ECLI:NL:RBNNE:2022:2527

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
9635923 \ CV EXPL 22-213
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een dienstverband en vordering tot betaling van omzetafhankelijke beloning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalige advocaat, eiseres, en haar ex-werkgever, gedaagde. Eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 9.863,44 bruto, dat zij claimde als omzetafhankelijke beloning over de periode dat zij nog in dienst was. Eiseres had haar arbeidsovereenkomst met gedaagde opgezegd per 1 juli 2021, maar stelde dat zij recht had op een pro rata betaling van de bonusregeling die was overeengekomen in haar arbeidsovereenkomst. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat de bonusregeling alleen van toepassing was als eiseres het volledige kalenderjaar in dienst was en dat zij geen recht had op de bonus omdat zij haar dienstverband had beëindigd.

De kantonrechter oordeelde dat de regeling voor extra beloning zo moest worden uitgelegd dat eiseres ook recht had op betaling van de extra beloning, zelfs als haar arbeidsovereenkomst eindigde vóór het einde van het kalenderjaar. De rechter benadrukte dat er geen duidelijke bepaling was die het recht op extra beloning uitsloot bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor het einde van het jaar. De kantonrechter volgde de berekening van eiseres en oordeelde dat zij recht had op de gevorderde betaling. Daarnaast werd de wettelijke verhoging gematigd tot 10% en werden de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen.

De uitspraak bevestigt het belang van duidelijke formuleringen in arbeidsovereenkomsten en de uitleg van bonusregelingen, vooral in situaties waarin werknemers hun dienstverband beëindigen voordat het kalenderjaar is verstreken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9635923 \ CV EXPL 22-213
vonnis van de kantonrechter d.d. 28 juni 2022
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. P.H.F. Yspeert,
tegen
de naamloze vennootschap
[gedaagde] ,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D. Kuijken.

1.Procesverloop

1.1
Bij tussenvonnis van 8 maart 2022 is een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nog productie 4 in het geding gebracht. [gedaagde] heeft nog productie 8 in het geding gebracht.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2022 plaatsgevonden. [eiseres] is toen samen met haar gemachtigde verschenen. Voor [gedaagde] is haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [eiseres] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. [
[eiseres] ] is met ingang van 1 april 1990 als advocaat in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) [gedaagde] , waar zij sindsdien als zodanig heeft gewerkt.
2.2. [
[gedaagde] ] heeft [eiseres] bij brief van 18 februari 1999 een bevestiging van nieuwe salarisafspraken vanaf 1 januari 1999 gestuurd, waartoe [gedaagde] schrijft:
"Hiermee bevestig ik de afspraken, die wij hebben gemaakt met betrekking tot jouw salaris vanaf
1 januari 1999. Het salaris bedraagt f [bedrag 1],-- bruto per jaar all-in, te vermeerderen met 20% van jouw omzet boven f [bedrag 2],-- (per kalenderjaar). Deze afspraken zijn gebaseerd op een fulltime dienstverband.
Voorts hebben wij afgesproken dat je in 1999, evenals in 1998, 80% zult werken. Ik vertrouw de gemaakte afspraken hiermee correct te hebben vastgelegd."
2.3.
In de hierop volgende jaren zijn de bovengenoemde bedragen aangepast maar is het systeem van salarisbepaling hetzelfde gebleven. In 2004 is naar aanleiding van een verzoek van [eiseres] om loonsverhoging overeengekomen dat het percentage over de omzet boven
[bedrag 3] wordt verhoogd tot 30. Deze verhoging is opgenomen in een gedeelte van het verslag van de vergadering van het Dagelijks Bestuur van [gedaagde] van 2 februari 2004:
"
Bdb09feb0401:[eiseres]krijgt thans een bonus van 20% over de omzet boven [bedrag 3] (bij fulltime dienstverband). Besloten wordt deze bonus te verhogen tot 30%. (…)"
2.4. [
[eiseres] ] heeft haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde] met ingang van 1 juli 2021 opgezegd. In 2021 had zij een parttime dienstverband met een omvang van 70%.

3.De vordering

3.1. [
[eiseres] ] vordert, verkort weergegeven, dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van bruto € 9.863,44, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, alsmede in de nakosten.
3.2. [
[eiseres] ] legt aan het gevorderde het volgende ten grondslag. Haar salaris bij [gedaagde] bestond, zo volgt uit de in 1999 getroffen regeling, uit zowel een vast als een variabel gedeelte. [gedaagde] heeft ten onrechte geweigerd om [eiseres] na het einde van haar dienstverband het variabele deel van haar salaris over het eerste half jaar van 2021 te betalen. Over dat half jaar heeft zij recht op een
pro ratadeel hiervan. Dat zij halverwege het kalenderjaar is vertrokken, doet hieraan niet af. In dat verband wijst [eiseres] erop dat in de afgesproken regeling geen harde datum is opgenomen in de zin dat zij op 31 december van enig kalenderjaar nog in dienst moet zijn om aanspraak te kunnen maken op het variabele deel van haar salaris. Uitgaande van haar parttime dienstverband van 70% in 2021, betrof het basisbedrag voor de berekening van het variabele deel van het salaris van [eiseres] in 2021 [bedragen]. Over de zes maanden die [eiseres] in 2021 nog bij [gedaagde] in dienst was, bedroeg dit basisbedrag de helft van [bedrag] = [bedrag]. In deze periode heeft [eiseres] een omzet gemaakt van [omzet], derhalve boven de
pro rataomzetnorm. Het variabele deel van haar salaris over deze periode bedraagt daarmee (€ [omzet] - [pro rata omzetnorm] =
[bedrag] x 30% =) € 9.863,44 bruto.

4.Het verweer

4.1. [
[gedaagde] ] verweert zich tegen de vorderingen van [eiseres] , waartoe zij, samengevat, het volgende aanvoert.
4.2.
De regeling waarop [eiseres] zich beroept, is een bonusregeling. Deze bonusregeling kan maar op één wijze worden uitgelegd: alleen wanneer [eiseres] in een bepaald jaar de omzetdrempel haalt, komt zij in aanmerking voor een bonus. Deze regeling was bedoeld om [eiseres] te stimuleren om in een bepaald kalenderjaar haar omzet te halen. De regeling werkt derhalve pas na afloop van enig kalenderjaar. [eiseres] heeft zelf ervoor gekozen om haar dienstverband met [gedaagde] met ingang van 1 juli 2021 op te zeggen. Om die reden komt zij over 2021 niet in aanmerking voor de bonusregeling. Voor een
pro ratatoepassing van de bonusregeling bestaat geen grond. Dat zou in strijd zijn met het karakter van een bonusregeling, die de goede en kwade kansen over een heel kalenderjaar spreidt; omzet fluctueert immers gedurende een kalenderjaar.
4.3.
Voorts wijst [gedaagde] erop dat de overeengekomen bonusregeling binnen het geheel van de arbeidsvoorwaarden van [eiseres] moet worden gezien. [eiseres] heeft in 2021 slechts de helft van het aantal opgebouwde verlofrechten opgenomen, terwijl zij ook nog verlofrechten uit een eerder kalenderjaar had staan. Het saldo van deze verlofrechten heeft zij bij einde dienstverband laten uitbetalen. Bij een normaal verloop van het kalenderjaar 2021 zou [eiseres] deze verlofdagen hebben opgenomen, hetgeen een drukkend effect op haar declarabele uren zou hebben gehad. Ook heeft [eiseres] diverse werkzaamheden naar voren gehaald, vóór haar vertrek bij [gedaagde] , die anders ná 1 juli 2021 zouden zijn verricht. Dit heeft tot een omzetstijging geleid, die onvergelijkbaar is met andere jaren. Ook heeft het kantoor als geheel in de tweede helft van 2021 8% minder omzet behaald dan het jaar ervoor. De situatie in het eerste half jaar van 2021 is dan ook niet representatief te noemen voor de omzet van [eiseres] .
4.4.
In geval van toewijzing van het
pro ratagedeelte van de bonus, meent [gedaagde] dat zij met een dergelijke aanspraak in de gegeven omstandigheden geen rekening hoefde te houden, zodat er aanleiding bestaat om de gevorderde wettelijke verhoging tot nihil, althans 10%, althans een in redelijkheid te bepalen percentage, te matigen.

5.De beoordeling van het geschil

Inleiding
5.1. [
[eiseres] ] heeft haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde] met ingang van 1 juli 2021 opgezegd. Zodoende is zij niet het gehele kalenderjaar 2021 in dienst van [gedaagde] geweest. De vraag die, in het verlengde hiervan, in deze procedure centraal staat, is of [eiseres] op basis van de tussen partijen geldende beloningsregeling recht heeft op een
pro ratabetaling van de omzetafhankelijke component van haar salaris over de (zes) maanden dat zij in 2021 nog in dienst was.
5.2.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Daartoe is het volgende redengevend.
Hoe moet de regeling worden uitgelegd?
5.3.
De vraag hoe in een schriftelijke regeling de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord alleen op basis van een zuiver taalkundige uitleg van de regeling. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de context van de betreffende bepaling(en) mochten toekennen en op wat zij in dat kader redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. [1]
5.4.
De overeengekomen regeling voor extra beloning dient naar het oordeel van de kantonrechter aldus te worden uitgelegd dat [eiseres] laatstelijk recht had op betaling van 30% van de door haar gerealiseerde omzet in enig kalenderjaar boven een bedrag van
[bedrag], uitgaande van een fulltime dienstverband (in haar geval nog terug te rekenen naar haar arbeidsomvang) Het recht op extra beloning ontstaat daarmee in beginsel pas wanneer [eiseres] na afloop van een volledig kalenderjaar waarin zij in dienst was van [gedaagde] een bepaald minimumbedrag aan omzet heeft gehaald.
5.5.
In genoemde regeling is niet uitdrukkelijk bepaald of [eiseres] , zoals zij bepleit,
pro ratarecht heeft op betaling van een extra beloning in het geval dat de arbeidsovereenkomst van partijen vóór het einde van een kalenderjaar eindigt, waarmee het kalenderjaar dus niet volledig wordt doorlopen. Het tegendeel, dat zij dit recht níet heeft wanneer zij geen volledig kalenderjaar in dienst is geweest, is in deze regeling echter ook niet bepaald. De kantonrechter is tegen deze achtergrond van oordeel dat de regeling in redelijkheid zo moet worden uitgelegd dat [eiseres] ook in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór het einde van een kalenderjaar
pro ratarecht heeft op betaling van de extra beloning. In de regel moet een werkgever bij een einde van een arbeidsovereenkomst vóór het einde van een kalenderjaar pro rata salarisonderdelen voldoen die op jaarbasis (plegen te) worden berekend, zoals vakantietoeslag en een dertiende maand. Bij gebreke van een voldoende duidelijke formulering van een arbeidsvoorwaarde moet de betreffende bepaling in het nadeel van de opsteller van de bepaling, de werkgever, worden uitgelegd. Die uitlegnorm houdt verband met het beginsel dat bepalingen in een overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moeten worden opgesteld. Aan dit oordeel doet niet af dat werknemer en werkgever hier beide juridische professionals zijn. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van [gedaagde] als werkgever gelegen om in de regeling voldoende duidelijk op te nemen dat er geen recht op betaling van extra beloning bestaat bij een einde van de arbeidsovereenkomst vóór het verstrijken van het volledige kalenderjaar. Dat is hier niet het geval.
5.6.
Ook al zou [eiseres] , zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, in het eerste half jaar van 2021 een hogere omzet dan gebruikelijk hebben behaald, dan doet die omstandigheid naar het oordeel van de kantonrechter niet af aan haar recht op betaling van de extra beloning. Vast staat immers dat [eiseres] de omzetdrempel (
pro rata) heeft gehaald en daarmee kwalificeert zij voor de extra beloning. Wat de door [gedaagde] aangestipte kwestie van het saldo aan openstaande verlofdagen bij einde dienstverband betreft die bij opname een drukkend effect op de hoeveelheid declarabele uren zouden hebben gehad, overweegt de kantonrechter dat ook die omstandigheid niet afdoet aan de aanspraak op extra beloning. De kantonrechter wijst er bij het voorgaande ook op dat [gedaagde] als werkgever in zijn algemeenheid baat zal hebben bij een werknemer die een hoge(re) omzet haalt, omdat dat een positieve invloed op de resultaten heeft. Ten slotte doet ook de door [gedaagde] genoemde omstandigheid dat het kantoor als zodanig in de tweede helft van 2021 met een omzetdaling van 8% te maken had - wat [eiseres] overigens betwist en door [gedaagde] ook niet cijfermatig is onderbouwd - niet af aan het recht van [eiseres] op betaling van de extra beloning. Toen werkte zij al niet meer bij het kantoor.
5.7. [
[gedaagde] ] heeft de door [eiseres] gemaakte berekening van het bedrag aan extra beloning als zodanig niet betwist, zodat de kantonrechter deze berekening zal volgen. Daarmee ligt de desbetreffende vordering van [eiseres] tot betaling van € 9.863,44 bruto voor toewijzing gereed.
5.8.
Nu [gedaagde] de verschuldigde extra beloning niet aan [eiseres] heeft voldaan, is zij de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW hierover verschuldigd geworden. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval - met name omdat hier in essentie sprake is van een geschil over de uitleg van een arbeidsvoorwaarde - aanleiding om de wettelijke verhoging tot 10% te matigen. In zoverre is de gevorderde wettelijke verhoging derhalve toewijsbaar.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente is door [gedaagde] niet zelfstandig betwist en kan daarom eveneens worden toegewezen.
5.10. [
[gedaagde] ] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van [eiseres] als volgt worden vastgesteld:
- dagvaardingskosten € 124,21
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 622,00
-------------
€ 990,21
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten alsmede de nakosten zijn toewijsbaar als hierna bij de beslissing te melden.
BESLISSING
De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van
€ 9.863,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 10%, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 990,21, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan, vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 124,00;
6.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. L.T. de Jonge, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
520 (MP)

Voetnoten

1.Het zogenoemde Haviltex-criterium. Vgl. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:852 en HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.