ECLI:NL:GHARL:2024:1466

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.335.797
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake verkoop aandelen en vastgoed tussen aandeelhouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellanten, [appellante1] B.V. en [appellant2], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 1 december 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen twee broers, [broer1] en [broer2], die beide aandeelhouder zijn van [naam1] B.V. en een overeenkomst hebben gesloten ter beëindiging van hun geschil. De overeenkomst houdt in dat de broers elkaar de kans geven om de aandelen van de ander te kopen, waarbij de financiering deels moet komen uit de verkoop van onroerend goed. De voorzieningenrechter had eerder beslist dat [de vennootschap broer2] aan de beurt was om de aandelen van [de vennootschap broer1] te kopen en dat [de vennootschap broer1] moest meewerken aan de verkoop van bepaalde panden. De appellanten hebben in hoger beroep gevorderd dat deze beslissingen worden vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerden] tot medewerking van [de vennootschap broer1] aan de verkoop van bepaalde panden moeten worden afgewezen, omdat de overeenkomst alleen betrekking heeft op een specifiek pand. Het hof heeft ook geoordeeld dat [broer1] moet meewerken aan de verkoop van een ander pand, maar dat de toegang tot bepaalde panden voor [de vennootschap broer1] moet worden beperkt. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd en de proceskostenveroordeling in stand gelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.797
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 564949
arrest in kort geding van 27 februari 2024
in de zaak van

1.[appellante1] B.V.,

die is gevestigd in Utrecht;
2. [appellant2],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna: samen [appellanten] en ieder afzonderlijk [de vennootschap broer1] en [broer1] ,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui
tegen

1.[geïntimeerde1] B.V.,

die is gevestigd in Utrecht;
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats1] ,
die bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna: samen [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk [de vennootschap broer2] en [broer2] ,
advocaat: mr. R.H.P. van de Venne.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellanten] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 1 december 2023 [1] tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties aj-an;
  • de akte behorende bij de memorie van grieven met producties ao en ap;
  • de memorie van antwoord met producties 38-58;
  • een akte van [appellanten] met producties aq-as;
  • een akte van [geïntimeerden] met de nader overgelegde productie 58;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling van 25 januari 2024.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[broer1] en [broer2] zijn broers. Via [de vennootschap broer1] respectievelijk [de vennootschap broer2] zijn zij bestuurders van en (ieder voor de helft) aandeelhouders in [naam1] B.V. (hierna: [naam1] ). [naam1] heeft onroerend goed: een perceel gelegen aan de [adres1] 6E, [adres1] 6G en [adres2] in [woonplaats1] , met daarop drie met elkaar verbonden panden. Samen zijn [broer1] en [broer2] eigenaar van een pand aan de [adres3] in [woonplaats1] . [de vennootschap broer1] en [de vennootschap broer2] , vertegenwoordigd door [broer1] respectievelijk [broer2] , zijn een overeenkomst aangegaan gedateerd 11 juli 2023 ter beëindiging van hun geschil, waarover [de vennootschap broer2] een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer was begonnen. Afgesproken in die overeenkomst is dat eerst [de vennootschap broer1] mag proberen de aandelen van [de vennootschap broer2] in [naam1] te kopen, dan mag [de vennootschap broer2] proberen de aandelen van [de vennootschap broer1] in [naam1] te kopen, waarbij steeds drie maanden gelegenheid bestaat voor het verkrijgen van financiering. Die financiering moet (deels) komen uit de verkoop van onroerend goed.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft beslist dat [de vennootschap broer2] aan de beurt is en dat [de vennootschap broer1] [de vennootschap broer2] in de gelegenheid moet stellen om [de vennootschap broer1] ’s aandelen in [naam1] te kopen. [geïntimeerden] heeft onder meer gevorderd dat [de vennootschap broer1] meewerkt aan de verkoop van de panden aan de [adres1] 6E, [adres1] 6G en [adres2] en dat [broer1] meewerkt aan de verkoop van het pand aan de [adres3] . De voorzieningenrechter heeft die vorderingen toegewezen. De voorzieningenrechter heeft [de vennootschap broer1] verder verboden zich toegang te verschaffen tot de panden en de bedrijfssystemen en -gegevens. [de vennootschap broer1] is daarnaast veroordeeld tot medewerking aan de wijziging van de inschrijving van de bevoegdheid van [de vennootschap broer2] als bestuurder van [naam1] in het Handelsregister. [broer1] is ook veroordeeld tot het verschaffen van informatie over het beslag dat de Belastingdienst heeft gelegd op (zijn deel van) het pand aan de [adres3] .
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep is dat deze toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.
2.4.
Het hof zal zich eerst een voorlopig oordeel vormen van de feiten en het daarop toe te passen recht en vervolgens beoordelen of gelet op de belangen van partijen de gevraagde voorlopige voorziening moet worden gegeven. Het hof zal bij deze belangenafweging in elk geval het voorlopige karakter van zijn oordeel, de spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de voorziening en de voor- en nadelen van het uitblijven daarvan in aanmerking nemen.

3.Het oordeel van het hof

Uitkomst
3.1.
Het hof zal de vorderingen van [geïntimeerden] tot medewerking van [de vennootschap broer1] aan de verkoop van [adres1] 6G en [adres2] alsnog afwijzen. De tekst van de overeenkomst heeft alleen betrekking op [adres1] 6E. Dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd als [geïntimeerden] bepleit – namelijk dat [adres1] 6G en [adres2] daar ook onder vallen – vergt verder onderzoek naar de feiten en bewijslevering waarvoor in kort geding geen plaats is. [broer1] moet wel meewerken aan de verkoop van het pand aan de [adres3] . De ontzegging van de toegang tot de panden wordt beperkt tot [adres1] 6 E en [adres3] ; [de vennootschap broer1] mag verder toegang hebben tot de bedrijfssystemen en -gegevens van [naam1] , waarvan zij bestuurder is. [de vennootschap broer1] moet meewerken aan de wijziging van de inschrijving van [de vennootschap broer2] in het Handelsregister. Omdat het beslag is opgeheven, heeft [geïntimeerden] geen belang meer bij haar vordering tot verschaffing van informatie daarover; ter zitting heeft mr. Siddiqui dit onderdeel ingetrokken, behalve de verbeurde dwangsommen.
Spoedeisend belang
3.2.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat die vorderingen de uitvoering betreffen van de overeenkomst ter beëindiging van een patstelling die ook al aan de Ondernemingskamer was voorgelegd. Die overeenkomst voorziet verder in korte termijnen voor de koop en verkoop van aandelen en onroerend goed.
Feiten
3.3.
[broer1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [de vennootschap broer1] . [broer2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [de vennootschap broer2] . [de vennootschap broer1] en [de vennootschap broer2] houden beide 50% van de aandelen in [naam1] en zijn beide zelfstandig bevoegd bestuurder van [naam1] . [naam1] en haar dochtermaatschappij Helal Food B.V. (hierna Helal) drijven of dreven een productiebedrijf in Turkse etenswaren. Tussen de broers is een geschil ontstaan. Nadat [de vennootschap broer2] een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer was begonnen, zijn [de vennootschap broer1] en [de vennootschap broer2] , vertegenwoordigd door [broer1] respectievelijk [broer2] , de overeenkomst aangegaan.
3.4.
Niet in geschil is dat [de vennootschap broer1] aan de beurt is om de aandelen van [de vennootschap broer2] in [naam1] te kopen en dat de financiering daarvan geschied door verkoop van onroerend goed. De overeenkomst bepaalt daarover in artikel 12: “
Partijen zullen (…)samenwerken om de verkoop van de onroerende goederen ( [adres3] en [adres1] 6 E) mogelijk te maken. De opbrengst van de verkoop van het onroerend goed zal rechtstreeks aan de Verkoper worden betaald voor de betaling van de aankoopsom van de aandelen.”. De sleutels van diezelfde panden moeten aan een vertegenwoordiger van de kopende partij van de aandelen (die dus het onroerend goed mag verkopen) worden verstrekt (artikel 6). Het gebruik van die panden is in artikel 15 beperkt: “
Na ondertekening van deze overeenkomst zal er geen handelsactiviteit of commerciële exploitatie plaatsvinden op het adres [adres3] , 3542 AC en [adres1] 6E in [woonplaats1] totdat de verkoop door de notaris is voltooid. De panden zullen niet worden verhuurd. Alle bedrijven die op dit adres zijn geregistreerd, zullen zo snel mogelijk naar een ander adres verhuizen of hun adres wijzigen in het handelsregister.”.
Welke panden mogen op grond van de overeenkomst verkocht worden?
3.5.
Het geschil draait in hoger beroep vooral om de vraag welk onroerend goed [geïntimeerden] (namens [naam1] en [broer1] ) mag verkopen om de koopprijs voor de aandelen te financieren. [geïntimeerden] heeft medewerking gevorderd van [de vennootschap broer1] aan de verkoop en levering van de panden aan de [adres1] 6E, [adres1] 6G en [adres2] en van [broer1] aan de verkoop van het pand aan de [adres3] . Partijen zijn het erover eens dat (uit de overeenkomst volgt dat) [de vennootschap broer2] het onroerend goed alleen mag verkopen als zij de aandelen van [de vennootschap broer1] koopt.
3.6.
[appellanten] heeft aangevoerd dat de overeenkomst alleen voorziet in de verkoop van [adres1] 6 E en niet (ook) in de verkoop van [adres1] 6G en [adres2] , dat zij [adres1] 6G van [naam1] huurt en dat zij daar haar eigen productiebedrijf heeft staan.
3.7.
[de vennootschap broer2] heeft gesteld dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat al het onroerend goed van [naam1] verkocht moet worden, en toegelicht dat verkoop van alleen [adres1] 6 E onvoldoende oplevert voor de financiering van de koopprijs van de aandelen, dat het gaat om één perceel en één ruimte, dat voor aparte verkoop eerst een doorgebroken muur zou moeten worden teruggeplaatst, dat van de kant van [geïntimeerden] is aangedrongen op het vermelden van [adres1] 6G en [adres2] in de overeenkomst en dat sprake is van een in de Turkse taal gestelde versie van de overeenkomst waarin [adres1] 6G en [adres2] wel zouden zijn vermeld. [appellanten] heeft deze uitleg van de overeenkomst bestreden.
3.8.
Het betoog van [appellanten] slaagt. De tekst van artikel 12 van de overeenkomst voorziet wat betreft het onroerend goed van [naam1] alleen in de verkoop van [adres1] 6 E en niet (ook) in de verkoop van [adres1] 6G en [adres2] . Kennelijk is verkoop van die laatste panden ondanks [de vennootschap broer2] aandringen niet in de tekst van de overeenkomst opgenomen en heeft zij die vervolgens toch ondertekend. De gestelde Turkse versie van de overeenkomst heeft [de vennootschap broer2] niet overgelegd. Dat het gaat om één perceel dat gesplitst moet worden voordat de delen ervan kunnen worden geleverd en dat een muur moet worden teruggeplaatst, maakt op zichzelf niet voldoende aannemelijk dat [adres1] 6 E niet apart verkocht en geleverd kan worden; niet gesteld of gebleken is dat die maatregelen niet mogelijk zijn. Dat de koopprijs van [adres1] 6 E (met die van [adres3] , zie hierna) niet voldoende is om de koopprijs voor de aandelen te voldoen, is onvoldoende om [de vennootschap broer2] uitleg te volgen; uit de overeenkomst volgt immers niet dat de gehele koopprijs uit de verkoop van onroerende goed moet worden betaald. Bij deze stand van zaken heeft [geïntimeerden] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd als zij stelt. Haar stellingen vergen, in het licht van de betwistingen van [appellanten] , in ieder geval nader feitelijk onderzoek en bewijslevering, waarvoor in kort geding geen plaats is. Dat [de vennootschap broer2] het bestaan van de huurovereenkomst tussen [de vennootschap broer1] en [naam1] betwist en/of daar bezwaar tegen heeft, is bij deze stand van zaken voor de beslissing niet relevant. Het hof zal het dictum onder 5.3 van het vonnis vernietigen wat betreft de medewerking aan de verkoop van [adres1] 6G en [adres2] .
3.9.
Het betoog van [appellanten] dat zij alleen hoeft mee te werken aan een verkoop van [adres1] 6E als niet is gebleken van een beter bod onder vergelijkbare voorwaarden slaagt niet. De overeenkomst bepaalt niets over de voorwaarden van de verkoop. [de vennootschap broer2] heeft toegezegd de hoogste prijs te zullen bedingen voor de verkoop en dat is ook in het belang van [naam1] , welk belang [de vennootschap broer2] als bestuurder van [naam1] moet behartigen.
3.10.
[appellanten] heeft aangevoerd dat hij ( [broer1] ) niet hoeft mee te werken aan de verkoop van [adres3] omdat hij al eerder [adres3] tegen een marktconforme prijs heeft verkocht (in de periode dat hij op grond van de overeenkomst mocht proberen de financiering te verkrijgen). [appellanten] betoogt dat [broer2] moet meewerken aan die verkoop. Dit betoog slaagt niet. [geïntimeerden] heeft gemotiveerd betwist dat daadwerkelijk sprake is van een verkoop door [broer1] en daartoe onder meer gewezen op inconsistenties in de beweerde koopovereenkomsten, die overigens door [naam1] als verkoper zijn aangegaan; niet door [broer1] en ook niet mede namens [broer2] . De stellingen van [appellanten] over de eerdere verkoop vergen, in het licht van de betwistingen van [geïntimeerden] , verder feitelijk onderzoek en bewijslevering, waarvoor in kort geding geen plaats is. Overigens staat de beweerde verkoop door [naam1] of [broer1] niet in de weg aan het recht van [broer2] onder de overeenkomst om [adres3] te verkopen en de verplichting van [broer1] daaraan mee te werken. Het oordeel van de voorzieningenrechter over [adres3] blijft daarom in stand.
Toegang tot panden en bedrijfssystemen
3.11.
De voorzieningenrechter heeft [de vennootschap broer1] verboden zich toegang te verschaffen tot “het pand aan de [adres1] / [adres2] en [adres3] 30 en 34” en “de bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens”. Beide partijen gaan er kennelijk van uit dat het hier gaat om de systemen en gegevens van [naam1] en/of Helal.
3.12.
[appellanten] heeft in hoger beroep een beroep gedaan op de overeenkomst, die in de artikelen 12 en 15 (alleen) voorziet in verkoop van [adres1] 6 E en [adres3] en bepaalt dat in die panden geen exploitatie mag plaatsvinden, dat die panden niet verhuurd mogen worden en de daar geregistreerde bedrijven moeten verhuizen. [adres1] 6G huurt [de vennootschap broer1] juist wel, daar heeft zij een productiebedrijf en daar moet zij dus ook toegang toe hebben. In [adres1] 6 E heeft [de vennootschap broer1] een kantoor. [de vennootschap broer1] heeft als bestuurder van [naam1] ook belang bij toegang tot de bedrijfssystemen en -gegevens en die toegang wordt haar op grond van de overeenkomst ook niet verboden, aldus steeds [appellanten]
3.13.
Deze grief slaagt wat betreft de toegang tot [adres1] 6G en [adres2] . Artikel 15 van de overeenkomst bepaalt dat in [adres1] 6 E en [adres3] geen handelsactiviteit of commerciële exploitatie plaatsvindt totdat de verkoop door de notaris is voltooid. Daarbij kan aansluiten, zoals de voorzieningenrechter onder 4.16 heeft beslist, dat de partij die niet aan de beurt is bij de verkoop, geen toegang tot die panden heeft. Ook hier gaat het, voor zover in het kader van dit kort geding te beoordelen, alleen om de panden [adres1] 6 E en [adres3] nu deze panden uitdrukkelijk in de overeenkomst zijn benoemd. Dat betekent dat [de vennootschap broer1] wel toegang heeft tot [adres1] 6G en [adres2] . Nu de grief op dit punt slaagt moet het hof ook kijken naar wat [geïntimeerden] hierover (eerder) heeft aangevoerd. Zij heeft aangevoerd dat de huurovereenkomst tussen [de vennootschap broer1] en [naam1] niet geldig is en dat [de vennootschap broer1] in [adres1] 6G de productie van [naam1] en/of Helal voortzet, wat risico’s voor [naam1] en Helal oplevert, en verder hun productiemiddelen dreigt te vervreemden. Dit betoog leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze stellingen, zoals hiervoor in 3.8 is overwogen, in kort geding niet voldoende kunnen worden beoordeeld. Het hof zal het verbod op toegang vernietigen voor zover dat betrekking heeft op [adres1] 6G en [adres2] , net als de beslissing over de dwangsom op overtreding van dit verbod.
3.14.
Deze grief slaagt niet wat betreft de toegang tot [adres1] 6 E. Waarom [de vennootschap broer1] , in weerwil van het uitdrukkelijk bepaalde in de overeenkomst, toch toegang zou moeten hebben tot (haar kantoor in) [adres1] 6 E heeft zij onvoldoende toegelicht. In [adres1] 6 E vindt geen productie plaats. Over haar daar bevindende spullen neemt [de vennootschap broer1] tegenstrijdige stellingen in; zij klaagt enerzijds over ontruiming en anderzijds over het niet hebben kunnen weghalen van haar spullen. Het beroep op ontruimingsbescherming stuit af op de afspraken in de overeenkomst. Wat betreft [adres1] 6 E slaagt de grief dus niet.
3.15.
De grief over de toegang tot de bedrijfssystemen en -gegevens van [naam1] en Helal slaagt wel. Dat uit de overeenkomst volgt dat [de vennootschap broer1] daar geen toegang toe mag hebben, heeft [geïntimeerden] onvoldoende aannemelijk gemaakt. De bewoordingen van de overeenkomst bieden geen steun voor die stelling. Daarbij komt dat [de vennootschap broer1] bestuurder is van [naam1] en daarom (ook in verband met mogelijke persoonlijke aansprakelijkheid als bestuurder) groot belang heeft bij toegang tot [naam1] ’s systemen en -gegevens. Het belang van [de vennootschap broer2] bij de beperking van die toegang is daartegenover onvoldoende aannemelijk geworden. Het hof zal het dictum op dit punt vernietigen, net als het oordeel over de aan de overtreding van dit verbod gekoppelde dwangsom.
Medewerking aan wijziging in Handelsregister
3.16.
Partijen zij het erover eens dat [de vennootschap broer1] en [de vennootschap broer2] elk zelfstandig bevoegd bestuurder van [naam1] zijn. [de vennootschap broer2] staat echter geregistreerd als (slechts) gezamenlijk bevoegd bestuurder. [de vennootschap broer1] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde1] zelf kan bewerkstelligen dat de registratie wordt gewijzigd in zelfstandig bevoegd bestuurder. [de vennootschap broer2] heeft echter toegelicht dat [de vennootschap broer1] ’s medewerking als bestuurder van [naam1] hiervoor wel nodig is. Dat ligt ook voor de hand, omdat de Kamer van Koophandel op basis van de onjuiste registratie ervan uit zal gaan dat [de vennootschap broer2] geen zelfstandig bevoegd bestuurder is en dus ook niet zelf zo’n wijziging kan verlangen. Deze grief van [appellanten] slaagt dus niet.
Informatieverschaffing over beslag Belastingdienst
3.17.
De Belastingdienst heeft in 2019 beslag gelegd op [broer1] onverdeelde helft in [adres3] . Mede met het oog op de verkoop heeft de voorzieningenrechter [broer1] veroordeeld tot het verschaffen van informatie over het beslag aan [broer2] als mede-eigenaar. In hoger beroep is gebleken dat de Belastingdienst het beslag inmiddels heeft opgeheven. Bij die stand van zaken heeft [geïntimeerden] bij de mondelinge behandeling verklaard na de opheffing geen belang meer te hebben bij haar vordering tot het verschaffen van informatie, maar wel bij de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen. Het hof zal het oordeel van de voorzieningenrechter bij deze stand van zaken vernietigen voor zover het betrekking heeft op de periode na het opheffen van het beslag.
De conclusie
3.18.
Het hoger beroep van [appellanten] slaagt gedeeltelijk. De veroordeling tot medewerking aan de verkoop en de beperking van de toegang tot de panden wordt beperkt tot [adres1] 6 E en [adres3] . [de vennootschap broer1] heeft recht op toegang tot de systemen en informatie van [naam1] en Helal. Zij moet meewerken aan de wijziging van [de vennootschap broer2] inschrijving bij het Handelsregister. Bij de vordering tot informatie over het beslag door de Belastingdienst bestaat in hoger beroep geen belang meer voor zover het betrekking heeft op de periode na het opheffen van het beslag.
3.19.
De proceskostenveroordeling van de procedure bij de rechtbank blijft in stand. Het hof bepaalt dat elke partij de eigen kosten van het hoger beroep moet dragen (compensatie van proceskosten), omdat partijen ieder deels gelijk hebben gekregen en ook vanwege de aard van de zaak waarin twee familieleden de degens kruisen. Voor de door [geïntimeerden] gevorderde veroordeling in de werkelijke proceskosten is geen plaats. Het is namelijk niet aannemelijk geworden dat sprake is van misbruik van (proces)recht door [appellanten] [2]
3.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 december 2023 behalve voor zover deze hieronder wordt vernietigd;
4.2.
vernietigt de beslissing onder 5.3 eerste zin voor zover die betrekking heeft op [adres1] 6G en [adres2] , zodat de veroordeling tot medewerking alleen ziet op [adres1] 6E;
4.3.
vernietigt de beslissing in 5.7 onder a voor zover die betrekking heeft op [adres1] 6G en [adres2] , zodat het verbod tot toegang alleen ziet op [adres1] 6E en [adres3] 30 en 34 te [woonplaats1] ;
4.4.
vernietigt de beslissing in 5.7 onder b;
4.5.
vernietigt de beslissing in 5.8 voor zover deze ziet op de in 4.3 en 4.4 hiervoor vernietigde gedeelten van de beslissing in 5.7;
4.6.
vernietigt de beslissingen in 5.11 en 5.12 voor zover deze zien op de periode na de opheffing van het beslag door de Belastingdienst;
4.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep;
4.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, G.P. Oosterhoff, M.P.M. Hennekens, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland, 1 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7470.
2.Vergelijk HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:57, ro. 3.2.1.