Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.De feiten
Bdb09feb0401:[eiseres]krijgt thans een bonus van 20% over de omzet boven [bedrag 3] (bij fulltime dienstverband). Besloten wordt deze bonus te verhogen tot 30%. (…)"
3.De vordering
pro ratadeel hiervan. Dat zij halverwege het kalenderjaar is vertrokken, doet hieraan niet af. In dat verband wijst [eiseres] erop dat in de afgesproken regeling geen harde datum is opgenomen in de zin dat zij op 31 december van enig kalenderjaar nog in dienst moet zijn om aanspraak te kunnen maken op het variabele deel van haar salaris. Uitgaande van haar parttime dienstverband van 70% in 2021, betrof het basisbedrag voor de berekening van het variabele deel van het salaris van [eiseres] in 2021 [bedragen]. Over de zes maanden die [eiseres] in 2021 nog bij [gedaagde] in dienst was, bedroeg dit basisbedrag de helft van [bedrag] = [bedrag]. In deze periode heeft [eiseres] een omzet gemaakt van [omzet], derhalve boven de
pro rataomzetnorm. Het variabele deel van haar salaris over deze periode bedraagt daarmee (€ [omzet] - [pro rata omzetnorm] =
4.Het verweer
pro ratatoepassing van de bonusregeling bestaat geen grond. Dat zou in strijd zijn met het karakter van een bonusregeling, die de goede en kwade kansen over een heel kalenderjaar spreidt; omzet fluctueert immers gedurende een kalenderjaar.
pro ratagedeelte van de bonus, meent [gedaagde] dat zij met een dergelijke aanspraak in de gegeven omstandigheden geen rekening hoefde te houden, zodat er aanleiding bestaat om de gevorderde wettelijke verhoging tot nihil, althans 10%, althans een in redelijkheid te bepalen percentage, te matigen.
5.De beoordeling van het geschil
pro ratabetaling van de omzetafhankelijke component van haar salaris over de (zes) maanden dat zij in 2021 nog in dienst was.
pro ratarecht heeft op betaling van een extra beloning in het geval dat de arbeidsovereenkomst van partijen vóór het einde van een kalenderjaar eindigt, waarmee het kalenderjaar dus niet volledig wordt doorlopen. Het tegendeel, dat zij dit recht níet heeft wanneer zij geen volledig kalenderjaar in dienst is geweest, is in deze regeling echter ook niet bepaald. De kantonrechter is tegen deze achtergrond van oordeel dat de regeling in redelijkheid zo moet worden uitgelegd dat [eiseres] ook in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór het einde van een kalenderjaar
pro ratarecht heeft op betaling van de extra beloning. In de regel moet een werkgever bij een einde van een arbeidsovereenkomst vóór het einde van een kalenderjaar pro rata salarisonderdelen voldoen die op jaarbasis (plegen te) worden berekend, zoals vakantietoeslag en een dertiende maand. Bij gebreke van een voldoende duidelijke formulering van een arbeidsvoorwaarde moet de betreffende bepaling in het nadeel van de opsteller van de bepaling, de werkgever, worden uitgelegd. Die uitlegnorm houdt verband met het beginsel dat bepalingen in een overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moeten worden opgesteld. Aan dit oordeel doet niet af dat werknemer en werkgever hier beide juridische professionals zijn. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van [gedaagde] als werkgever gelegen om in de regeling voldoende duidelijk op te nemen dat er geen recht op betaling van extra beloning bestaat bij een einde van de arbeidsovereenkomst vóór het verstrijken van het volledige kalenderjaar. Dat is hier niet het geval.
pro rata) heeft gehaald en daarmee kwalificeert zij voor de extra beloning. Wat de door [gedaagde] aangestipte kwestie van het saldo aan openstaande verlofdagen bij einde dienstverband betreft die bij opname een drukkend effect op de hoeveelheid declarabele uren zouden hebben gehad, overweegt de kantonrechter dat ook die omstandigheid niet afdoet aan de aanspraak op extra beloning. De kantonrechter wijst er bij het voorgaande ook op dat [gedaagde] als werkgever in zijn algemeenheid baat zal hebben bij een werknemer die een hoge(re) omzet haalt, omdat dat een positieve invloed op de resultaten heeft. Ten slotte doet ook de door [gedaagde] genoemde omstandigheid dat het kantoor als zodanig in de tweede helft van 2021 met een omzetdaling van 8% te maken had - wat [eiseres] overigens betwist en door [gedaagde] ook niet cijfermatig is onderbouwd - niet af aan het recht van [eiseres] op betaling van de extra beloning. Toen werkte zij al niet meer bij het kantoor.