Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Feiten
4.Het oordeel van het hof
- De oprichting van [naam2] kort na het faillissement van [naam1] , met het oogmerk dat [naam1] [naam2] later zou overnemen;
- Het in dienst nemen van [naam1] voor slechts 10 uur per week terwijl hij veel meer uren werkte en daarvoor niet werd betaald;
- [naam1] de facto via [naam2] zijn werkzaamheden als paardenhandelaar voor eigen rekening en risico voorzette en door middel van [naam2] werkzaamheden voor zichzelf heeft uitgeoefend, waaronder de verkoop van [het paard] ;
- [naam1] en niet [geïntimeerde] feitelijk leiding gaf aan [naam2] ;
- [naam1] en niet [geïntimeerde] de aan-en verkoop beslissingen ten aanzien van de paarden nam;
- [naam1] aan [geïntimeerde] meerdere keren de instructie gaf om geld over te maken aan [naam3] , de partner van [naam1] en verzocht om een bankpas of codes van de rekening van [naam2] , die [geïntimeerde] toezegde te zullen regelen.;
- Een stalgebouw van [naam2] feitelijk werd beheerd door [naam1] en niet door [geïntimeerde] die daar nooit zou zijn geweest;
- De verkoopprijs van het paard ( [het paard] ) van € 18.000, - niet in [naam2] is achtergebleven maar door [geïntimeerde] in 2021 aan zichzelf is uitgekeerd, waarmee [naam2] een lege B.V. werd.
stevige bedragen mee kreeg voor schimmige transacties”. Hoewel het hof begrijpt dat de curator daarin aanwijzingen ziet die zijn wantrouwen jegens [naam1] versterken, volgt uit deze verklaring niet dat [geïntimeerde] daarbij betrokken was of daarin als stroman een rol heeft gespeeld.