Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
dakfolieonjuist heeft aangebracht waardoor condensatie optreedt, wat heeft bijgedragen aan het ontstaan van de lekkage. Door BCIJ wordt in hoger beroep niet geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat zij dus toerekenbaar tekort is geschoten en dat [geïntimeerde] hierdoor schade heeft ondervonden, bestaande uit de verrotting van de balken van het dak.
dakrandopstandenlager zijn dan overeengekomen en dat zij daardoor toerekenbaar is tekortgeschoten. Zij stelt namelijk dat op aanwijzing van de adviseur van [geïntimeerde] deze dakrandopstanden zijn aangebracht wat door [geïntimeerde] op de zitting bij de rechtbank expliciet is bevestigd. [geïntimeerde] betwist dat hij, dan wel zijn adviseur namens hem, heeft ingestemd met zodanig lage dakrandopstanden dat hierdoor water in de spouw kwam te staan. Het hof overweegt dat van de zitting bij de rechtbank geen proces-verbaal is opgemaakt en dat BCIJ de zittingsaantekeningen, die blijkens het eerste tussenvonnis wel zijn gemaakt, niet heeft ingebracht en dus kennelijk niet de moeite heeft genomen deze bij de rechtbank op te vragen. Evenmin heeft BCIJ toegelicht hoe, waar, wanneer en aan wie de aanwijzing van de adviseur van [geïntimeerde] is gegeven, terwijl dat wel op haar weg lag. BCIJ beroept zich immers op het bevrijdende karakter van de aanwijzing, terwijl [geïntimeerde] heeft betwist dat die aanwijzing is gegeven. Bij deze stand van zaken heeft BCIJ haar stellingen onvoldoende geconcretiseerd zodat het hof oordeelt dat de te lage dakrandopstanden een toerekenbare tekortkoming vormen.
hemelwaterafvoer(hierna: HWA) door haar te hoog is aangelegd en dat dit een toerekenbare tekortkoming oplevert heeft BCIJ geen bezwaar aangetekend. [geïntimeerde] heeft tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat de te hoog aangelegde HWA tot de lekkage heeft geleid (tussenvonnis 1 onder 4.8.) wel bezwaar gemaakt. Daarop hoeft het hof echter niet in te gaan omdat, zoals hiervoor overwogen, [geïntimeerde] uitsluitend de herstelkosten vordert.
afschotvan het dak te vlak is waardoor er te veel water op het dak blijft liggen wat heeft bijgedragen tot de lekkage. De schade komt neer op de herstelkosten voor het verbeteren van het afschot.
een tweede HWAzou aanleggen. Daarom hoeft BCIJ niet de kosten te vergoeden om alsnog een tweede HWA aan te laten leggen. Deze kosten bedragen € 1.093,84. [geïntimeerde] maakt bezwaar tegen deze beslissing maar zijn grief richt zich niet zozeer tegen de overweging van de rechtbank dat de tweede HWA niet is overeengekomen maar dat hij, geconfronteerd met de lekkages, wel iets moest doen en daarom zelf heeft besloten een tweede HWA te laten plaatsen. Achteraf is aan [geïntimeerde] gebleken dat de lekkage niet
“(zonder meer)”werd veroorzaakt door het ontbreken van de tweede HWA maar dat toch sprake is van causaal verband tussen de tekortkoming en de schade omdat
“als er geen lekkage was ontstaan, had [geïntimeerde] ook geen tweede afvoer geplaatst.”zodat de kosten van de tweede HWA wel voor rekening van BCIJ moeten komen. BCIJ verweert zich hier als volgt tegen. [geïntimeerde] had contact met haar kunnen opnemen toen hij met de lekkage werd geconfronteerd zodat, zo begrijpt het hof, BCIJ deze had kunnen opnemen en verhelpen.
“dat sprake is van rechtsverwerking ex artikel 6:89 BW, nu [geïntimeerde] niet binnen een redelijke termijn heeft geprotesteerd bi BKMN [hof: BCIJ]. (…) Dit verweer klemt temeer nu [geïntimeerde] wel een derde partij heeft gevraagd een tweede hemelwaterafvoer aan te brengen in de periode tussen oplevering in 2017 en de brief van 12 december 2019.”[geïntimeerde] betwist dat sprake is van rechtsverwerking dan wel schending van de klachtplicht. Het hof overweegt dat BCIJ haar verweren op grond van rechtsverwerking en/of schending van de klachtplicht niet voldoende heeft onderbouwd. Omdat BCIJ een bevrijdend verweer voert, ligt het op haar weg voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat het tijdsverloop vanaf het moment dat [geïntimeerde] de gebreken heeft ontdekt of had behoren te ontdekken en het moment waarop zij daarover heeft geklaagd, zo lang is geweest dat geen sprake is van een tijdige klacht. Voor de beoordeling of tijdig is geklaagd moeten alle betrokken belangen worden afgewogen, met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het nadeel dat de schuldenaar (BCIJ) lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn. Meer dan voormeld citaat is in haar processtukken hierover echter niet te vinden. Omdat BCIJ geen feitelijke grondslag aanvoert gaan deze verweren om die reden al niet op. Niettemin overweegt het hof dat [geïntimeerde] in oktober 2019 de lekkage heeft ontdekt. Uit het rapport van Buizer volgt dat er werd gedacht aan daklekkage en, na op het dak te hebben gekeken, bleek van gebreken. Daarna wordt aan [naam1] gevraagd om het dak eens kritisch te bekijken en in december 2019 wordt besloten de tweede HWA aan te leggen in de hoop dat daarmee de problemen zouden worden opgelost. Vervolgens wordt door [geïntimeerde] op 12 december 2019 een termijn gesteld om aansprakelijkheid te erkennen, nadat BCIJ op 10 december 2019 het dak heeft bekeken. Overwogen wordt dat dit tijdsverloop, zonder toelichting van BCIJ die dus ontbreekt, niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van rechtsverwerking of schending van de klachtplicht. Daarbij is verder van belang dat aan het hof niet is gebleken dat BCIJ door het tijdsverloop enig nadeel heeft ondervonden qua bewijspositie of anderszins: BCIJ heeft het dak zelf kunnen bekijken, is uitgenodigd voor de inspectie door Buizer, er is een uitvoerig beeldverslag opgesteld van het verwijderen en aanbrengen van het nieuwe dak terwijl zij bovendien meerdere keren nadat haar verzuim is ingetreden (zie r.o. 3.12. van dit arrest) van [geïntimeerde] het aanbod heeft gekregen om een plan van aanpak op te stellen. Dat door [naam1] een tweede HWA is aangebracht doet het hof daarover niet anders denken. De enige conclusie die BCIJ daaraan overigens verbindt is dat de door haar verstrekte garantie is komen te vervallen. Dat zou echter een nadeel voor [geïntimeerde] zijn en niet voor BCIJ, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
“zeer globaal”begroot op € 22.000,00. In het beeldverslag van Bos van 20 juli 2020 wordt nauwgezet weergegeven welke werkzaamheden door [naam1] zijn verricht. Tot slot is gesteld noch gebleken dat de waarde van de verrichte werkzaamheden in het economisch verkeer lager is; andere offertes of een rapport van een bouwkundige van die strekking zijn door BCIJ niet in het geding gebracht. Tegenover deze inhoudelijke stellingen van [geïntimeerde] heeft BCIJ te weinig ingebracht zodat het hof zonder bewijslevering door [geïntimeerde] een beslissing kan nemen. De schade wordt dan ook begroot op de bedragen die [geïntimeerde] aan [naam1] verschuldigd is geworden.