ook onvoldoende grond.
3.19.
[geïntimeerde] moet de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag betalen, zoals gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding (16 november 2021) tot aan de dag van volledige betaling.
Geen overtreding van artikel 8.2 van de overeenkomst
3.20.
FST verwijt [geïntimeerde] dat hij na zijn opzegging klanten heeft doorverwezen naar andere partijen dan FST. Dat baseert FST op uitlatingen van [geïntimeerde] tijdens de procedure bij de rechtbank (in de conclusie van antwoord en tijdens de zitting). FST vindt dat [geïntimeerde] daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 8.2 van de overeenkomst, op grond waarvan het [geïntimeerde] immers niet was toegestaan, kort gezegd, gedurende een jaar na beëindiging van de overeenkomst relaties van FST te bewegen om met anderen dan FST zaken te doen. FST heeft echter onvoldoende onderbouwd dat deze klanten, waar [geïntimeerde] het over had, ook relaties van FST waren in de zin van artikel 8.2 van de overeenkomst. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 3.19 van het vonnis van de rechtbank, maakt die tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe. Het betoog van FST dat klanten die [geïntimeerde] onder de naam ECO Setting heeft bediend per definitie relaties van FST waren, gaat niet op. [geïntimeerde] verkocht en installeerde de software van FST voor eigen rekening en risico (artikel 1.1 van de overeenkomst). Met andere woorden, de aard van de samenwerking en de afspraken die partijen hebben gemaakt, brengen niet mee dat de klanten van [geïntimeerde] automatisch als relaties van FST gelden. FST heeft geen feiten gesteld die dat in dit geval anders maken. Tegen deze achtergrond ziet het hof ook geen aanleiding om [geïntimeerde] op grond van artikel 22 Rv te bevelen informatie te verstrekken over de klanten die hij heeft doorverwezen of de facturen die hij onder de naam van ECO Setting heeft verstuurd.
3.21.
Het enige geval dat FST noemt van een klant van [geïntimeerde] die ook een relatie van FST was, is Smeets en Zonen. Dat [geïntimeerde] Smeets en Zonen heeft doorverwezen naar ‘collega’s’ blijkt echter nergens uit en dat kan ook niet worden opgemaakt uit het feit dat FST na 21 september 2021 geen opdrachten meer heeft gekregen van Smeets en Zonen. Daar kunnen tal van andere redenen voor zijn. Van overtreding van het bepaalde in artikel 8.2 van de overeenkomst is daarom geen sprake.
Bewijsaanbod
3.22.
Omdat partijen verder niets hebben aangevoerd dat - indien bewezen - tot een ander oordeel kan leiden, gaat het hof aan hun bewijsaanbod voorbij.
De conclusie
3.23.
Het hoger beroep slaagt deels. Dat betekent dat het hof het vonnis van 26 oktober 2022 deels zal vernietigen en een deel van de vordering van FST alsnog zal toewijzen.
3.24.
Partijen moeten de eigen proceskosten dragen omdat zij beiden deels in het ongelijk worden gesteld. Dat geldt zowel voor de procedure bij de rechtbank als voor de procedure bij het hof.
3.25.
Bij deze uitkomst heeft FST recht op terugbetaling van wat zij op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald. De daartoe strekkende vordering in de appeldagvaarding is dus toewijsbaar. [geïntimeerde] is alleen niet de wettelijke handelsrente, maar de gewone wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd.
3.26.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

4.1.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2022, met uitzondering van de beslissingen onder 4.1 en 4.2 van het vonnis, vernietigt het vonnis in zoverre en beslist in zoverre opnieuw:
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] om € 25.000,- aan FST te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 16 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank;
4.4.
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan FST van hetgeen FST op grond van het vonnis van de rechtbank aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de betaling tot aan de dag van volledige terugbetaling;
4.5.
verklaart de veroordelingen onder 4.2 en 4.4 uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, S.M. Evers en J.A. Koorevaar, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.