ECLI:NL:GHARL:2024:172

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.310.109/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de toewijzing van privé-gedeelten in een appartementencomplex en de toegang tot een trappenhuis

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en twee geïntimeerden over de vraag of een trappenhuis in een appartementencomplex behoort tot de privé-gedeelten van de eigenaar van een appartementsrecht. De appellant, die woont in [woonplaats1], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn vorderingen werden afgewezen. De appellant vorderde onder andere dat het trappenhuis afgesloten zou worden en alleen toegankelijk voor hem zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de splitsingsakte en de splitsingstekening niet in zijn voordeel was, en dat het trappenhuis tot de gemeenschappelijke gedeelten behoort. Het hof heeft de zaak op 9 januari 2024 behandeld en de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Het hof concludeert dat de vorderingen van de appellant niet toewijsbaar zijn, omdat de toegang tot het trappenhuis en het halletje tot de gemeenschappelijke gedeelten behoren. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerden, die ook de nakosten omvatten. Het hof heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.310.109/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 178259)
arrest van 9 januari 2024
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.M. Wolfs te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2] ,
die wonen in [woonplaats2] ,
die bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. T.L. Bos te Hoorn.

1.De procedure bij het hof

Met zijn dagvaarding van 19 april 2022 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het
vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2022. [appellant] heeft vervolgens op 19 juli 2022 een memorie van grieven ingediend en [geïntimeerden] op
27 september 2022 een memorie van antwoord. Het hof heeft daarna in het tussenarrest van
8 november 2022 een mondelinge behandeling bepaald. Die heeft, na een bezichtiging ter plaatse aan de [adres] in [plaats1] , plaatsgevonden op 11 mei 2023. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal (verslag) opgemaakt dat aan de processtukken is toegevoegd. Na de mondelinge behandeling is de verdere behandeling van de zaak enige tijd aangehouden in verband met schikkingspogingen. Nadat [appellant] een ‘akte houdende vermindering van eis’ heeft genomen en [geïntimeerden] in reactie daarop een ‘akte uitlating wijziging van eis en voortzetting procedure, waarop [appellant] vervolgens bij akte heeft geantwoord, heeft het hof op verzoek van partijen arrest bepaald. [appellant] heeft daartoe een aanvullend procesdossier aan het hof verstrekt.

2.2. De kern van de zaak

2.1
[appellant] en [geïntimeerden] hebben appartementsrechten in een gebouw met kantoorruimten en boothuizen aan de [adres] te [plaats1] . Dat gebouw heeft vijf schiphuizen op de begane grond en vijf bedrijfs/kantoorruimten op de daarboven gelegen verdieping. [appellant] is rechthebbende op het appartementsrecht met indexnummer 10 op de eerste verdieping. [geïntimeerden] zijn rechthebbenden op het naastgelegen appartementsrecht met indexnummer 9 en de appartementsrechten met de indexnummers 4 en 5, twee schiphuizen op de begane grond. [appellant] verhuurt appartement 10 als woonruimte. Ook appartement 9 is ingericht als woonruimte.
2.2
Ter plaatse van de nummers 9 en 10 bevindt zich een ruimte/halletje met daarin een draai/wenteltrap, die toegang geeft tot de beneden gelegen schiphuizen. [geïntimeerden] hebben de toegang tot het halletje met de trap vanuit en naar het appartement van [appellant] afgesloten door het plaatsen van kasten voor de toegangsdeur. [appellant] wil dat deze situatie ongedaan wordt gemaakt en wil het halletje bij zijn eigen appartement betrekken. [geïntimeerden] hebben dat geweigerd. Het geschil dat daaruit is ontstaan heeft verder de volgende feitelijke achtergrond.
2.3
De schiphuizen bevinden zich in één open ruimte zonder scheidingswanden en vormen de vijf appartementen met indexnummers 1 t/m 5. Op de verdieping van het complex bevinden zich vijf naast elkaar gelegen afgesloten)ruimtes (met officieel een kantoorbestemming) met nummers 6 t/m 10. De appartementen op de eerste verdieping zijn aan de straatzijde elk voorzien van een voordeur. Elk van deze voordeuren is bereikbaar via één van de buitentrappen van het pand. De buitentrappen zijn niet aangegeven op de splitsingstekening. De schiphuis-appartementen zijn ook aan de voorzijde van buitenaf via een toegangsdeur bereikbaar. Naast het gebouw ligt nog het appartementsrecht met nummer 11, een parkeerplaats/insteekhaventje.
2.4
Het appartementencomplex is in 2010/2011 gerealiseerd door Prins van Oranje Jachtmanagement B.V., thans genaamd Heeg Watermanagement B.V. (hierna: Heeg BV). De bestuurder van Heeg was de heer [naam1] (hierna: [naam1] ).
2.5
Het plan voor de bouw van het appartementencomplex werd destijds aangeduid als 'plan C'. Op 29 januari 2011 heeft [naam1] (van Heeg BV) per e-mail aan [geïntimeerden] bericht:
"Ik heb voor schiphuis C een draaitrap besteld zodat we binnen vanuit het schiphuis naar boven kunnen lopen. Nu ging dat buitenom. Dus we hebben nu en en."
2.6
De splitsing van het gebouw in appartementsrechten is tot stand gekomen bij akte van 15 februari 2011, verleden voor notaris [naam2] te [plaats1] . In de akte van splitsing zijn onder meer de navolgende bepalingen opgenomen:
"
C. VOORGENOMEN SPLITSING IN APPARTEMENTSRECHTEN.
SPLITSINGSTEKENING
De gerechtigde wenst over te gaan tot de splitsing van het gebouw met de daarbij behorende grond in appartementsrechten als bedoeld in artikel 5:106 van het Burgerlijk Wetboek, onder oprichting van een vereniging van eigenaars en vaststelling van een reglement als bedoeld in artikel 5:111 onder d van het Burgerlijk Wetboek.
Aan deze akte zal daartoe een uit één blad bestaande tekening als bedoeld in artikel 5:109, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek worden gehecht.
Op die tekening zijn met de cijfers 1 tot en met 11 de gedeelten van het gebouw met aanbehoren aangegeven die bestemd zullen zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Het uitsluitend gebruiksrecht van die gedeelten zal zijn begrepen in de bij deze akte te formeren appartementsrechten.
Door de bewaarder van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers is op twaalf januari tweeduizend elf een exemplaar van de splitsingstekening in depot genomen (…). (…)
E. OMSCHRIJVING APPARTEMENTSRECHTEN
De gemeenschap zal worden gesplitst in de volgende appartementsrechten:
(…)
9. het appartementsrecht omvattende het uitsluitend gebruik van een bedrijfs-/kantoorruimte op de eerste verdieping van het gebouw, plaatselijk nog ongenummerd, in het onderhanden project bekend als bouwnummer
9, kadastraal bekend gemeente Sneek, sectie C, complexaanduiding 9008-A, appartementsindex
9;
10. het appartementsrecht omvattende het uitsluitend gebruik van een bedrijfs-/kantoorruimte op de eerste verdieping van het gebouw, plaatselijk nog ongenummerd, in het onderhanden project bekend als bouwnummer
10, kadastraal bekend gemeente Sneek, sectie C, complexaanduiding 9008-A, appartementsindex
10;
(…)
G. UITWERKING MODELREGLEMENT
(…) Het vorenstaande in acht nemende wordt bij deze akte het volgende reglement vastgesteld:
(…)
Artikel 6
Titel 4 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is voorzover mogelijk van overeenkomstige toepassing op de eigenaars en de gebruikers, met dien verstande dat eventueel daarmee strijdige feitelijke situaties die zich ten tijde van de splitsing - of, indien dit later is, ten tijde van de oplevering van het gebouw - voordoen door de eigenaars en gebruikers dienen te worden geduld.
(…)
B. AANDELEN DIE DOOR DE SPLITSING ONTSTAAN EN AANDELEN IN DE VERPLICHTING TOT HET BIJDRAGEN IN DE SCHULDEN EN KOSTEN DIE VOOR REKENING VAN DE GEZAMENLIJKE EIGENAARS ZIJN
Artikel 8
1. Iedere eigenaar is in de gemeenschap gerechtigd voor de hierna genoemde breukdelen:
- de eigenaren van het appartementen met indexnummers 1 tot en met 5, elk voor een drieëndertig/driehonderdvijfentwintigste (33/325) onverdeeld aandeel;
- de eigenaren van het appartementen met indexnummers 6 tot en met 10, elk voor een achtentwintig/driehonderdvijfentwintigste (28/325) onverdeeld aandeel;
- de eigenaar van het appartement met indexnummer 11 voor een twintig/driehonderdvijfentwintigste (20/325) onverdeeld aandeel.
De aandelen in de gemeenschap zijn vastgesteld aan de hand van de verhouding in oppervlakte van de voor uitsluitend gebruik bestemde gedeelten, blijkens een berekening die aan deze akte wordt gehecht.
(…)
Artikel 17
1. Tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden onder meer gerekend, voorzover aanwezig:
a. de grond, de funderingen, de dragende muren, de kolommen, het geraamte van het gebouw, de gevels (daaronder begrepen de gevelbeplatingen en dilataties), de galerijen, de daken (inclusief de waterkerende lagen), de dakbedekking, de schoorstenen, de rook- en ventilatiekanalen, de leidingschachten, alsmede de vloeren en de wanden die de scheiding vormen tussen gemeenschappelijke gedeelten of tussen (een) gemeenschappelijk(e) gedeelte(n) en (een) privé gedeelte(n) of tussen privé gedeelten;
b. het hek- en traliewerk (voorzover geen privéafscheiding), de borstweringen, de (vlucht-)trappen, de containerruimten, de ruimten voor de energievoorzieningen, de verwarmingsinstallatie en de warmwaterinstallatie (voorzover geen eigendom van derden) en de vuilcontainers;
(…)
Tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden niet gerekend:
a. de leidingen voor:
- de afvoer van hemelwater, gootwater en fecaliën, voorzover uitsluitend dienstbaar aan één privé gedeelte,
- het transport van gas, water, elektriciteit en telefoon-, audio- en videosignalen in een privé gedeelte vanaf de meterkast;
b. de installaties met de daarbij behorende leidingen, voorzieningen en overige werken voor de zelfstandige verwarming en koeling van een privé gedeelte;
c. al die zaken die bestemd zijn om uitsluitend te worden gebruikt door de eigenaar of gebruiker van - of uitsluitend dienstbaar zijn aan één privégedeelte, voorzover niet anders in het reglement vermeld of met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 als zodanig gekwalificeerd.
3. De in het tweede lid bedoelde zaken maken deel uit van het desbetreffende privé gedeelte.
4. Op nieuwe gemeenschappelijke gedeelten en zaken, zoals nieuwe gemeenschappelijke installaties, is het voorgaande van toepassing, met ingang van de dag van aanbrenging daarvan.
Artikel 22
1. Iedere op-, aan-, onder- of bijbouw zonder voorafgaande toestemming van de vergadering is verboden.
Dit geldt ook als een eigenaar een recht van erfpacht of van opstal wenst te vestigen.
2. (…)
3. De eigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen veranderingen aanbrengen in de gemeenschappelijke gedeelten of aan de gemeenschappelijke zaken, ook als deze zich in privé gedeelten bevinden."
2.7
Bij de akte van splitsing hoort een splitsingstekening waarop onder meer het volgende is weergegeven:
Uit deze tekening volgt dat het appartement met nummer 6 recht boven het appartement met nummer 1 ligt , appartement 7 boven appartement 2, enzovoort. De appartementen met de nummers 9 ( [geïntimeerden] ) en 10 ( [appellant] ) liggen boven de schiphuizen met nummers 4 en 5.
2.8
Bij de realisatie van het appartementencomplex was het de bedoeling dat de (kantoor)appartementen met het onderliggende botenhuis zouden worden verkocht. Als gevolg van de dalende woningmarkt op het moment van gereedkomen van het complex liep de verkoop van de appartementen niet vlot. Op 5 oktober 2015 heeft Heeg BV de appartementsrechten 4 (schiphuis) en 9 (kantoorruimte) overgedragen aan [geïntimeerden] en op
19 juli 2018 het appartementsrecht nummer 5 (schiphuis, gelegen onder de kantoorruimte met nummer 10). [geïntimeerden] gebruiken de schiphuizen voor het stallen van twee jachten.
2.9
Op 19 juli 2018 heeft Heeg BV het appartementsrecht nummer 10 (kantoorruimte) overgedragen aan [appellant] . [appellant] verhuurt dit appartement sindsdien aan een derde, die er woont.
2.1
In het appartementencomplex bevinden zich twee inpandige trappenhuizen met elk een wenteltrap en een halletje op de eerste verdieping. Eén van de trappenhuizen bevindt zich tussen appartementen 2 en 3 (op de begane grond) en appartementen 7 en 8 (op de eerste verdieping). Het andere trappenhuis - waar het in deze procedure om gaat - bevindt zich tussen appartementen 4 en 5 (op de begane grond) en appartementen 9 (79D) en 10 (79E) (op de eerste verdieping), optisch en feitelijk voor het grootste deel gelegen in het appartement met nummer 10. De huidige situatie bij dit tweede trappenhuis is op de eerste verdieping als volgt:
2.11
[geïntimeerden] hebben na 19 juli 2018 de brandwerende toegangsdeur tussen het appartement van [appellant] en het halletje van het trappenhuis afgesloten door voor de toegangsdeur van diens appartement een kast te plaatsen. Diens appartement is als gevolg daarvan niet langer toegankelijk via het inpandige trappenhuis en vice versa. Het appartement is wel toegankelijk via een later aangebrachte buitentrap.
2.12
[appellant] heeft bij de rechtbank, samengevat, gevorderd dat [geïntimeerden] hoofdelijk worden veroordeeld:
I. te (doen) verwijderen het halletje zoals dat is aangegeven in productie 7 bij de dagvaarding, zo nodig met verklaring voor recht dat [geïntimeerden] zich dat halletje onrechtmatig hebben toegeëigend,
II. de toegang tot het appartement van [geïntimeerden] af te (doen) sluiten en dicht te (doen) maken,
III. de toegang/uitgang tot/naar het ondergelegen botenhuis, nu deze toegang/uitgang niet langer toegankelijk is voor appartement nummer 10, dicht te (doen) maken, waardoor deze vierkante meters gaan behoren tot appartement nummer 10 (van [appellant] ),
IV. althans, na verwijdering van het halletje, de scheidingswand tussen appartementen 9 en 10, vanaf het punt waar die nu eindigt tegen de achterwand van het halletje, 'door te trekken' naar de voorgevel van het complex, alsmede een vloer te doen aanleggen ter plaatse van het huidige halletje (voor zover het de aan [appellant] toebehorende ruimte betreft) ter aansluiting aan de vloer van appartement 10,
V. alles op zodanige wijze dat ter plekke de oorspronkelijke toestand, conform de aan de splitsingsakte gehechte tekening, wordt hersteld, zowel qua aanzicht als qua bouwkundige constructie,
VI. ter zake van het sub I tot en met V gevorderde een deskundige te benoemen die controleert en rapporteert of de werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [geïntimeerden] , binnen 10 dagen na betekening van het vonnis, in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen.
[appellant] vorderde verder veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure, en tot betaling van de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.13
De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerden] veroordeeld, omdat, kort gezegd, [appellant] niet gevolgd kon worden in zijn uitleg van de splitsingsakte en de splitsingstekening, welke uitleg inhoudt dat de ruimte waarin het halletje met de trap is gesitueerd tot het privé-gedeelte van zijn appartementsrecht behoort.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal oordelen dat het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. Dat betekent dat de door [appellant] ingestelde (gewijzigde) vorderingen ook in hoger beroep niet worden toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) van [appellant] tegen het vonnis zullen daarbij gezamenlijk worden behandeld. Het hof zal eerst ingaan op de eiswijziging van [appellant] na de mondelinge behandeling bij het hof.
3.2
[appellant] heeft aanvankelijk (onder aanvoering van acht grieven) gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en dat zijn vorderingen zoals hij die bij de rechtbank had ingesteld alsnog worden toegewezen.
3.3
Na de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] in een ‘akte houdende vermindering van eis’ zijn vorderingen gewijzigd. Hij vordert nu, deels samengevat, hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] :
I. tot het (doen) verwijderen van de kasten die [geïntimeerden] hebben aangebracht in de ruimte voor de toegangsdeur van [appellant] tot aan de scheidingswand en op de ruimte waar de kasten stonden een vloer aan te leggen van dezelfde soort en kleur als die nu in de ruimte ligt, en
II. de toegang/uitgang tot/naar het ondergelegen botenhuis, dicht te (doen) maken, te
weten de open ruimte in de scheidingswand tussen het trappenhuis en de ruimte van
[appellant] waarin de in de vorige vordering genoemde kasten staan en wel op
een zodanige wijze dat er alsdan een nooduitgang wordt gecreëerd, welke nooddeur
enkel te bedienen is vanuit het appartement van [appellant] , althans een in goede
justitie te nemen beslissing door uw Hof;
III. een deskundige te benoemen die de te verrichten werkzaamheden controleert en rapporteert of deze naar behoren zijn uitgevoerd;
IV. de veroordelingen onder I tot en met III op straffe van een dwangsom;
V. veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.
3.4
[geïntimeerden] hebben bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis, omdat de eis niet meer inhoudelijk gewijzigd kan worden in het stadium van de procedure waarin dat is gedaan. Het hof oordeelt hierover dat [geïntimeerden] in zoverre gelijk hebben dat de in hoger beroep geldende ‘twee-conclusie-regel’ meebrengt dat een eiswijziging in beginsel niet later dan in het eerste processtuk (voor [appellant] was dat zijn memorie van grieven) kan plaatsvinden en dat ook overigens de goede procesorde daaraan in de weg kan staan. Voor een eisvermindering geldt echter dat deze is toegestaan zolang nog geen einduitspraak is gedaan. [1]
3.5
Het hof stelt vast dat de oorspronkelijke vorderingen onder I en II niet zijn gehandhaafd
.Gezien de redactie van en de samenhang van de nieuwe vordering I en II met de daarmee min of meer corresponderende vordering in de inleidende dagvaarding maakt [appellant] geen aanspraak meer op het verwijderen van het trapgat, maar maakt hij nog wel steeds aanspraak op de uitsluitende eigendom van het halletje voor zover het zich binnen het verlengde van de buitenwanden van zijn appartement bevindt. Dat dit nu is omschreven als de toegang tot schiphuis dicht te doen maken leest het hof in dit licht als een verbod om van het (bovenste deel van) het trappenhuis gebruik te maken zonder dat het trapgat hoeft te worden verwijderd. In die zin is het een toelaatbare vermindering van eis.
De overige onderdelen - verwijdering van kasten en plaatsing van een nooddeur die alleen door [appellant] kan worden geopend - zijn nieuw en in dit stadium niet toelaatbaar.
De vordering onder V (oud) is door de vordering onder III (nieuw) feitelijk niet wezenlijk gewijzigd voor zover het gaat om de inschakeling van een deskundige. Anders dan [geïntimeerden] is het hof daarom van oordeel dat deze eiswijzigingen processueel wel toelaatbaar zijn.
3.6
Voor zover [appellant] zijn vorderingen nog baseert op de stelling dat het halletje en de trap, althans de ruimte waarin de trap zich bevindt, tot zijn privé-gedeelten behoren verwerpt het hof dat standpunt. De rechtbank heeft voor het antwoord op de vraag of de splitsingstukken – de akte en de tekening – in de door [appellant] bedoelde zin moeten worden uitgelegd in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis de juiste uitlegmaatstaf [2] gehanteerd, waartegen terecht ook niet is gegriefd. In de kern komt die maatstaf erop neer dat de bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan moet worden gevonden door een uitleg naar objectieve maatstaven van de splitsingsstukken, waarbij ook de feitelijke situatie mag worden betrokken als in de splitsingstukken naar feitelijke kenmerken wordt verwezen. Verdere informatie die is gelegen buiten de stukken blijft daarbij buiten beschouwing.
3.7
Het hof heeft de feitelijke situatie ter plaatse bekeken en komt, mede op grond daarvan, tot het oordeel dat de splitsingstukken - de akte en de tekening - in onderling verband en samenhang, naar objectieve maatstaven niet zo moeten worden uitgelegd dat de trap en de ruimte waarin de trap zich bevindt/het halletje behoren tot het (privé-gedeelte van) het appartementsrecht van [appellant] . Dat oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
3.8
Artikel 17 van de splitsingsakte bevat in het eerste lid een ruime omschrijving van wat tot de gemeenschappelijke gedeelten en zaken (en dus niet tot de privé-gedeelten en zaken) moet worden gerekend, zoals onder meer de vloeren en de wanden die de scheiding vormen tussen gemeenschappelijke gedeelten of tussen (een) gemeenschappelijk(e) gedeelte(n) en (een) privé gedeelte(n) of tussen privé gedeelten, scheidingswanden en (vlucht)trappen. In het tweede lid van dat artikel is omschreven wat niet tot de gemeenschappelijke gedeelten behoort en dat betreft voornamelijk leidingen en verwarmings- en koelingsinstallaties. Er zijn daarom naar het oordeel van het hof in deze bepaling geen duidelijke aanwijzingen te vinden om het ervoor te kunnen houden dat het halletje en de zich daarin bevindende vloer en de trap, alsmede de zaken waarmee het halletje is gevormd niet tot de gemeenschappelijke gedeelten en zaken moeten worden gerekend. Voor zover artikel 8 van de splitsingsakte daarvoor al enige steun zou kunnen bieden met het opnemen van een gelijk aandeel in de gemeenschappelijke zaken (waaruit zou volgen dat de privé-appartementen even groot zijn) sluit dat niet aan bij de splitsingstekening. Daaruit volgt dat de appartementen 7, 8 en 9 kleiner zouden moeten zijn dan de appartementen met de nummers 6 en 10. De tekening geeft bovendien zelf ook niet voldoende duidelijkheid omtrent de situering van de trap. Het komt daarom mede aan op een duiding van de feitelijke situatie.
3.9
De rechtbank heeft in overweging 4.5 van het bestreden vonnis daarover, in samenhang met de splitsingstekening, geoordeeld:
‘De uitsparing die in de tekening van de begane grond kennelijk is opgenomen voor een wenteltrap tussen appartementen 4 en 5, in midden tussen appartementen 4 en 5, correspondeert (…) niet met een uitsparing voor een trap in de tekening van de eerste verdieping. De uitsparing op de eerste verdieping bevindt zich immers niet in het midden tussen appartementen 9 en 10 , maar vrijwel geheel aan de zijde van appartement 9. Deze in de tekening opgenomen uitsparingen zijn, zoals ook volgt uit de ingetekende ronde trap tussen appartementen 2 en 3 en tussen appartementen 7 en 8, bedoeld om de kantoorruimten op de eerste verdieping en de boothuizen op de begane grond te ontsluiten met een inpandige trap. Nu de uitsparingen tussen appartementen 4 en 5 en tussen appartementen 9 en 10 kennelijk bedoeld zijn voor een ontsluiting van elk van deze appartementen, moeten de stukken in beginsel aldus begrepen worden dat ook de trapruimte tussen appartementen 9 en 10 (min of meer) in het midden tussen deze appartementen ligt. Dat de trapruimte tussen nummers 9 en 10 op de tekening – anders dan de ruimten tussen 2 en 3, tussen 4 en 5 en tussen 7 en 8 - niet min of meer in het midden ligt, maar vrijwel geheel aan de zijde van nummer 9, is dus kennelijk een vergissing. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals bij de plaatsopneming en bezichtiging ook geconstateerd is, de betonnen vloerplaten tussen appartementen 9 en 10 een uitsparing bevatten voor een trapgat (ongeveer) in het midden tussen nummers 9 en 10, en dat de constructie van het complex op dat punt sinds de bouw in 2010/2011 kennelijk ook niet gewijzigd is’En verder:
‘Overigens heeft [appellant] terecht opgemerkt dat het trappenhuis tussen nummers 9 en 10, niet precies in het midden ligt. Het trappenhuis ligt voor meer dan de helft aan de zijde van nummer 10 (…). Anders dan [appellant] betoogt, kan echter niet worden aangenomen dat die situatie in strijd is met hetgeen in de splitsingsstukken is opgenomen. Uit de splitsingstekening blijkt immers dat de trap op de eerste verdieping uitkomt in een klein halletje. [geïntimeerden] heeft terecht opgemerkt dat het halletje een zekere grootte moet hebben om de in de richting van het halletje draaiende toegangsdeuren, voldoende ruimte te geven. Bovendien kan niet worden aangenomen dat de zijwand tussen het halletje en nummer 10, pal naast de wenteltrap zou moeten worden geplaatst. In dat geval zou die zijwand immers uitkomen in het raam in de voorgevel van het complex, en dat resultaat kan redelijkerwijs niet zijn beoogd of aanvaard. Een redelijke uitleg van de stukken brengt dan ook mee dat de zijwand van het halletje die zich aan de zijde van nummer 10 bevindt, kort ná dat raam behoort geplaatst te zijn’.
Het hof onderschrijft deze motivering van het oordeel van de rechtbank en neemt die, na zelfstandige beoordeling, over. [appellant] heeft in hoger beroep onvoldoende aangevoerd dat tot een andere uitleg zou moeten leiden. De conclusie is dan ook dat het halletje tot de gemeenschappelijke ruimten behoort en dat daarmee de vordering tot het ontzeggen van het gebruik van het halletje aan [geïntimeerden] niet kan worden toegewezen.
3.1
De bevoegdheid om wijzigingen aan te brengen in de gemeenschappelijke gedeelten en zaken ligt bij de VvE en niet bij [geïntimeerden] Laatstgenoemden hebben de trap/ het trappenhuis en het halletje bovendien niet zelf aangelegd; dat is tijdens de bouw van het gebouw al gebeurd. De inmiddels ingetrokken vordering tot het verwijderen van het trapgat stuit hierop af. Dat zou overigens ook hebben te gelden voor de vorderingen tot plaatsing van een nooddeur en de verwijdering van de kasten, indien die op een eerder, wel processueel toelaatbaar tijdstip, zou zijn ingesteld.
3.11
Daar staat wel tegenover dat het evenmin aan [geïntimeerden] is om [appellant] de toegang tot het halletje en de trap te ontzeggen en daarin kasten te plaatsen met als enige doel om de tussendeur te blokkeren. Ook dit is aan de VvE. Het achterliggende belang van [geïntimeerden] is dat wordt tegengegaan dat onbevoegden de schiphuizen kunnen betreden. Het is aan de VvE om, indien nodig, maatregelen te treffen op dit vlak in de gemeenschappelijke trap/halletje tussen de appartementen 9 en 10.
3.12
Het hof komt aldus tot het oordeel dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt en dat zijn vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [geïntimeerden] veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3] Het hof heeft voor de proceskosten het geldende liquidatarief toegepast. Voor de in de memorie verzochte veroordeling tot betaling van daadwerkelijke proceskosten zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken.
3.13
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als één van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
3.14
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
19 januari 2022;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
-€ 343,- aan griffierecht;
-€ 2.957,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2,5 procespunten x appeltarief II);
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, J.H. Kuiper en D.J. Keur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.

Voetnoten

1.Artikel 129 Rv.
2.Zie bijv. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5223, HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933 en HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853