ECLI:NL:GHARL:2024:1816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.326.388
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake stromanconstructie en bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement van paardenhandelaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er sprake is van een stromanconstructie die heeft geleid tot het onttrekken van inkomsten aan de boedel van de failliet, [naam1]. De curator, die optreedt in het faillissement van [naam1], heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter die zijn vorderingen had afgewezen. De curator stelt dat [geïntimeerde], de enige aandeelhouder en bestuurder van [naam2] B.V., als stroman heeft gefunctioneerd voor [naam1] en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door de opbrengsten van de paardenhandel via [naam2] in eigen zak te steken. De curator vordert een bedrag van € 18.000,- dat [naam2] heeft ontvangen uit de verkoop van een paard, [het paard]. De kantonrechter had geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat er sprake was van een stromanconstructie en dat de curator had ingestemd met de arbeidsovereenkomst van [naam1] bij [naam2]. Het hof heeft het hoger beroep van de curator afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de feiten niet leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. De curator wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.326.388
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede: 10007784)
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van
[de curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam1]
kantoorhoudende te [plaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: de curator
advocaat: mr. F. Kolkman
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. C.G. Mensink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 21 november 2023 heeft op 6 februari 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[de curator] is curator in het in september 2019 uitgesproken faillissement van [naam1] (hierna: [naam1] ), een handelaar in paarden.
[geïntimeerde] is de enige aandeelhouder en bestuurder van het in november 2019 opgerichte [naam2] B.V. [naam1] is na zijn faillissement met medeweten van de curator voor 10 uur per week in dienst getreden bij [naam2] .
2.2
Volgens de curator heeft [geïntimeerde] via de oprichting van [naam2] als stroman voor de werkzaamheden van [naam1] gefunctioneerd. Hij heeft [naam1] daardoor in de gelegenheid gesteld door te gaan met zijn werk in de paardenhandel en de daarmee verkregen opbrengsten via [naam2] in eigen zak te steken, zodat deze ten onrechte niet in de boedel zijn gevloeid, danwel bij [geïntimeerde] in privé terecht te laten komen.
2.3
Het betreft dan met name een bedrag van € 18.000, - dat [naam2] eind 2020 heeft ontvangen in verband met de verkoop van het paard [het paard] (hierna ook te noemen: het paard). Dit bedrag vordert de curator (vermeerderd met kosten en rente) in deze procedure van [geïntimeerde] , die door deze stroman-constructie onrechtmatig jegens de boedel heeft gehandeld, aldus de curator.
[geïntimeerde] betwist dat hij een stroman voor [naam1] is geweest of op diens verzoek heeft meegewerkt aan een stroman-constructie en verweert zich verder door te wijzen op het overleg dat [naam1] en hij vooraf met de curator over deze opzet hebben gehad.
2.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van de curator afgewezen. Naar zijn oordeel is onder meer niet komen vast te staan dat sprake is van een stroman-constructie en heeft de curator bovendien ermee ingestemd dat [naam1] een aantal uur per week voor [naam2] zou gaan werken.
2.5
De curator heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en een aantal klachten tegen het vonnis geformuleerd. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
Het hoger beroep van de curator faalt. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Daarvoor geldt het volgende.

3.Feiten

Het hof gaat bij zijn oordeel uit van de feiten zoals de kantonrechter
die in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis heeft vastgesteld, met dien verstande dat na het vonnis is gebleken dat het paard Cassal een andere naam heeft, namelijk [het paard] Het hof zal in dit arrest die laatste naam gebruiken of de aanduiding: het paard.

4.Het oordeel van het hof

4.1
De curator heeft met één grief het gehele geschil ter beoordeling aan het hof voorgelegd.
Grondslag(en) aansprakelijkheid
4.2
De kantonrechter is er bij zijn oordeel van uit gegaan dat [geïntimeerde] door de curator is aangesproken in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam2] . Het hof begrijpt uit de memorie van grieven en de daarop gegeven aanvullende toelichting van de curator ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof dat hij twee verschillende grondslagen voor zijn vordering op [geïntimeerde] heeft.
Allereerst verwijt de curator [geïntimeerde] persoonlijk als stroman voor [naam1] te hebben gefungeerd, daarmee onrechtmatig tegenover de boedel te hebben gehandeld en aldus schade aan de boedel te hebben veroorzaakt. Daarnaast verwijt de curator [geïntimeerde] als bestuurder van [naam2] te hebben meegewerkt aan een stroman-constructie ten behoeve van [naam1] en ten nadele van de boedel.
De feiten en omstandigheden waarmee de curator beide grondslagen heeft onderbouwd, zijn dezelfde, zoals hij desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft toegelicht.
4.3
Voor deze grondslagen geldt een verschillende juridische beoordelingsmaatstaf.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is onder meer vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Deze verzwaarde maatstaf geldt in dit geschil voor het verwijt dat de curator [geïntimeerde] maakt in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam2] . [1]
Voor het verwijt dat de curator aan [geïntimeerde] persoonlijk maakt, geldt die verzwaarde maatstaf voor aansprakelijkheid niet.
Aansprakelijkheid als bestuurder?
4.4
De kantonrechter heeft de verwijten van de curator aan [geïntimeerde] behandeld als een bestuurdersaansprakelijkheid en die afgewezen omdat de curator naar zijn oordeel onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] als stroman voor [naam1] heeft gefungeerd en de curator onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de verkoopopbrengst van het paard ten goede is gekomen aan [naam1] in plaats van aan [naam2] .
Tegen dit oordeel komt de curator weliswaar op, maar hij stelt niet dat [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam2] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Evenmin voert hij feiten en omstandigheden aan die -als ze zouden komen vast te staan- leiden tot een persoonlijk ernstig verwijt aan [geïntimeerde] .
Nu de curator dus in hoger beroep niets over de verzwaarde maatstaf voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] (als bestuurder van [naam2] ) heeft aangevoerd, faalt zijn grief in zoverre.
4.5
Ook indien de curator wel gesteld zou hebben dat [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam2] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, zou die stelling falen. De feiten en omstandigheden die door de curator zijn aangevoerd, zijn óf niet komen vast te staan óf onvoldoende om op basis daarvan (bestuurders-)aansprakelijkheid aan te nemen. Zoals hierna volgt uit rechtsoverweging 4.8 e.v. zijn die feiten al onvoldoende om aansprakelijkheid van [geïntimeerde] in zijn prive-hoedanigheid aan te nemen, waarvoor de verzwaarde maatstaf niet geldt.
Ook heeft de curator niet gesteld (en is evenmin gebleken) dat [naam2] zelf een onrechtmatige daad jegens de boedel heeft begaan en geen verhaal zou bieden voor de daaruit voortvloeiende schade voor de boedel. Dat [naam2] “leeg” zou zijn, is daarvoor onvoldoende en blijkt ook niet uit de (als productie 4 bij mondelinge behandeling in hoger beroep) ingebrachte winst- en verliesrekening over 2023 waarin een positief ondernemingsresultaat is opgenomen. Ook daarop stuit de vordering op basis van bestuurdersaansprakelijkheid af.
4.6
Aan het verweer van [geïntimeerde] dat de hierop gebaseerde vordering jegens hem niet-ontvankelijk moeten worden verklaard nu de curator [naam2] niet in rechte heeft betrokken, komt het hof tegen deze achtergrond bij gebrek aan belang voor zijn beoordeling niet toe.
Het bij de mondelinge behandeling bij het hof voor het eerst door [geïntimeerde] gevoerde verweer dat sprake is van rechtsverwerking stuit af op de 2 conclusieregel.
Aansprakelijkheid in prive hoedanigheid?
4.7
De verwijten die de curator aan [geïntimeerde] maakt, komen erop neer dat [geïntimeerde] in een stromanconstructie het mogelijk heeft gemaakt en gefaciliteerd dat [naam1] via [naam2] zijn handel in paarden heeft voortgezet en de opbrengsten daarvan heeft genoten, althans dat de boedel deze opbrengsten ten onrechte niet heeft ontvangen. Daardoor is de boedel inkomsten misgelopen die haar toebehoorden omdat zij het resultaat zijn van het werk van de gefailleerde [naam1] . Dat is onrechtmatig van [geïntimeerde] jegens de boedel, aldus de curator.
De curator heeft daarbij een aantal feiten en omstandigheden gesteld die volgens hem tezamen op een stroman-constructie wijzen en aldus onrechtmatig zijn, zoals:
  • De oprichting van [naam2] kort na het faillissement van [naam1] , met het oogmerk dat [naam1] [naam2] later zou overnemen;
  • Het in dienst nemen van [naam1] voor slechts 10 uur per week terwijl hij veel meer uren werkte en daarvoor niet werd betaald;
  • [naam1] de facto via [naam2] zijn werkzaamheden als paardenhandelaar voor eigen rekening en risico voorzette en door middel van [naam2] werkzaamheden voor zichzelf heeft uitgeoefend, waaronder de verkoop van [het paard] ;
  • [naam1] en niet [geïntimeerde] feitelijk leiding gaf aan [naam2] ;
  • [naam1] en niet [geïntimeerde] de aan-en verkoop beslissingen ten aanzien van de paarden nam;
  • [naam1] aan [geïntimeerde] meerdere keren de instructie gaf om geld over te maken aan [naam3] , de partner van [naam1] en verzocht om een bankpas of codes van de rekening van [naam2] , die [geïntimeerde] toezegde te zullen regelen.;
  • Een stalgebouw van [naam2] feitelijk werd beheerd door [naam1] en niet door [geïntimeerde] die daar nooit zou zijn geweest;
  • De verkoopprijs van het paard ( [het paard] ) van € 18.000, - niet in [naam2] is achtergebleven maar door [geïntimeerde] in 2021 aan zichzelf is uitgekeerd, waarmee [naam2] een lege B.V. werd.
4.8
Het hof stelt voorop dat het [naam1] (door de curator) was toegestaan om werkzaamheden voor [naam2] te verrichten voor 10 uren per week. Niet in geschil is dat dit werkzaamheden waren die in relatie stonden met de verzorging en handel in paarden. Het enkele feit dat uit die werkzaamheden inkomsten voor [naam2] ontstonden is dan ook niet voldoende om daaruit af te leiden dat dit eigenlijk verkapte inkomsten waren voor [naam1] en dat al om die reden sprake was van een schijnconstructie. De door de curator hierboven genoemde omstandigheden leiden evenmin tot dat oordeel, wat het hof als volgt uitlegt.
4.9
Dat [naam1] en niet [geïntimeerde] de aan- en verkoopbeslissingen ten aanzien van paarden nam en dat [naam1] feitelijk leidinggevende van [naam2] was, is niet komen vast te staan. Uit de gedingstukken van partijen en de mondelinge toelichting daarop blijkt weliswaar dat [naam1] een belangrijke rol speelde bij de aan- en verkoop van paarden door [naam2] , maar niet dat hij daarmee feitelijk leiding gaf aan [naam2] of de uiteindelijke beslissing tot aan- en verkoop van de paarden nam. Hij bereidde deze transacties wel voor, vanuit zijn kennis en ervaring op dat vlak, maar uit onder meer de (als productie 4 bij dagvaarding) overgelegde WhatsApp conversatie en de (als productie 3 bij dagvaarding overgelegde) verklaring van [naam1] tegenover de curator blijkt dat [geïntimeerde] uiteindelijk over de aan- en verkoop besliste en de facturen die daarmee zijn gemoeid ontving, betaalde, respectievelijk opstelde en verstuurde aan de koper. Dat [naam1] in dit proces inhoudelijk een belangrijke rol speelde, betekent niet dat hij daarmee feitelijk leiding gaf aan [naam2] . Evenmin betekent dat dat hij in plaats van [naam2] recht op de verkoopprijs van € 18.000, - (en dat dat bedrag daarmee in de boedel had dienen te vloeien, zoals de curator stelt). [naam1] werd immers betaald voor de 10 uur die hij gemiddeld voor [naam2] werkte en niet voor meer dan dat of op een andere wijze. (zie ook hierna in rov. 4.13).
Met de kantonrechter (in rov. 4.4) is het hof voorts van oordeel dat ook uit de genoemde WhatsApp conversatie blijkt dat [naam1] zowel qua verzending van de factuur voor de verkoop van [het paard] aan de koper in Duitsland als aan de besteding van dit geld (onder andere de betaling aan [naam3] ) afhankelijk was van [geïntimeerde] die als enige over de rekening(en) van [naam2] kon beschikken. Daaraan doet niet af dat [geïntimeerde] , die naar eigen zeggen op dat moment nog weinig kennis van de paardenhandel had, de inschatting over de wenselijkheid van de aan- en verkoop van paarden grotendeels aan [naam1] overliet, dat [naam1] het stalgebouw beheerde en dat [geïntimeerde] voor [naam1] toegang tot de bankrekening zou regelen. De verhouding tussen een directeur-eigenaar van een vennootschap en een werknemer sluit een en ander bepaald niet uit en leidt in ieder geval niet, zonder nadere onderbouwing van de curator die ontbreekt, tot een situatie waarin de rol van de werknemer, in dit geval [naam1] , hem feitelijk leidinggevende van de vennootschap maakt (met als doel om inkomsten te verwerven die buiten de boedel zouden blijven). Evenmin betekent dat dat [naam1] vanwege zijn inhoudelijke rol bij die transacties recht had op meer dan het salaris dat hij met [naam2] voor zijn gewerkte uren heeft afgesproken (zie ook hierna in rov. 4.13). Uit de omstandigheid dat [naam2] pas kort na het faillissement is opgericht met de bedoeling dat [naam1] het later zou overnemen, volgt niet dat [naam1] in de hier relevante periode niet als werknemer als feitelijk leidinggever of voor eigen rekening handelde.
In het midden kan worden gelaten of bij de afspraken die [naam1] had met kopers en verkopers van de paarden [geïntimeerde] aanwezig is geweest. Ook als hij daarbij niet aanwezig is geweest, zoals de curator stelt, brengt dat niet met zich dat hij geen invloed had op de aan- en verkoopbeslissingen. De bewijsaanbiedingen van de curator die zien op de af-/aanwezigheid van [geïntimeerde] bij de aan- en verkoop van [het paard] worden tegen die achtergrond als niet relevant gepasseerd.
4.1
Uit de genoemde WhatsApp conversatie blijkt bovendien dat de € 18.000, - door de koper van [het paard] is betaald op de rekening van [naam2] en niet aan [naam1] . Dat blijkt tevens uit de (als productie 19 bij memorie van grieven) door de curator overgelegde jaarstukken van [naam2] over 2020: op de balans staat eind 2020 een bedrag van
€ 17.990, - aan liquide middelen (ook de curator neemt aan dat dit de koopsom voor [het paard] is, ook al is het bedrag € 10,- minder). Hiermee faalt ook de stelling van de curator dat [naam1] zijn werkzaamheden als paardenhandelaar voor eigen rekening en risico heeft uitgeoefend en door middel van [naam2] werkzaamheden voor zichzelf heeft uitgeoefend. De koopsom voor [het paard] is immers betaald aan [naam2] en niet aan [naam1] . De curator heeft niet gesteld dat [naam2] dit bedrag of een deel daarvan aan [naam1] heeft betaald, anders dan als salaris voor zijn werkzaamheden in loondienst voor 10 uur per week. Integendeel: de stelling van de curator is dat [geïntimeerde] het bedrag dat eind 2020 op de balans stond (€ 17.990,-) en eind 2021 niet meer op de balans stond (toen bedroeg de post voor liquide middelen 0,-) uit de vennootschap heeft onttrokken, aan zichzelf heeft toebedeeld en aldus de boedel voor dat bedrag heeft benadeeld. Dat is een omstandigheid, als die zou komen vast te staan, die de curator niet aangaat: de vennootschap, noch [geïntimeerde] hebben zich voor de besteding van het ontvangen bedrag te verantwoorden tegenover de curator, tenzij zou blijken dat dit bedrag uiteindelijk bij [naam1] is terechtgekomen. De curator heeft echter niet gesteld dat [geïntimeerde] dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft (door-) betaald aan [naam1] . In die zin zijn de stellingen op dit onderdeel ook innerlijk tegenstrijdig: enerzijds zou [naam1] via [naam2] voor eigen rekening en risico de paardenhandel hebben voortgezet en aldus ook de inkomsten daarvan hebben genoten; anderzijds verwijt de curator dat de koopsom voor [het paard] bij [geïntimeerde] in prive is terechtgekomen. Dat lijkt elkaar uit te sluiten.
4.11
Overigens heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist dat de koopsom die [naam2] heeft ontvangen voor [het paard] naar zijn prive vermogen is gegaan. Volgens hem is dit bedrag gebruikt voor de betaling van de kosten die met de paardenhandel samenhingen, zoals de dierenarts, stro, hooi, voedsel voor de paarden en dergelijke. In dat kader moet ook zijn betaling aan [naam3] worden gezien: zij haalde stro, hooi, voedsel e.d. op bij boeren en betaalde daarvoor contant. Dat heeft [naam2] na verkoop van [het paard] aan haar terugbetaald.
Tegen deze uitleg heeft de curator niets ingebracht zodat zijn stelling dat de betaling aan [naam3] en de WhatsApp conversatie daarover tussen [naam1] en [geïntimeerde] wijzen op een stromanconstructie onvoldoende onderbouwd is.
4.12
De curator heeft erkend dat hij op de hoogte is gebracht van de werkzaamheden die [naam1] ten behoeve van [naam2] zou gaan verrichten en dat hij de getekende arbeidsovereenkomst van Match Detachering B.V. met [naam1] heeft ontvangen alsmede de salarisstroken over week 51 en 52 met daarop vermeld Hena Holding B.V. Tegen het oordeel van de rechtbank dat ervan moet worden uitgegaan dat het loon van [naam1] voor zijn werkzaamheden voor [naam2] door Hena Holding B.V. werd betaald, heeft de curator niet kenbaar gegriefd. Wel voert de curator aan dat de arbeidsovereenkomst met [naam1] al op 2 september 2019 is gesloten en dus voor het faillissement dat op 18 september 2019 werd uitgesproken. Dat is een andere aanwijzing voor de stromanconstructie via [geïntimeerde] , aldus de curator.
Tegen het verweer van [geïntimeerde] dat de gestelde datum van 2 september 2019 per abuis op de arbeidsovereenkomst tussen [naam1] en Match Detachering B.V. staat (waarschijnlijk door gebruik van een oud model) en dat uit de tekst van de arbeidsovereenkomst en uit de loonstroken (productie 6 CvA) blijkt dat de werkzaamheden eerst op 15 december 2019 zijn gestart, heeft de curator geen argumenten meer aangevoerd. Zijn stelling is daarmee tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] niet voldoende onderbouwd. Overigens heeft de curator op dit onderdeel geen bewijs aangeboden.
4.13
Dat, zoals de curator stelt, [naam1] veel meer werkte voor [naam2] dan de 10 uren waarvoor hij in dienst genomen was, is niet komen vast te staan. In ieder geval blijkt dat niet uit de (beëdigde) verklaring die [geïntimeerde] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd (productie 10 bij memorie van grieven). Daarin verklaart [geïntimeerde] dat [naam1] gemiddeld 10 uur per week voor [naam2] werkte, vanaf juni 2020 ook paarden bereed die gestald waren bij [naam2] en voordien ook schoonmaakwerkzaamheden in de stal verrichtte. Op de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde] verklaard dat ook zijn dochter als stagiaire werkzaamheden voor [naam2] deed, waaronder het berijden van paarden. Daardoor had [naam1] meer tijd voor de werkzaamheden ten behoeve van aan- en verkoop van paarden voor [naam2] . [naam1] heeft ook nooit gezegd dat hij aan de 10 uur niet genoeg zou hebben, aldus [geïntimeerde] (in zijn verklaring bij de R-C).
Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft de curator zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Overigens heeft de curator op dit onderdeel geen bewijs aangeboden.
Aan het voorgaande doet niet af dat [geïntimeerde] aan het slot van zijn verklaring bij de R-C noemt dat [naam1] “
stevige bedragen mee kreeg voor schimmige transacties”. Hoewel het hof begrijpt dat de curator daarin aanwijzingen ziet die zijn wantrouwen jegens [naam1] versterken, volgt uit deze verklaring niet dat [geïntimeerde] daarbij betrokken was of daarin als stroman een rol heeft gespeeld.
4.14
De curator heeft geen andere stellingen aangevoerd die, indien bewezen, kunnen leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde] met een stromanconstructie het mogelijk heeft gemaakt en gefaciliteerd dat [naam1] via [naam2] zijn handel in paarden heeft voortgezet en de opbrengsten daarvan heeft genoten, althans dat de boedel deze opbrengsten niet heeft ontvangen terwijl haar deze toebehoorden. Uit de aangevoerde, hierboven besproken feiten en omstandigheden, ook indien die in onderlinge samenhang worden bezien, volgt die conclusie niet.
4.15
Daarmee faalt het verwijt van de curator aan [geïntimeerde] dat hij in zijn privé hoedanigheid onrechtmatig heeft gehandeld. De vraag of de curator voldoende heeft gesteld met betrekking tot causaal verband en schade behoeft geen verdere behandeling.
Conclusie
4.16
Het hoger beroep faalt. Het hof zal het vonnis daarom bekrachtigen. De curator zal als de in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [geïntimeerde] worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
4.17
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissingen van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 20 december 2022 in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede;
5.2
veroordeelt de curator tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
- € 783,-- aan griffierecht;
- € 2.428, -- aan salaris van de advocaat van de notaris (2 procespunten x appeltarief II);
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, J. Sap en G.P. Oosterhoff en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628