ECLI:NL:GHARL:2024:1856

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22/1964
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en schadeverleden van een personenauto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 4.489, die aan belanghebbende was opgelegd. Belanghebbende had een gebruikte BMW gekocht in Duitsland en aangifte gedaan voor de BPM, waarbij hij een vermindering (afschrijving) wilde toepassen op basis van een taxatierapport dat ernstige schade aan de auto vermeldde. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de naheffingsaanslag opgelegd op basis van een andere waardebepaling, waarbij de schade aan de auto was hersteld en de handelsinkoopwaarde was vastgesteld op € 26.516.

Tijdens de zitting op 21 februari 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof, verschenen, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. Het Hof heeft vastgesteld dat de schade aan de auto op het moment van registratie nagenoeg geheel was hersteld, waardoor de taxatiemethode niet kon worden toegepast. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. Belanghebbende kon geen bewijs leveren voor een vermindering van de handelsinkoopwaarde op basis van een schadeverleden, en de NIVRE-richtlijn werd niet als voldoende bewijs erkend.

Het Hof heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem bepleite vermindering. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1964
uitspraakdatum
: 12 maart 2024
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2022, nummer AWB 21/2189, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 4.489 opgelegd. Daarbij is hem bij beschikking € 30 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar, is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 februari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. S.M. Bothof als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 5 oktober 2019 in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht van het merk BMW, type X4 3.0d xDrive (VIN: [nummer1] ; hierna de auto). De auto is in Duitsland op 8 mei 2017 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.2
Belanghebbende heeft de auto op 19 november 2019 doen registreren in het Nederlandse kentekenregister.
2.3
Met het oog op deze registratie heeft belanghebbende op 12 november 2019 – ontvangen door de Inspecteur op 15 november 2019 – aangifte voor de BPM gedaan. Voor het berekenen van het door hem voldane bedrag van € 704 aan BPM heeft hij volgens de aangifte ervoor gekozen de hoogte van de vermindering (afschrijving) te bepalen met toepassing van de taxatiemethode. Volgens het bij de aangifte overgelegde – op 24 oktober 2019 gedagtekende – taxatierapport vertoonde de auto op de dag dat de taxateur de auto voor taxatie opnam, 7 oktober 2019, ernstige, meer dan normale gebruiksschade. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 26.766, gebaseerd op een koerslijst van XRAY. Daarop heeft de taxateur een bedrag van € 23.163 (72% van € 32.172) in mindering gebracht wegens schade, zodat de handelsinkoopwaarde is geraamd op € 3.603. Wat betreft de historische nieuwprijs is in het taxatierapport en in de aangifte uitgegaan van een bedrag van € 94.427 en wat betreft de historische bruto BPM van een bedrag van € 18.497.
2.4
Op uitnodiging van de Inspecteur heeft belanghebbende de auto op 20 november 2019 getoond voor een controle door Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). DRZ heeft blijkens haar rapport ‘onderzoek waardebepaling’ van 4 december 2019 vastgesteld dat de in het taxatierapport van belanghebbende vermelde schade is hersteld, behoudens een zeer lichte schade waarvoor DRZ een waardevermindering van € 250 in aanmerking heeft genomen.
2.5
Op basis van de bevindingen van DRZ heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is de Inspecteur conform belanghebbende uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 94.427 en een bruto BPM van € 18.497. Wat betreft de handelsinkoopwaarde is de Inspecteur uitgegaan van de door belanghebbende gehanteerde koerslijstwaarde van € 26.766 verminderd met het door DRZ genoemde bedrag van € 250, derhalve van € 26.516. Uitgaande van die bedragen beloopt de door belanghebbende verschuldigde BPM € 5.193. In aanmerking genomen dat belanghebbende € 704 op aangifte heeft voldaan, heeft de Inspecteur een bedrag van € 4.489 nageheven. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.

3.Het geschil en standpunten van partijen

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of op de gehanteerde handelsinkoopwaarde van de auto van € 26.516 een bedrag van € 1.150 in mindering kan worden gebracht wegens een schadeverleden. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de schade aan de auto die is vermeld in het taxatierapport dat is overgelegd bij het doen van de aangifte BPM, op dat moment (nagenoeg geheel) was hersteld, zodat op dat tijdstip geen sprake meer was van ‘meer dan normale gebruiksschade’ als bedoeld in artikel 10, lid 8, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). Verder is niet in geschil dat de auto wel voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, te weten op de door beide partijen gebruikte koerslijst XRAY. Dit betekent dat het belanghebbende op grond van wetstoepassing (artikel 10, lid 8, Wet BPM) niet is toegestaan de taxatiemethode te hanteren (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.3.1).
4.2
Bij toepassing van de koerslijstmethode (artikel 10, lid 7, Wet BPM) kan belanghebbende geen beroep doen op een vermindering wegens een schadeverleden. Niet in geschil is immers dat de door partijen ter bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto gebruikte koerslijst XRAY voor een daarin opgenomen motorrijtuig niet als variabele rekening wordt gehouden met een waardevermindering wegens in het verleden opgelopen en herstelde schade van grotere omvang dan normale gebruiksschade, zodat een dergelijk gegeven bij toepassing van de koerslijstmethode niet aanvullend in aanmerking wordt genomen (vgl. HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331, r.o. 2.3.3. en HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.3.2) .
4.3
Dit laat echter onverlet dat belanghebbende in deze zaak wat betreft zijn aanspraak op een waardevermindering wegens het schadeverleden met succes een beroep kan doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. Daartoe moet belanghebbende de werkelijke handelsinkoopwaarde van de onderhavige auto aantonen. Om dat te staven moet belanghebbende op basis van een deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kennen. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is, anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, daartoe niet voldoende (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2).
4.4
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aan deze bewijslast voldaan. Een deskundigenonderzoek als bedoeld in overweging 4.3 is immers niet uitgevoerd. De NIVRE-richtlijn – waarop belanghebbende zich beroept – kan, anders dan belanghebbende betoogt, niet als een dergelijk deskundigenonderzoek worden aangemerkt. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem in hoger beroep bepleite vermindering. Ten overvloede zij nog opgemerkt dat toepassing van de NIVRE-richtlijn in dit geval ook zou afstuiten op de omstandigheid dat deze richtlijn niet geldt voor auto’s met, zoals hier, een hogere consumentenprijs dan € 90.000.
SlotsomHet hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 13 maart 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.