ECLI:NL:GHARL:2024:1738
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Faillissementsverzoek afgewezen wegens gebrek aan summierlijk bewijs van vorderingsrecht in investeringsovereenkomst met cryptovaluta
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een faillissementsverzoek van een investeerder tegen een serviceverlener. De rechtbank Overijssel had eerder, op 24 januari 2024, het verzoek van de investeerder tot faillietverklaring van de serviceverlener afgewezen. De investeerder had hoger beroep ingesteld, omdat hij meende recht te hebben op een uitbetaling van zijn investeringen in cryptovaluta, die door de serviceverlener waren beheerd. De investeerder stelde dat hij een vordering had van € 161.185,- op de serviceverlener, maar de rechtbank oordeelde dat niet summierlijk was gebleken van een opeisbare vordering. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de investeringsovereenkomst en de aansprakelijkheidsbeperkingen in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de investeerder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering en dat de serviceverlener niet aansprakelijk kon worden gehouden voor eventuele verliezen, gezien de risico's die inherent zijn aan beleggen in cryptovaluta. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waardoor het faillissementsverzoek werd afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van summier bewijs in faillissementsprocedures en de risico's verbonden aan investeringen in volatiele markten zoals cryptovaluta.