ECLI:NL:RBMNE:2023:7470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/16/564949 / KG ZA 23-584
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een overnameovereenkomst en de uitkoop van aandelen tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, is er een geschil ontstaan tussen twee besloten vennootschappen, vertegenwoordigd door hun aandeelhouders, over de uitvoering van een overnameovereenkomst. Eiser, [eiser sub 1] B.V., heeft een enquêteprocedure gestart bij de Ondernemingskamer, die is aangehouden om partijen de kans te geven tot een oplossing te komen. Na het sluiten van een overnameovereenkomst is er een conflict ontstaan over de uitleg van deze overeenkomst, met name wie er aan de beurt is om de ander uit te kopen. Eiser stelt dat [gedaagde sub 1] B.V. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan zijn verplichtingen, waardoor het nu aan [eiser sub 1] is om [gedaagde sub 1] uit te kopen. De overnameovereenkomst bepaalt dat de koopsom gefinancierd moet worden door de verkoop van onroerend goed, maar [gedaagde sub 1] weigert medewerking te verlenen aan deze verkoop. Eiser vordert in kort geding dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot nakoming van de verplichtingen uit de overnameovereenkomst en medewerking verlenen aan de verkoop van de panden. De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser sub 1] aan de beurt is om [gedaagde sub 1] uit te kopen en dat [gedaagde sub 1] moet meewerken aan de verkoop van de panden. Daarnaast wordt [gedaagde sub 1] verboden om zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden en de operationele gegevens. De vorderingen van [eiser sub 1] worden grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die als te ruim geformuleerd worden afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/564949 / KG ZA 23-584
Vonnis in kort geding van 1 december 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
eisers,
advocaat mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen.

1.De procedure

1.1.
Vóór de mondelinge behandeling zijn de volgende processtukken ingediend:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 20,
- de akte eisvermeerdering/verandering,
- de aanvullende producties 21 tot en met 37 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
- de conclusie van antwoord met producties a tot en met ai.
1.2.
Op 28 november 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben eerst in eerste termijn en tweede termijn hun standpunten verder toegelicht en op elkaars standpunten gereageerd. De advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft dat mede gedaan aan de hand van een pleitnota. Daarna hebben partijen vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. Tot slot is aan partijen het laatste woord gegeven.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is aan partijen verteld dat er op
1 december 2023 een vonnis komt.
2. Introductie van partijen
2.1.
[eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] zijn broers.
2.2.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn de persoonlijke houdstermaatschappijen van
[eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] . [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn de bestuurders en aandeelhouders (ieder voor 50%) van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is enig bestuurster en aandeelhoudster van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ).

3.Waar gaat het kort geding over?

3.1.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de voortgang van [bedrijf 1] en
[bedrijf 2] . [eiser sub 1] heeft daarom een enquêteprocedure gestart bij de Ondernemingskamer. Die procedure is echter aangehouden, omdat partijen hebben geprobeerd om tot een oplossing te komen. [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben toen een overeenkomst gesloten genaamd “
Koopovereenkomst aandelen [bedrijf 1] b.v. en [bedrijf 2] b.v.” (hierna in navolging van partijen: de overnameovereenkomst). [1] Daarna is er echter een geschil ontstaan over de nakoming van deze overnameovereenkomst.
3.2.
[eiser sub 1] stelt dat op grond van de overnameovereenkomst het eerst de beurt was van [gedaagde sub 1] om [eiser sub 1] uit te kopen. Omdat [gedaagde sub 1] daarin niet binnen de in de overnameovereenkomst gestelde termijn is geslaagd, is het volgens [eiser sub 1] nu haar beurt om [gedaagde sub 1] uit te kopen. In de overnameovereenkomst is bepaald dat de koopsom wordt gefinancierd door de verkoop van:
a. het bedrijfspand van [bedrijf 1] gelegen aan de aan de [adres 1] en
[nummer 1] , en [adres 2] te [vestigingsplaats] [2] , en
b. het aan [eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] samen in eigendom toebehorende bedrijfspand
met woning gelegen aan de [adres 3] en [nummer 2] te [vestigingsplaats] [3] .
Omdat [gedaagde sub 1] weigert om mee te werken, vordert [eiser sub 1] in dit kort geding dat
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden:
- veroordeeld tot nakoming van de verplichtingen uit de overnameovereenkomst
(vordering I van de gewijzigde eis)
- veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan:
a. de verkoop van de panden tegen een marktconforme prijs, welke prijs
door een beëdigd NVM makelaar wordt vastgesteld en met een marge van
10% naar boven en beneden kan worden bijgesteld,
b. de herfinanciering van de panden,
c. het uitkopen van [gedaagde sub 1]
(vordering II van de gewijzigde eis),
- verboden om zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen
en de operationele bedrijfsgegevens.
(vordering VII van de gewijzigde eis)
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen verder dat alle hiervoor genoemde vorderingen worden versterkt met een dwangsom, en vordering II ook met een vervangende machtiging op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) (vordering III van de gewijzigde eis).
3.3. Daarnaast gaat het in dit kort geding nog om nog drie andere geschilpunten.
3.3.1.
Het eerste geschilpunt gaat over de vermelding van de bevoegdheid van [eiser sub 1] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: het handelsregister).
In de meest recente versie van het handelsregister is vermeld dat [eiser sub 1] “gezamenlijk bevoegd” is om [bedrijf 1] te vertegenwoordigen. [eiser sub 1] stelt dat dit niet klopt en dat zij “zelfstandig bevoegd” is. Zij vordert daarom dat [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld om mee te werken aan wijziging van deze informatie in het handelsregister, versterkt met een dwangsom (vordering IV van de gewijzigde eis).
3.3.2.
Het tweede geschilpunt houdt verband met een beslaglegging door de Belastingdienst Utrecht (hierna: de Belastingdienst). De Belastingdienst heeft op
8 maart 2019 ten laste van [gedaagde sub 2] executoriaal beslag gelegd op de onverdeelde helft in het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] . Dit beslag is gelegd om een privéschuld op
[gedaagde sub 2] (inkomstenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ) te incasseren. Daarvoor is op
16 maart 2016 een dwangbevel uitgevaardigd. Dit dwangbevel is op 6 maart 2019 aan
[gedaagde sub 2] betekend. [4] [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dat hen inzicht wordt verleend in de omvang van de belastingschuld waarvoor het beslag is gelegd en de mogelijke schikkingsonderhandelingen met de Belastingdienst, en dat de aan de beslaglegging ten grondslag liggende stukken (zoals dwangbevel(en), exploten en overige documenten) worden verstrekt, versterkt met een dwangsom (vordering V van de gewijzigde eis).
3.3.3. Het derde geschilpunt ziet op de schorsing van [gedaagde sub 1] als bestuurder van [bedrijf 1] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden geschorst en worden verboden om [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in rechte te vertegenwoordigen (vordering VI van de gewijzigde eis).
4. De beoordeling
Het geschil over het uitkopen
4.1.
Eerst wordt het geschil over het uitkopen beoordeeld. Het gaat daarbij om de beantwoording van twee kernvragen:
1. Wie is er aan de beurt om de ander uit te kopen; is dat [eiser sub 1] of [gedaagde sub 1] ?
2. Moet er in het kader van het uitkopen medewerking worden verleend aan de
verkoop van de panden aan de [straat 1] / [straat 2] en de [straat 3]
te [plaats] ?
Wie is er aan de beurt om de ander uit te kopen?4.2. Het is aannemelijk dat [eiser sub 1] aan de beurt is om [gedaagde sub 1] uit te kopen.
Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen.
4.3.
De overnameovereenkomst is in opdracht van [gedaagde sub 1] (in de persoon van haar enig bestuurder en aandeelhouder [gedaagde sub 2] ) opgesteld door de heer [A] (hierna: [A] ).
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn de partijen tussen wie deze overeenkomst is gesloten.
[eiser sub 1] wordt in de overnameovereenkomst aangeduid als “de Verkoper” en [gedaagde sub 1] als “de Koper”.
4.4. Uitgangspunt van de overnameovereenkomst is dat [gedaagde sub 1] het recht heeft om de aandelen van [eiser sub 1] in het kapitaal van [bedrijf 1] te kopen voor een koopprijs van € 1.050.000,-- (artikel 2 van de overnameovereenkomst). [gedaagde sub 1] heeft daarvoor drie maanden de tijd. Deze termijn vangt aan op het moment dat de sleutels van het pand aan de [adres 3] - [nummer 2] te [plaats] aan [A] zijn afgegeven. (artikel 6 van de overname-overeenkomst [5] ). Als het [gedaagde sub 1] niet lukt om binnen de termijn de aandelen te kopen dan heeft [eiser sub 1] het recht de aandelen van [gedaagde sub 1] in het kapitaal van [bedrijf 1] te kopen voor een koopprijs van € 1.500.000,-- (artikel 10 van de overnameovereenkomst [6] ). Partijen zijn het over dit alles ook eens.
4.5.
[eiser sub 1] stelt dat de 3 maanden periode waarbinnen [gedaagde sub 1] haar aandelen kon kopen is verstreken.
[gedaagde sub 1] stelt dat [eiser sub 1] in redelijkheid geen beroep kan doen op het verstreken zijn van de 3 maanden termijn en haar daarom nog een (redelijke) termijn moet gunnen om de aandelen van [eiser sub 1] te kopen. [gedaagde sub 1] voert daarvoor aan dat [eiser sub 1] [gedaagde sub 1] heeft belet om de aandelen van [eiser sub 1] te kunnen kopen door geen medewerking te verlenen bij het op orde krijgen van de administratie van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , wat een “zooitje” was. [eiser sub 1] was op grond van artikel 7 [7] en 13 [8] van de overnameovereenkomst wel verplicht om die medewerking te verlenen. [eiser sub 1] heeft slechts een grote hoeveelheid ongeopende post verstrekt en een computer waarvan de harde schijf gewist bleek te zijn. Ook kon [gedaagde sub 1] geen toegang krijgen tot de elektronische bankgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
4.6.
[gedaagde sub 1] erkent dus dat de drie maanden termijn is verstreken, zodat dat vast staat. Overigens heeft [gedaagde sub 1] ook erkend dat de sleutels van de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] op 20 juli 2023 aan [A] zijn afgegeven, zodat ook daaruit volgt dat die 3 maanden termijn is verstreken.
De vraag is nu of [eiser sub 1] [gedaagde sub 1] in redelijkheid geen beroep kan doen op het verstreken zijn van de 3 maanden termijn en [gedaagde sub 1] daarom nog een (redelijke) termijn
moet gunnen. Het is aannemelijk dat deze vraag met “nee” moet worden beantwoord.
De overnameovereenkomst is door de gemachtigde van [gedaagde sub 1] ( [A] ) opgesteld en door [gedaagde sub 1] getekend. [gedaagde sub 1] moet toen zij de overeenkomst opstelde als (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben geweten dat de administratie niet op orde was en zoals zij het uitdrukt “een zooitje” was. Het is verder onvoldoende aannemelijk dat
[eiser sub 1] [gedaagde sub 1] heeft tegengewerkt bij het op orde krijgen van de administratie. [eiser sub 1] heeft dit gemotiveerd betwist, en [gedaagde sub 1] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die erop wijzen dat dit wel het geval is geweest.
4.7.
De conclusie is dat het aannemelijk is dat [eiser sub 1] aan de beurt is om
de aandelen van [gedaagde sub 1] in het kapitaal van [bedrijf 1] te kopen voor een koopprijs van € 1.500.000,--. [gedaagde sub 1] moet daaraan haar medewerking verlenen. [gedaagde sub 1] heeft dit immers zelf met [eiser sub 1] afgesproken. Dit houdt onder andere in dat [gedaagde sub 1] moet meewerken aan de notariële overdracht van de aandelen aan [eiser sub 1] . Dat volgt ook uit wat daarover in artikel 7 van de overnameovereenkomst in relatie met artikel 10 van de overnameovereenkomst is bepaald.
Moet er in het kader van het uitkopen medewerking worden verleend aan de verkoop van de panden aan de [straat 1] / [straat 2] en de [straat 3] te [plaats] ?4.8. Het is verder aannemelijk dat op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de verplichting rust om in het kader van de uitkoop mee te werken aan de verkoop van het pand aan:
a. de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] te [plaats] , en
b. de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
4.9.
Het is allereerst aannemelijk dat partijen in artikel 12 van de overname-overeenkomst [9] hebben afgesproken dat de koopprijs van de aandelen wordt gefinancierd door de verkoop van de onder a en b genoemde panden.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden daarbij niet gevolgd in hun stelling dat van de verkoop is uitgesloten de onroerende zaak gelegen aan de [adres 4] . [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] hebben gemotiveerd gesteld dat het pand aan de [straat 1] / [straat 2] één groot bedrijfspand is. Zij hebben dat aan de hand van een foto inzichtelijk gemaakt (zie productie 25 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ).
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dit niet gemotiveerd weersproken. Zij hebben bovendien ook niet toegelicht waarom zou zijn afgesproken dat het gedeelte dat is gelegen aan de [adres 4] te [plaats] van de verkoop zou worden uitgezonderd. Zij hebben hun stelling dat dit zo zou zijn alleen gebaseerd op de tekst van de overnameovereenkomst. Dat in die tekst alleen [adres 1] is vermeld, en niet ook [adres 4] , is echter onvoldoende om te concluderen dat de [adres 4] niet zou worden verkocht. Het gaat hier om uitleg van de overeenkomst, en bij die uitleg gaat het niet alleen om de letterlijke tekst van de overeenkomst. Het gaat er om wat partijen over en weer redelijkerwijs mocht verwachten over wat er tussen hen is afgesproken (Haviltex-maatstaf). Daarvoor zijn alle omstandigheden van belang, zoals de omstandigheid dat het pand één pand is dat op meerdere adressen is gelegen. Verder is van belang dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet de stelling innemen dat het gedeelte van het pand dat gelegen is aan de [straat 2] niet mag worden verkocht, terwijl ook dit gedeelte niet in de overnameovereenkomst wordt genoemd.
4.10.
Uit het hiervoor genoemde artikel 12 van de overnameovereenkomst volgt verder dat op [gedaagde sub 1] de verplichting rust om:
a. de notaris en [A] volledige volmacht te verlenen om de panden te verkopen,
b. te zullen samenwerken met [eiser sub 1] om de verkoop van de panden mogelijk
te maken.
4.11.
Het pand aan de [straat 3] is geen eigendom van [bedrijf 1] , maar van
[eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] samen. [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn daarom niet bevoegd om dit pand te verkopen. De voorzieningenrechter gaat er gelet op de stellingen van partijen ervan uit dat [eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] zich aan artikel 12 van de overnameovereenkomst conformeren. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] moet meewerken aan de verkoop van het pand aan de [straat 3] . Op hem rusten ook de verplichtingen zoals vermeld in 4.10.
4.12.
Om misverstanden te voorkomen zal de voorzieningenrechter nog inzichtelijk maken waaraan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] precies hun medewerking moeten verlenen.
Zij zullen medewerking moeten verlenen aan:
a) de verkoop van het pand door een makelaar, waarbij de makelaar in de gelegenheid
moet worden gesteld om zijn werk te kunnen doen (zoals foto’s maken,
advertenties plaatsen, bezichtigingen houden),
b) het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het pand,
c) de levering van het pand.
Daarbij geldt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] akkoord moeten gaan met een door een NVM makelaar vast te stellen marktconforme koopprijs te verhogen of te verlagen met 10%. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dit gesteld en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daartegen geen (gemotiveerd) verweer gevoerd. Zij hebben alleen gesteld dat de vordering zoals genoemd in de dagvaarding onder II onduidelijk is, maar dat is niet het geval.
De vorderingen die verband houden met het uitkopen nader bekeken4.13. De vorderingen in de gewijzigde eis zoals vermeld onder I, II, III en VII houden verband met het uitkopen.
4.14.
De vordering onder I die strekt tot nakoming van de overnameovereenkomst wordt afgewezen, omdat deze te ruim is geformuleerd en onvoldoende bepaald is. Bovendien valt niet in te zien welk zelfstandig belang er bij toewijzing van deze vordering is.
Het gaat [eiser sub 1] erom dat zij aan de beurt is om [gedaagde sub 1] uit te kopen en dat daaraan medewerking wordt verleend. Onderdeel daarvan is dat er medewerking wordt verleend aan de verkoop van de panden aan de [straat 1] / [straat 2] en [straat 3] te [plaats] en dat er gedurende de uitkoopperiode van drie maanden zonder toestemming geen toegang is tot de panden en de bedrijfsgegevens. Dat is precies wat er in vordering II en VII wordt gevorderd.
4.15.
De vorderingen onder II zijn gezien het voorgaande grotendeels toewijsbaar.
4.15.1.
Alleen de vordering dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld om medewerking te verlenen aan de herfinanciering van de panden wordt afgewezen.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben niet gemotiveerd gesteld wat daarvoor de juridische grondslag is. In de overnameovereenkomst gaat het niet om herfinanciering van de panden, maar om verkoop daarvan.
4.15.2.
Het gaat in vordering II dan nog om hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] om medewerking te verlenen aan:
a. de uitkoop van [gedaagde sub 1] ,
b. de verkoop van de panden aan de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] en
[adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
ad a)
De vordering onder a is alleen tegen [gedaagde sub 1] toewijsbaar en wel in die zin dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] in de gelegenheid moet stellen om [gedaagde sub 1] uit te kopen en [eiser sub 1] daarvoor een periode van 3 maanden moet geven, welke termijn begint te lopen op het moment dat [gedaagde sub 1] de sleutels van de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] aan [eiser sub 1] heeft overhandigd. Dat is immers wat partijen in de overnameovereenkomst (artikel 10 in relatie met artikel 6) hebben afgesproken). De voorzieningenrechter ziet aanleiding om deze veroordeling met een dwangsom te versterken.
De vordering tegen [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat deze vordering is gegrond op de overnameovereenkomst en [gedaagde sub 2] daarbij geen partij is, en zich wat betreft het uitkopen van de aandelen daaraan ook niet heeft geconformeerd.
ad b)
De vordering onder b wordt toegewezen op de in de beslissing te noemen manier. Daarbij geldt dat [gedaagde sub 1] medewerking moet verlenen aan de verkoop van het pand aan de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] te [plaats] en [gedaagde sub 2] medewerking moet verlenen aan de verkoop van het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vrijwillig hun medewerking zullen verlenen. Bovendien is er sprake van een verstoorde verhouding tussen partijen. Daarom is een prikkel tot nakoming van deze medewerkingsverplichting op zijn plaats. Die prikkel zal worden gegeven in de vorm dat dit vonnis in de plaatst treedt van de door hen benodigde medewerking/toestemming (vordering III van de gewijzigde eis). Dit betekent dat [eiser sub 1] / [eiser sub 2] de panden dan toch kunnen verkopen. Uiteraard met inachtneming van wat daarover in dit vonnis is vermeld. De daarnaast nog gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat daar gelet op de vervangende machtiging onvoldoende aanleiding voor is.
4.16.
Dan is er nog de vordering zoals genoemd in de gewijzigde eis onder VII. Deze vordering strekt ertoe dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden verboden om zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens. Deze vordering houdt verband met het uitkopen. Uit de overnameovereenkomst volgt dat de partij die wordt uitgekocht in de uitkoopperiode van
3 maanden zonder toestemming geen toegang heeft tot de panden aan de [straat 1] / [straat 2] en [straat 3] en de bedrijfsgegevens. Deze vordering wordt daarom in zoverre toegewezen. Dat wordt alleen gedaan voor zover de vordering tegen [gedaagde sub 1] is gericht. Die veroordeling wordt versterkt met een dwangsom.
De vordering tegen [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat de grondslag daarvoor niet is gebleken. [gedaagde sub 2] is geen partij bij de overnameovereenkomst.
Het geschil over de wijziging van informatie in het handelsregister4.17. De vordering van [eiser sub 1] zoals genoemd onder IV van de gewijzigde eis wordt toegewezen in zoverre dat [gedaagde sub 1] wordt geboden om haar medewerking te verlenen aan de wijziging van de gegevens over de bevoegdheid van [eiser sub 1] in het handelsregister in die zin dat de vermelding “gezamenlijk bevoegd” wordt gewijzigd in “zelfstandig bevoegd”.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser sub 1] als bestuurder van [bedrijf 1] zelfstandig bevoegd is. Vast staat dat in het handelsregister is vermeld dat [eiser sub 1] “gezamenlijk” bevoegd is. [eiser sub 1] heeft de medewerking van de andere bestuurder van [bedrijf 1] ofwel [gedaagde sub 1] nodig om dit te wijzigen.
De door [eiser sub 1] in dit verband gevorderde dwangsom wordt op de in de beslissing te noemen manier toegewezen. De voorzieningenrechter heeft niet de overtuiging gekregen dat [gedaagde sub 1] vrijwillig haar medewerking zal verlenen, en daarom is een prikkel om dit te doen in de vorm van een dwangsom op zijn plaats.
De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat [gedaagde sub 2] het niet in zijn macht heeft om de wijziging te bewerkstelligen. Alleen de medebestuurder van [bedrijf 1] heeft dat in haar macht en dat is [gedaagde sub 1] .
Het geschil over het verstrekken van stukken in verband met de beslaglegging door Belastingdienst4.18. De vordering van [eiser sub 2] zoals genoemd in V van de gewijzigde eis wordt toegewezen. [gedaagde sub 2] wordt geboden om de gevorderde stukken aan [eiser sub 2] te geven.
Het gaat hier om een privéschuld van [gedaagde sub 2] waarvoor de belastingdienst beslag heeft gelegd op de onverdeelde helft in het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
Dit beslagen pand is voor de helft eigendom van [eiser sub 2] . [eiser sub 2] heeft daarom een gerechtvaardigd belang om informatie te krijgen over dit beslag en dat hij een kopie krijgt van de op dit beslag betrekking hebbende stukken. Dit heeft immers gevolgen voor de verkoopopbrengst van het pand waarvan hij mede-eigenaar is. Deze informatie is anders dan
[gedaagde sub 2] meent niet gegeven met zijn producties Ah (proces-verbaal van beslaglegging) en Ai (een brief aan de belastingdienst met een verzoek om een betalingsregeling).
[gedaagde sub 2] zal nog een kopie moeten verstrekken van:
- het dwangbevel van 16 maart 2016 op grond waarvan het beslag is gelegd,
- de betekening van het dwangbevel van 6 maart 2019,
- de aanslag inkomstenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] waarvoor het beslag is
gelegd.
Verder zal [gedaagde sub 2] [eiser sub 2] op de hoogte moeten houden van alle ontwikkelingen met betrekking tot dit beslag.
De voorzieningenrechter heeft niet de overtuiging gekregen dat [gedaagde sub 2] vrijwillig zijn medewerking zal verlenen, en daarom is een dwangsom op zijn plaats.
De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1] wordt afgewezen, omdat [gedaagde sub 1] geen rol speelt in deze kwestie.
Het geschil over de schorsing4.19. Dan is nog aan de orde het geschil over het schorsen.
4.19.1.
De vordering om [gedaagde sub 2] te schorsen moet al worden afgewezen, omdat hij geen (indirect) bestuurder is van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
4.19.2.
De vordering tegen [gedaagde sub 1] wordt ook afgewezen.
De schorsing van een bestuurder is op grond van de wet voorbehouden aan de Ondernemingskamer [10] . Schorsing is aan de orde als het door de Ondernemingskamer gelaste onderzoek wanbeleid door de betrokken bestuurder aan het licht heeft gebracht. De Ondernemingskamer kan ook voorafgaand aan een onderzoek, bij wege van een onmiddellijke voorziening, een bestuurder schorsen. Deze onmiddellijke voorziening kan slechts worden getroffen indien er naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen.
Het is weliswaar mogelijk om vooruitlopend op de procedure bij de Ondernemingskamer een bestuurder van een vennootschap bij wijze van ordemaatregel te schorsen. Daarvoor is dan wel vereist dat er sprake is van een spoedeisend belang in die zin dat de beslissing van de Ondernemingskamer niet kan worden afgewacht. Ook als wordt aangenomen dat er daarvan in dit geval sprake is, kan dit [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet baten.
De voorzieningenrechter kan op grond van het gevoerde partijdebat niet beoordelen of er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken van [gedaagde sub 1] te twijfelen. Daarvoor is een nader onderzoek naar de feiten nodig, waarvoor in deze kort geding procedure geen plaats is.
4.20.
Dan vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] nog dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden verboden om [bedrijf 1] in rechte te vertegenwoordigen. Ook deze vordering wordt afgewezen.
4.20.1.
De vordering tegen [gedaagde sub 2] moet al worden afgewezen, omdat hij geen (indirect) bestuurder is en daarmee ook niet bevoegd is om [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in rechte te vertegenwoordigen.
4.20.2.
De vordering tegen [gedaagde sub 1] wordt ook afgewezen, omdat een grondslag daarvoor ontbreekt. [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn allebei zelfstandig bevoegd om [bedrijf 1] in rechte te vertegenwoordigen. Daarover zijn partijen het eens. [eiser sub 1] heeft geen steekhoudende argumenten aangevoerd op grond waarvan dit door haar gevorderde verbod gerechtvaardigd zou zijn. Bovendien staat dit verbod op gespannen voet met de nakomingsvorderingen van [eiser sub 1] en met de vordering tot wijziging van de gegevens over de bevoegdheid van [eiser sub 1] in het handelsregister.
Proceskosten4.21. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 110,03
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.079,00
- nakosten
€ 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)Totaal € 2.038,03
Uitvoerbaar bij voorraad4.22. Het vonnis wordt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om [eiser sub 1] in de gelegenheid te stellen om [gedaagde sub 1] uit te kopen en [eiser sub 1] daarvoor drie maanden de tijd te geven, welke termijn begint te lopen op het moment dat [gedaagde sub 1] de sleutels van het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] aan [eiser sub 1] heeft overhandigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser sub 1] een dwangsom te betalen van € 5.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,-- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om medewerking te verlenen aan de verkoop van het pand aan
de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] te [plaats] , welke medewerking inhoudt dat medewerking moet worden verleend aan:
a) de verkoop van het pand door een makelaar, waarbij de makelaar in de gelegenheid
moet worden gesteld om zijn werk te kunnen doen(zoals foto’s maken,
advertenties plaatsen, bezichtigingen houden),
b) het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het pand tegen een door
een NVM makelaar vastgestelde marktconforme koopprijs met 10% te verhogen of
te verlagen
c) de levering van het pand,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om medewerking te verlenen aan de verkoop van het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] , welke medewerking inhoudt dat medewerking moet worden verleend aan:
a) de verkoop van het pand door een makelaar, waarbij de makelaar in de gelegenheid
moet worden gesteld om zijn werk te kunnen doen(zoals foto’s maken,
advertenties plaatsen, bezichtigingen houden),
b) het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het pand tegen een door
een NVM makelaar vastgestelde marktconforme koopprijs met 10% te verhogen of
te verlagen
c) de levering van het pand,
5.5.
bepaalt dat als [gedaagde sub 1] niet aan de veroordeling zoals genoemd in 5.3. voldoet dit vonnis in de plaats treedt van de door haar benodigde medewerking/toestemming bij de handelingen zoals omschreven in 5.3. onder a tot en met c,
5.6.
bepaalt dat als [gedaagde sub 2] niet aan de veroordeling zoals genoemd in 5.4. voldoet dit vonnis in de plaats treedt van de door hem benodigde medewerking/toestemming bij de handelingen zoals omschreven in 5.4. onder a tot en met c,
5.7.
verbiedt [gedaagde sub 1] om zich in de uitkoopperiode zoals bedoeld in 5.1. zonder toestemming van [eiser sub 1] toegang te verschaffen tot:
a. het pand aan de [straat 1] / [straat 2] en [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] ,
b. de bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser sub 1] een dwangsom te betalen van € 50.000,-- indien zij het bepaalde in 5.7. onder a overtreedt en van € 50.000,-- indien zij het bepaalde in 5.7. onder b overtreedt, in allebei de gevallen te vermeerderen met € 1.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, en in allebei de gevallen met een maximum van € 100.000,--,
5.9.
gebiedt [gedaagde sub 1] om binnen 5 werkdagen (zaterdag en zondag telt niet mee) na een daartoe strekkend verzoek van [eiser sub 1] mee te werken aan de wijziging van de bevoegdheid van [eiser sub 1] als bestuurder van [bedrijf 1] in het handelsregister, in die zin dat “gezamenlijk bevoegd” wordt gewijzigd in “zelfstandig bevoegd”,
5.10.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser sub 1] een dwangsom te betalen van € 5.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.9. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,-- is bereikt,
5.11.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om:
1. aan [eiser sub 2] een kopie te verstrekken van:
- het dwangbevel van 16 maart 2016 op grond waarvan door de
Belastingdienst ten laste van [gedaagde sub 2] op 8 maart 2019 beslag is gelegd
op de onverdeelde helft in het pand aan de [adres 3] en [nummer 2]
- de betekening van het dwangbevel van 6 maart 2019,
- de aanslag inkomstenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] waarvoor het
bovengenoemde beslag is gelegd,
2. [eiser sub 2] op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen met betrekking tot dit
beslag, waaronder schikkingsonderhandelingen met de Belastingdienst,
5.12.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiser sub 2] een dwangsom te betalen van € 500,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat hij niet/niet volledig aan de in 5.11. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,-- is bereikt,
5.13.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van
€ 2.038,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.14.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023. [11]

Voetnoten

1.Zie productie 7 bij dagvaarding
2.Zie productie 20 bij dagvaarding
3.Zie productie 18 bij dagvaarding
4.Zie productie Ah van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
5.Artikel 6 van de overnameovereenkomst luidt als volgt:
6.Artikel 10 van de overnameovereenkomst luidt als volgt:
7.Artikel 7 van de overnameovereenkomst luidt als volgt:
8.Artikel 13 van de overnameovereenkomst luidt als volgt:
9.Artikel 12 van de overnameovereenkomst luidt als volgt:
10.Zie artikelen 2:349a lid 2 en 3 BW en artikel 2:355 juncto artikel 2:356 sub b BW.
11.type: BvdG