Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
- de huurovereenkomsten worden ontbonden;
- [de huurder] wordt veroordeeld om het gehuurde te ontruimen;
- [de huurder] wordt veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met oktober 2020 en tot betaling van contractuele boetes en incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
- [de huurder] wordt veroordeeld om vanaf oktober 2020 een bedrag van € 31.636,00 per maand te voldoen aan [de verhuurder] , ten titel van huur althans schadevergoeding tot aan de ontbinding of beëindiging van de huurovereenkomsten en na de ontbinding / beëindiging ten titel van schadevergoeding tot en met 31 augustus 2025 althans tot wederverhuur;
- [de huurder] wordt veroordeeld tot betaling van de beslagkosten van [de verhuurder] ;
- [de huurder] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de eventueel na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan, waaronder eventueel te maken ontruimingskosten.
- voor recht te verklaren dat [de huurder] de huurovereenkomsten tussen partijen vanwege het verzuim van [de verhuurder] heeft mogen ontbinden;
- voor recht te verklaren dat [de verhuurder] aansprakelijk is voor de schade van [de huurder] vanwege de ingeroepen ontbinding van de huurovereenkomsten tussen partijen;
- voor recht te verklaren dat [de verhuurder] aansprakelijk is voor de schade vanwege de gelegde beslagen ten laste van [de huurder]
- [de verhuurder] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 58.400,00 vanwege de ongedaanmakingsverplichting ex artikel 6:271 BW vanwege de door
- [de verhuurder] te veroordelen binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis de gelegde beslagen ten laste van [de huurder] op te heffen, bij gebreke waarvan [de verhuurder] een dwangsom zal verbeuren van € 10.000,00 per dag voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke is, zulks met een maximum van € 100.000,00;
- [de verhuurder] te veroordelen in de proceskosten.
3.Het oordeel van het hof
tot op heden (…) alleen de vijfde verdieping met ingang van 1 mei 2019 aan cliënte (is) opgeleverd.
De overige verdiepingen zijn niet aan cliënte aangeboden”. Ook al waren partijen op dat moment in verwikkeling met de gemeente/ODRA inzake de oplegde lasten onder dwangsom, dan nog had het op de weg van [de verhuurder] gelegen om op dat moment - in reactie op deze brief - ervoor zorg te dragen dat los van de handhavingsproblematiek het gehuurde geheel opleveringsgereed was en aan huurder ter beschikking gesteld werd. Dit is echter niet gebeurd. Een bevestiging van het standpunt dat alleen verdieping 5 is opgeleverd, vindt het hof ook in het gegeven dat [de verhuurder] pas op 22 augustus 2020 voor het eerst facturen heeft gestuurd voor de huur van de begane grond tot en met verdieping 4, zoals [naam2] heeft bevestigd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Dit terwijl op grond van de huurovereenkomst duidelijk is dat er een koppeling is tussen het verschuldigd zijn van huurpenningen en het ter beschikking krijgen van de diverse delen van het gehuurde (waarvoor per verdieping concrete data in de huurovereenkomst worden genoemd, met de toevoeging “of zoveel eerder of later als het gehuurde bouwkundig gereed is”).
- 14 maanden x € 5.200 (mei 2019 tot en met juni 2020) = € 72.800,-
- 7/31e x € 5.200 (1-7 juli 2020) =
€ 40,65