ECLI:NL:GHARL:2024:1768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.326.575/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bonusvorderingen van een adjunct-directeur tegen zijn werkgever

In deze zaak heeft [appellant], adjunct-directeur van Bemog Projectontwikkeling B.V., hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn vorderingen door de rechtbank. Hij vorderde een aanvullende bonus over de jaren 2019 en 2020. De rechtbank had beide vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn. Voor 2019 is onvoldoende bewijs geleverd voor een toezegging van de werkgever over een extra bonus. De bestaande bonusregeling, die alleen recht geeft op uitbetaling als de werknemer op het moment van uitbetaling in dienst is, is van toepassing. Aangezien [appellant] zijn dienstverband op 1 september 2020 heeft beëindigd, heeft hij geen recht op de bonus over 2020, die in mei 2021 zou worden uitbetaald. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.326.575/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle 10001477)
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. C.M. van der Velden-Rijnsburger die kantoor houdt in Amsterdam
tegen
Bemog Projectontwikkeling B.V.,
die is gevestigd in Zwolle,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
Bemog,
advocaat: mr. C.C.H. Wiekeraad die kantoor houdt in Kampen,

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Ter uitvoering van het arrest van 28 november 2023 heeft op 28 februari 2024 een mondelinge behandeling plaats gevonden. Daarvan is een verslag (‘proces-verbaal’) opgemaakt. Dat is aan het dossier toegevoegd. Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak gaat om de vraag of Bemog over de jaren 2019 en 2020 nog een (aanvullende) bonus verschuldigd is aan [appellant] . Over 2019 gaat het om een vordering van, in hoofdsom, € 134.754,45, over 2020 om een vordering van, in hoofdsom, € 218.234,65.
2.2
De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure. [1]
2.3
[appellant] wil in dit hoger beroep bereiken dat Bemog, alsnog, wordt veroordeeld tot betaling van de genoemde bedragen, vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing in het kort
3.1
Net als de rechtbank oordeelt het hof de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar. Het vonnis van de rechtbank wordt daarom bekrachtigd. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Hierna wordt uitgelegd waarom zo wordt geoordeeld en beslist.
eerst de vaststaande feiten
3.2
Bemog is een middelgrote projectontwikkelaar die woningen, winkels, bedrijfspanden en parkeergarages in Nederland realiseert. Directeur/bestuurder is Bemog Holding B.V., waarvan directeur is [de directeur] (verder: [de directeur] ).
3.3
[appellant] is op 1 januari 2016 in dienst getreden van Bemog in de functie van adjunct-directeur. In de daarvan opgemaakte arbeidsovereenkomst is de bij Bemog bestaande bonusregeling uit 2006 op hem van toepassing verklaard. Per 1 januari 2017 is deze herzien. In artikel 3 van die herziene regeling staat, onder andere:

Een bonus wordt uitsluitend uitbetaald aan medewerkers die op dat moment nog in
dienst zijn bij BEMOG.
Bij uitdiensttreding vervallen alle nog niet afgerekende bonussen en bestaat er geen
recht op eventueel nog niet genoten bonussen.
(…)
Betaling van de bonussen vindt jaarlijks plaats na de Algemene Vergadering van
Aandeelhouders waarin de jaarrekening van Bemog Holding B.V. wordt goedgekeurd.”
3.4
Per 1 januari 2018 is [appellant] gepromoveerd tot (titulair) directeur. Op hem werd toen toepasselijk de bonusregeling die gold voor leden van het Management Team (verder: de MT-regeling). In artikel 3 van die regeling staat, onder andere:

Een bonus wordt uitsluitend uitbetaald aan genoemde MT-leden indien zij op dat
moment nog in dienst zijn bij BEMOG.
Bij uitdiensttreding vervallen alle nog niet afgerekende bonussen en bestaat er geen
recht op eventueel nog niet genoten bonussen.
(…)
Betaling van de bonussen vindt jaarlijks plaats na de Algemene Vergadering van
Aandeelhouders waarin de jaarrekening van Bemog Holding B.V. wordt goedgekeurd.”
3.5
Eind 2019 zijn gesprekken gestart over een nieuwe bonusregeling. In dat kader hebben partijen op 27 februari 2020 met elkaar gesproken. Dat gesprek is gevolgd door een mailwisseling tussen partijen (verder: de mailwisseling). [appellant] heeft daarin genoteerd als toen gemaakte afspraak:

Over de geleverde prestaties over 2019 wordt een separate bonus overeengekomen welke recht doet aan de geleverde prestaties.”
3.6
[de directeur] heeft daarop als volgt gereageerd:

Dit is niet zo op deze wijze afgesproken. Afgesproken is dat [de directeur](hof: [de directeur] )
na de AvA hierop terugkomt. Daarnaast gelden voor jou nog de over 2019 de overeengekomen regelingen.”
3.7
[appellant] heeft daarop als volgt gereageerd:

Vanmiddag hebben wij inderdaad afgesproken dat jij hier na de AVA op terug komt. Op 17 januari 2020 hebben wij gesproken en heb ik aangegeven dat wij al in begin 2019 met elkaar over een vervolg en een nauwere verbintenis tussen Bemog en [appellant](hof: [appellant] )
zouden praten. Dit is verschoven van een afspraak in januari 2019 naar voor de bouwvak naar na de bouwvak en vervolgens hebben we elkaar pas in op 29 oktober 2019 over dit onderwerp gesproken. Tijdens de bespreking van 17 januari heb ik aangegeven dat de regeling met terugwerkende kracht vanaf 1-1-2019 zou moeten gelden toen nog alleen over BPO. Gelukkig nam jij mij in bescherming en gaf jij aan dat dit cijfermatig heel ongunstig voor mij en heel gunstig voor Bemog zou uitpakken. Jij zou voor een goede afwikkeling voor 2019 zorgen. Stefan, dit laat ik ook zo aan jou over de dossiers zijn prima afgerond en Bemog staat er goed voor zo.(…).”
3.8
De belastingadviseur van Bemog, Baker Tilly, heeft vervolgens, in overleg met Bemog, een voorstel voor een nieuwe bonusregeling ontwikkeld. Dat voorstel is vastgelegd in een brief aan [appellant] (en zijn mede-directeur [naam1] ) van 30 maart 2020. In die brief staat, voor zover van belang:

Betreft: Hoofdlijnen bonusregeling
(…)
De heer [de directeur] heeft aangegeven u mee te willen laten delen in de resultaten van de onderneming. Op verzoek van en in overleg met de heer [de directeur] hebben wij op hoofdlijnen een nieuwe bonusregeling uitgewerkt. Hierna worden de contouren van de bonusregeling weergegeven met daarbij de fiscale behandeling voor u privé. Wanneer u akkoord bent met deze opzet, kan de bonusregeling vervolgens verder uitgewerkt worden.
(…)
Het uitgangspunt van de bonusregeling is dat u samen voor 10% deelt in (i) het resultaat van Bemog Projectontwikkeling BV (hierna: BPO) en (ii) het resultaat van Bemog Projectontwikkeling West BV (hierna BPW).
(…)
Wanneer de bonus in een jaar positief is:
o
wordt 66,67% van de bonus uitgekeerd na vaststelling van de jaarrekening over het betreffende jaar (veelal in mei van het daaropvolgende jaar).(…);
o
wordt 33,33% van de bonus uitgekeerd na vaststelling van de jaarrekening over het jaar X + 3 (hierna: uitgesteld bonusrecht).
(…)
Het is mogelijk dat wanneer uw dienstverband eindigt u nog een uitgesteld bonusrecht heeft opgebouwd dat nog niet is uitgekeerd. Hierbij kunnen zich de volgende situaties voordoen:
o Bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd: het uitgestelde bonusrecht wordt in één keer
uitgekeerd na vaststelling van de jaarrekening over het betreffende jaar;
o Arbeidsongeschiktheid/overlijden: het uitgestelde bonusrecht wordt in één keer uitgekeerd na vaststelling van de jaarrekening over het betreffende jaar,
o Ontslag goodleaver: 100% van het uitgestelde bonusrecht wordt in één keer uitgekeerd na
vaststelling van de jaarrekening over het betreffende jaar. Met uitzondering van ernstige
bedrijfseconomische omstandigheden waardoor niet kan worden uitbetaald;
o Ontslag badleaver: het volledige uitgestelde bonusrecht komt te vervallen.
(…)
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Wij stellen voor dat u de contouren van de bonusregeling met de heer [de directeur] bespreekt. Wanneer u het eens bent over de invulling van de bonus, dan kunnen onze arbeidsrechtjuristen u van dienst zijn bij de verdere vastlegging en formalisering van het bonusrecht.”
3.9
Deze brief van Baker Tilly is door [appellant] voor akkoord getekend op 3 april 2020 en door [de directeur] , namens Bemog, op 6 april 2020. De regeling is ingegaan op 1 januari 2020.
3.1
In een e-mail van 22 juni 2020 heeft de controller van Bemog [appellant] bericht dat
overgegaan kan worden tot uitbetaling van de bonus over 2019 volgens de MT-regeling, dat
deze bonus € 45.239,- bruto bedraagt en dat hij graag een akkoord ontvangt op die e-mail.
[appellant] heeft vervolgens in een e-mail van 23 juni 2020 als volgt geantwoord:

Dit is inderdaad conform de MT-regeling. Uitbetaling en verwerking in juli 2020 is wat mij
betreft akkoord.”
Kort daarna is de bonus uitbetaald.
3.11
Op 29 juli 2020 heeft [appellant] het dienstverband opgezegd. Dat is vervolgens geëindigd per 1 september 2020.
bonus 2019: oordeel kantonrechter
3.12
Het oordeel van de kantonrechter luidt, samengevat, als volgt. De grondslag van de vordering van [appellant] is dat Bemog niet als goed werkgever heeft gehandeld (artikel 7:611 BW) door over 2019 niet een bonus te betalen die berekend is op de wijze zoals vastgelegd in de per 1 januari 2020 geldende bonusregeling. Van een afspraak om dat te doen is echter niet gebleken. Van een toezegging evenmin. Weliswaar heeft [appellant] in de mailwisseling genoteerd dat is afgesproken dat over 2019 een separate bonus zou worden overeengekomen, maar dat is gemotiveerd weersproken door Bemog. [appellant] voert ook aan dat de nieuwe bonusregeling pas op 1 januari 2020 (en niet al per 1 januari 2019) is ingegaan omdat Bemog hem ten onrechte heeft laten weten dat een ingangsdatum van 1 januari 2019 voor [appellant] ongunstig en voor Bemog alleen maar gunstig zou uitpakken. Die stelling is echter onvoldoende onderbouwd.
bonus 2019: de bezwaren van [appellant]
3.13
[appellant] komt tegen dit oordeel van de kantonrechter op. Zijn bezwaren daartegen (neergelegd in zijn ‘grieven’ 1 en 2) houden het volgende in. [de directeur] heeft, laatstelijk, op 27 februari 2020 toegezegd dat hij zou zorgen voor een goede afwikkeling over 2019 gelet op de uitzonderlijk goed geleverde prestaties van [appellant] . Dat is door [appellant] om die reden toen vastgelegd in de mailwisseling met de woorden “
Over de geleverde prestaties over 2019 wordt een separate bonus overeengekomen welke recht doet aan de geleverde prestaties.” Daarop heeft [de directeur] gereageerd met de mededeling dat een dergelijke afspraak niet is gemaakt, maar vervolgens heeft [appellant] aan [de directeur] nog eens laten weten “
Jij zou voor een goede afwikkeling voor 2019 zorgen” en die vastlegging is daarna niet meer weersproken door [de directeur] .
3.14
Daarbij komt dat eerder, namelijk op 17 januari 2020, ook al gesproken was over een nieuwe bonusregeling (zoals uiteindelijk vastgelegd in de brief van Baker Tilly van 30 maart 2020). Onderwerp van gesprek was mede deze nieuwe bonusregeling, met terugwerkende kracht, te laten ingaan per 1 januari 2019 (in plaats van: per 1 januari 2020), maar daarvan is afgezien omdat Bemog - naar is gebleken: ten onrechte - [appellant] voorhield dat dit voor hem ongunstig en voor Bemog alleen maar gunstig zou zijn. De juistheid van zijn stellingen blijkt ook uit het feit dat [de directeur] in de mailwisseling heeft laten weten “
Daarnaast gelden voor jou nog de over 2019 overeengekomen regelingen”. Het woord “
Daarnaast” laat zien dat er, naast de bonus die verschuldigd was op basis van de voor 2019 geldende MT-regeling, over dat jaar 2019 nog meer zou worden gedaan door Bemog. Met zijn mededeling aan de controller van Bemog van 23 juni 2020 heeft [appellant] niet meer te kennen gegeven dan dat het op basis van de MT-regeling berekende bonusbedrag over 2019 juist was en dat uitbetaling in juli 2020 akkoord was. Daaruit kan niet worden afgeleid dat er overigens, op basis van de door Bemog gedane toezegging, geen aanvullende bonus over 2019 meer verschuldigd was.
bonus 2019: oordeel hof
3.15
De stellingen van [appellant] , bij de rechtbank en in hoger beroep, houden niet in dat partijen uitdrukkelijk hebben afgesproken dat aan [appellant] over 2019 toekwam zowel de bonus uit de MT-regeling als een, aanvullende, bonus berekend op basis van de per 1 januari 2020 ingegane nieuwe bonusregeling. Het verwijt van [appellant] aan Bemog is dat een extra bonus over 2019 is toegezegd, maar die toezegging niet is nagekomen. Daarmee gaat het er dus, allereerst, om na te gaan of het bestaan van een dergelijke toezegging voldoende is onderbouwd en, als daarvan sprake is, of het bestaan van de toezegging is bewezen of alsnog bewezen moet worden. Stelplicht en bewijslast rusten, ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv, op [appellant] omdat hij aan zijn vordering als feit ten grondslag legt dat sprake is van een toezegging.
3.16
Niet in geschil is dat over 2019 nog steeds de MT-regeling gold en dat aan [appellant] op basis daarvan over dat jaar een bonus toekwam van € 45.239,-. [appellant] heeft op 27 februari 2020 om een extra bonus over 2019 gevraagd. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Bemog bevestigd dat die vraag toen is neergelegd. Volgens [appellant] is op zijn vraag geantwoord, zoals hij in zijn e-mail aan [de directeur] heeft vastgelegd, namelijk dat een extra bonus (“
separate bonus”) zou worden overeengekomen.
3.17
Bemog betwist het bestaan van de gestelde afspraak. Daartoe is verwezen naar de passage in die mailwisseling, waarin staat “
Dit is niet zo op deze wijze afgesproken. Afgesproken is dat [de directeur] na de AvA hierop terugkomt”. Toegelicht is dat Bemog uitgaat van het beginsel ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Dat betekent dat aan [appellant] niet een extra bonus over 2019 kon worden toegezegd zonder dat aan de mededirecteur ( [naam1] ) ook een extra bonus werd toegekend. Dat wilde Bemog om die reden eerst in de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) bespreken. Dat is, aldus Bemog, vervolgens gebeurd, waarna de ava heeft besloten dat aan geen van beide directeuren over 2019 een extra bonus werd toegekend. Deze, gemotiveerde, weerspreking heeft niet geleid tot een nadere onderbouwing van de kant van [appellant] .
3.18
In het licht van deze gemotiveerde weerspreking én in het licht van de duidelijke eerdere reactie ( [de directeur] legt het voor aan de ava en komt er dan op terug) kan geen betekenis worden toegekend aan het feit dat [de directeur] in de mailwisseling niet meer heeft gereageerd op de, latere, opmerking van [appellant] “
Jij zou voor een goede afwikkeling voor 2019 zorgen”. Het standpunt van [de directeur] was duidelijk en uit het enkel niet herhalen daarvan na deze opmerking van [appellant] kan bezwaarlijk worden afgeleid dat hij dat toen heeft laten varen.
3.19
Gemotiveerd weersproken is door Bemog ook dat zij [appellant] onjuist heeft geïnformeerd over de gevolgen van het eerder dan per 1 januari 2020 laten ingaan van de nieuwe bonusregeling. Onderwerp van gesprek was, aldus Bemog, de vraag of de bonus in de nieuwe regeling moest worden berekend uitsluitend over de winst van Bemog Projectontwikkeling Oost B.V. (BPO) of over de gesaldeerde winst van BPO en Bemog Projectontwikkeling West B.V. (BPW). [appellant] wilde een berekening uitsluitend over de winst van BPO (waarvan hij directeur was). [de directeur] heeft hem toen voorgehouden dat dit ongunstig voor hem zou zijn als BPO het minder goed zou doen dan BPW (waarvan [naam1] directeur was). Dit gesprek vond dus niet plaats in het kader van de ingangsdatum van de nieuwe bonusregeling, maar in het kader van de grondslag van de daarin op te nemen bonusberekening. [appellant] zelf bevestigt ook dat hij op het spoor zat van een bonusberekening uitsluitend over het resultaat van BPO in zijn hiervoor in 3.7 weergegeven reactie, waar hij immers schrijft: “
Tijdens de bespreking van 17 januari heb ik aangegeven dat de regeling met terugwerkende kracht vanaf 1-1-2019 zou moeten geldentoen nog alleen over BPO.” (onderstreping hof). Onvoldoende weersproken door hem is dat berekening van de bonus over de gesaldeerde winst van BPO en BPW voor hem gunstiger was dan berekening over uitsluitend de winst van BPO. Evenmin is door hem voldoende weersproken dat het voor Bemog (waarmee kennelijk in dit geval bedoeld zijn: BPW en Bemog Holding B.V.) alleen maar gunstig zou zijn als de bonus van [appellant] niet ook over de winst van BPW zou worden berekend.
3.2
De uitleg die [appellant] geeft aan het door [de directeur] gebruikte woord ‘daarnaast’ komt erop neer dat [de directeur] zou hebben ingestemd met een ‘separate bonus’ over 2019 en dat voor [appellant] daarnaast gold de voor 2019 overeengekomen regeling. Die uitleg wordt niet gevolgd. Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat Bemog gemotiveerd heeft weersproken dat de gestelde toezegging is gedaan. Tot een nadere onderbouwing van zijn standpunt door [appellant] heeft dat niet geleid. Van het bestaan van de toezegging kan, bij gebreke van voldoende onderbouwing, daarom niet worden uitgegaan. Daarmee valt de basis onder de gegeven uitleg van het woord ‘daarnaast’ weg. Dat zou anders kunnen zijn indien het in de door Bemog gegeven uitleg niet zou passen. Maar, dat doet het wel: naast de toezegging dat het verzoek om een ‘separate bonus’ in de ava zou worden besproken, heeft [de directeur] erop gewezen dat de bestaande bonusregeling over 2019 stond en bleef staan.
3.21
De conclusie inzake de bonus 2019 is dat de stelling over de gedane toezegging voor een extra bonus over dat jaar onvoldoende is onderbouwd. Aan bewijslevering wordt reeds daarom niet toegekomen. Het hoger beroep slaagt op dit onderdeel niet.
bonus 2020: oordeel kantonrechter
3.22
Het oordeel van de kantonrechter over de bonus 2020 luidt, samengevat, als volgt. Tussen partijen is de nieuwe bonusregeling overeengekomen die is vastgelegd in de brief van Baker Tilly van 30 maart 2020. Aannemelijk is dat binnen Bemog de bestendig gebruikelijke gedragslijn bestond waarop Bemog zich beroept en die inhield dat op uitbetaling van de bonus slechts aanspraak kan worden gemaakt door wie ten tijde van de uitbetaling nog in dienst is. De nieuwe bonusregeling betreft een regeling op hoofdlijnen en daarin staat dat deze nog (arbeidsrechtelijk) moet worden uitgewerkt. Gelet op de genoemde bestendig gebruikelijke gedragslijn, lag in de lijn der verwachting dat die uitwerking zou inhouden dat [appellant] nog wel in dienst moest zijn om op uitbetaling aanspraak te kunnen maken. De bepaling in de nieuwe bonusregeling over de goodleavers en de badleavers is geen reden om anders te oordelen. Die bepaling ziet namelijk slechts op de uitgestelde bonus en niet op de bonus an sich. Omdat [appellant] uit dienst was op het moment dat (in 2021) de bonus over 2020 zou worden betaald had hij daar dus geen recht meer op.
bonus 2020: de bezwaren van [appellant]
3.23
[appellant] komt tegen dit oordeel van de kantonrechter op. Zijn bezwaren daartegen (neergelegd in zijn ‘grief’ 3) houden het volgende in. In de brief van Baker Tilly van 30 maart 2020 liggen de voorwaarden van de bonusregeling vast. Daarin staat niets over het in dienst moeten zijn op het moment dat de bonus betaald wordt. Als Bemog dat wel had gewild dan komt het feit dat het een dergelijke voorwaarde ontbreekt voor rekening en risico van de opsteller van de overeenkomst, dus Bemog. Baker Tilly heeft de overeenkomst immers op haar verzoek opgesteld. Verwezen wordt naar een uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2022, waarin op die wijze is geoordeeld. [2] Van een bestendig gebruikelijke gedragslijn is bovendien geen sprake. Het moge zo zijn dat in de bonusregeling 2017 en de MT-regeling een clausule met die strekking is opgenomen, in andere regelingen is daarvan geen sprake. Het feit dat in de nieuwe bonusregeling een regeling is opgenomen die maakt dat de uitgestelde bonus in bepaalde situaties (pensioen, arbeidsongeschiktheid, goodleaver) geheel of gedeeltelijk wordt betaald toont al aan dat van de gestelde bestendig gebruikelijke gedragslijn (geen enkele betaling indien niet meer in dienst) is afgeweken en dus van die gedragslijn geen sprake is.
bonus 2020: oordeel hof
3.24
Over de met ingang van 1 januari 2020 geldende bonusregeling zijn de afspraken gemaakt die vastliggen in de, door partijen voor akkoord getekende, brief van Baker Tilly van 30 maart 2020. In die brief staat geen clausule die inhoudt dat slechts bij in dienst zijn op de dag waarop de bonus, gebruikelijk, betaald wordt recht op betaling bestaat.
3.25
Bemog heeft zich beroepen op een in haar bedrijf bestaande bestendig gebruikelijke gedragslijn die inhoudt dat op uitbetaling van een bonus slechts recht heeft wie op het moment van de (gebruikelijke) uitbetalingsdatum nog in dienst is. Wie uit dienst is op die datum van gebruikelijke uitbetaling (meestal: mei/juni van het volgende jaar) verliest dus zijn recht op uitbetaling van de bonus over het voorgaande jaar.
3.26
Met het beroep op de door haar gestelde bestendig gebruikelijke gedragslijn betoogt Bemog in feite dat de overeenkomst tussen partijen niet slechts de in de brief van Baker Tilly van 30 maart 2020, uitdrukkelijk, geregelde rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke naar de aard van die overeenkomst uit de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien (artikel 6:248 lid 1 BW). In de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland waarnaar [appellant] verwijst, ging het om de
uitlegvan een overeengekomen bonusregeling. In de onderhavige zaak gaat het niet om uitleg van wat is overeengekomen, maar om de vaststelling van
wat is overeengekomen. Pas als dat is vastgesteld kan, indien nodig, aan de orde komen hoe de dan vastgestelde afspraken moeten worden uitgelegd. De verwijzing mist daarom belang voor deze zaak.
3.27
Uit de brief van Baker Tilly van 30 maart 2020 blijkt dat deze niet beoogt al volledig te zijn voor wat betreft de vastlegging van de voorwaarden die hebben te gelden voor de nieuwe bonusregeling. Bij herhaling (zie 3.8 hiervoor) staat daarin immers dat het om “
Hoofdlijnen” van de nieuwe bonusregeling gaat en, eveneens bij herhaling, dat die bonusregeling verder (door arbeidsjuristen) kan worden uitgewerkt indien [appellant] akkoord is met deze hoofdlijnen. Ook wordt, bij herhaling, gesproken over ‘de
contouren van de bonusregeling”.
3.28
Tot 1 januari 2020 golden voor [appellant] de bonusregeling 2017 en, aansluitend, de MT-regeling. In beide overeenkomsten staat uitdrukkelijk (zie 3.3 en 3.4 hiervoor) dat de bonus uitsluitend wordt uitbetaald bij in dienst zijn bij Bemog, dat bij uitdiensttreding alle nog niet afgerekende bonussen vervallen en geen recht bestaat op eventueel nog niet genoten bonussen. Ook is daarin vermeld dat betaling van de bonus jaarlijks plaats vindt na de ava waarin de jaarrekening van Bemog Holding B.V. wordt goedgekeurd. Deze feiten wijzen erop dat deze betalingsclausule in de verhouding tussen [appellant] en Bemog gebruikelijk was vanaf 1 januari 2017.
3.29
Bemog heeft niet nagelaten te benadrukken dat de betalingsclausule past in haar beleid om directieleden, zoals [appellant] en diens mededirecteur [naam1] , langdurig aan zich te binden. Reeds het enkele feit dat die clausule met [appellant] (en [naam1] ) is overeengekomen onderbouwt die stelling. Daarvan gaat immers onmiskenbaar, ieder jaar opnieuw, de ‘incentive’ uit te blijven op straffe van verlies van - naar de feiten aantonen: niet onaanzienlijke - bonusaanspraken.
3.3
Anders dan voorheen is de uitbetaling van de bonus in de nieuwe bonusregeling opgeknipt in twee delen:
- 66,67% wordt betaald na vaststelling van de jaarrekening over het betreffende jaar (veelal in mei van het daaropvolgende jaar);
- 33,33% wordt uitgekeerd na vaststelling van de jaarrekening over het voorgaande jaar + 3. Dat wordt genoemd het uitgesteld bonusrecht.
3.31
[appellant] legt het bestaan van deze regeling zo uit dat daaruit blijkt dat de oude betalingsclausule niet meer geldt, maar is vervangen door de goodleaver/badleaver regeling uit de brief van Baker Tilly. Die uitleg overtuigt niet. Veel meer ligt voor de hand deze zo uit te leggen dat daarin de al genoemde incentive voor langdurige verbondenheid aan de onderneming extra is geaccentueerd. Immers, wie in dienst is moet, om ook de uitgestelde bonus (33,33%) te ontvangen, in ieder geval ervoor zorgen dat hij na drie jaar nog steeds in dienst is. In plaats van betaling van 100% ineens, is de betaling immers uitgesmeerd over drie jaar. Dat onder omstandigheden, bij eerder einde van het dienstverband, niettemin dat uitgestelde deel (geheel of gedeeltelijk) kan worden ontvangen (pensioen, arbeidsongeschiktheid, goodleaver) doet daaraan niet af. Dat is de uitzondering op het uitgangspunt van langdurige verbondenheid.
3.32
Met het (onderling verband tussen) het hoofdlijnenkarakter van de brief van Baker Tilly van 30 maart 2020, de met [appellant] eerder overeengekomen betalingsclausule en de uit die clausule en de uitbetalingsknip in de nieuwe bonusregeling blijkende incentive voor een langdurig dienstverband, is gemotiveerd onderbouwd dat de betalingsclausule ook onderdeel is van de per 1 januari 2020 geldende bonusregeling. Het hier tegenover gestelde verweer van [appellant] is, in het licht van die onderbouwing, onvoldoende gemotiveerd. Dat in een nader voorstel van Baker Tilly voor de uitgewerkte regeling met op dat moment alleen nog [naam1] was opgenomen dat voorwaarde voor de bonus was het in dienst zijn van het hele jaar waarop de bonus betrekking had, maakt dit niet anders. Deze regeling is in die vorm niet in werking getreden, nog daargelaten dat [appellant] niet heel 2020 in dienst is geweest. Daarom is voor het hof uitgangspunt dat de betalingsclausule onderdeel is van de tussen partijen geldende overeenkomst. Omdat [appellant] uit dienst was op het moment waarop de bonus over 2020 werd vastgesteld (mei 2021) had hij geen recht meer op betaling daarvan, ook al was hij in 2020 nog deels (tot 1 september) in dienst. Het hoger beroep slaagt dus ook op dit onderdeel niet.
de conclusie
3.33
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van de rechtbank zal daarom worden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Bemog. Onder die proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
3.34
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 24 januari 2023;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep:
- griffierecht € 5.689,-
- salaris advocaat € 8.856,- (2 punten tarief VI à € 4.428,- per punt)
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, J.H. Kuiper en C.W. Inden en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 24 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:305
3.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853