Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
advocaat mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 20,
- de akte eisvermeerdering/verandering,
- de aanvullende producties 21 tot en met 37 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
1 december 2023 een vonnis komt.
2. Introductie van partijen
[eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] . [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn de bestuurders en aandeelhouders (ieder voor 50%) van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is enig bestuurster en aandeelhoudster van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ).
3.Waar gaat het kort geding over?
[bedrijf 2] . [eiser sub 1] heeft daarom een enquêteprocedure gestart bij de Ondernemingskamer. Die procedure is echter aangehouden, omdat partijen hebben geprobeerd om tot een oplossing te komen. [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben toen een overeenkomst gesloten genaamd “
Koopovereenkomst aandelen [bedrijf 1] b.v. en [bedrijf 2] b.v.” (hierna in navolging van partijen: de overnameovereenkomst). [1] Daarna is er echter een geschil ontstaan over de nakoming van deze overnameovereenkomst.
a. het bedrijfspand van [bedrijf 1] gelegen aan de aan de [adres 1] en
[nummer 1] , en [adres 2] te [vestigingsplaats] [2] , en
b. het aan [eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] samen in eigendom toebehorende bedrijfspand
met woning gelegen aan de [adres 3] en [nummer 2] te [vestigingsplaats] [3] .
Omdat [gedaagde sub 1] weigert om mee te werken, vordert [eiser sub 1] in dit kort geding dat
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden:
- veroordeeld tot nakoming van de verplichtingen uit de overnameovereenkomst
(vordering I van de gewijzigde eis)
- veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan:
a. de verkoop van de panden tegen een marktconforme prijs, welke prijs
door een beëdigd NVM makelaar wordt vastgesteld en met een marge van
10% naar boven en beneden kan worden bijgesteld,
b. de herfinanciering van de panden,
c. het uitkopen van [gedaagde sub 1]
(vordering II van de gewijzigde eis),
- verboden om zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen
en de operationele bedrijfsgegevens.
(vordering VII van de gewijzigde eis)
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen verder dat alle hiervoor genoemde vorderingen worden versterkt met een dwangsom, en vordering II ook met een vervangende machtiging op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) (vordering III van de gewijzigde eis).
3.3. Daarnaast gaat het in dit kort geding nog om nog drie andere geschilpunten.
In de meest recente versie van het handelsregister is vermeld dat [eiser sub 1] “gezamenlijk bevoegd” is om [bedrijf 1] te vertegenwoordigen. [eiser sub 1] stelt dat dit niet klopt en dat zij “zelfstandig bevoegd” is. Zij vordert daarom dat [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld om mee te werken aan wijziging van deze informatie in het handelsregister, versterkt met een dwangsom (vordering IV van de gewijzigde eis).
8 maart 2019 ten laste van [gedaagde sub 2] executoriaal beslag gelegd op de onverdeelde helft in het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] . Dit beslag is gelegd om een privéschuld op
[gedaagde sub 2] (inkomstenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ) te incasseren. Daarvoor is op
16 maart 2016 een dwangbevel uitgevaardigd. Dit dwangbevel is op 6 maart 2019 aan
[gedaagde sub 2] betekend. [4] [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dat hen inzicht wordt verleend in de omvang van de belastingschuld waarvoor het beslag is gelegd en de mogelijke schikkingsonderhandelingen met de Belastingdienst, en dat de aan de beslaglegging ten grondslag liggende stukken (zoals dwangbevel(en), exploten en overige documenten) worden verstrekt, versterkt met een dwangsom (vordering V van de gewijzigde eis).
3.3.3. Het derde geschilpunt ziet op de schorsing van [gedaagde sub 1] als bestuurder van [bedrijf 1] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden geschorst en worden verboden om [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in rechte te vertegenwoordigen (vordering VI van de gewijzigde eis).
4. De beoordeling
1. Wie is er aan de beurt om de ander uit te kopen; is dat [eiser sub 1] of [gedaagde sub 1] ?
2. Moet er in het kader van het uitkopen medewerking worden verleend aan de
verkoop van de panden aan de [straat 1] / [straat 2] en de [straat 3]
te [plaats] ?
Wie is er aan de beurt om de ander uit te kopen?4.2. Het is aannemelijk dat [eiser sub 1] aan de beurt is om [gedaagde sub 1] uit te kopen.
Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn de partijen tussen wie deze overeenkomst is gesloten.
[eiser sub 1] wordt in de overnameovereenkomst aangeduid als “de Verkoper” en [gedaagde sub 1] als “de Koper”.
4.4. Uitgangspunt van de overnameovereenkomst is dat [gedaagde sub 1] het recht heeft om de aandelen van [eiser sub 1] in het kapitaal van [bedrijf 1] te kopen voor een koopprijs van € 1.050.000,-- (artikel 2 van de overnameovereenkomst). [gedaagde sub 1] heeft daarvoor drie maanden de tijd. Deze termijn vangt aan op het moment dat de sleutels van het pand aan de [adres 3] - [nummer 2] te [plaats] aan [A] zijn afgegeven. (artikel 6 van de overname-overeenkomst [5] ). Als het [gedaagde sub 1] niet lukt om binnen de termijn de aandelen te kopen dan heeft [eiser sub 1] het recht de aandelen van [gedaagde sub 1] in het kapitaal van [bedrijf 1] te kopen voor een koopprijs van € 1.500.000,-- (artikel 10 van de overnameovereenkomst [6] ). Partijen zijn het over dit alles ook eens.
[gedaagde sub 1] stelt dat [eiser sub 1] in redelijkheid geen beroep kan doen op het verstreken zijn van de 3 maanden termijn en haar daarom nog een (redelijke) termijn moet gunnen om de aandelen van [eiser sub 1] te kopen. [gedaagde sub 1] voert daarvoor aan dat [eiser sub 1] [gedaagde sub 1] heeft belet om de aandelen van [eiser sub 1] te kunnen kopen door geen medewerking te verlenen bij het op orde krijgen van de administratie van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , wat een “zooitje” was. [eiser sub 1] was op grond van artikel 7 [7] en 13 [8] van de overnameovereenkomst wel verplicht om die medewerking te verlenen. [eiser sub 1] heeft slechts een grote hoeveelheid ongeopende post verstrekt en een computer waarvan de harde schijf gewist bleek te zijn. Ook kon [gedaagde sub 1] geen toegang krijgen tot de elektronische bankgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
De vraag is nu of [eiser sub 1] [gedaagde sub 1] in redelijkheid geen beroep kan doen op het verstreken zijn van de 3 maanden termijn en [gedaagde sub 1] daarom nog een (redelijke) termijn
moet gunnen. Het is aannemelijk dat deze vraag met “nee” moet worden beantwoord.
De overnameovereenkomst is door de gemachtigde van [gedaagde sub 1] ( [A] ) opgesteld en door [gedaagde sub 1] getekend. [gedaagde sub 1] moet toen zij de overeenkomst opstelde als (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben geweten dat de administratie niet op orde was en zoals zij het uitdrukt “een zooitje” was. Het is verder onvoldoende aannemelijk dat
[eiser sub 1] [gedaagde sub 1] heeft tegengewerkt bij het op orde krijgen van de administratie. [eiser sub 1] heeft dit gemotiveerd betwist, en [gedaagde sub 1] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die erop wijzen dat dit wel het geval is geweest.
de aandelen van [gedaagde sub 1] in het kapitaal van [bedrijf 1] te kopen voor een koopprijs van € 1.500.000,--. [gedaagde sub 1] moet daaraan haar medewerking verlenen. [gedaagde sub 1] heeft dit immers zelf met [eiser sub 1] afgesproken. Dit houdt onder andere in dat [gedaagde sub 1] moet meewerken aan de notariële overdracht van de aandelen aan [eiser sub 1] . Dat volgt ook uit wat daarover in artikel 7 van de overnameovereenkomst in relatie met artikel 10 van de overnameovereenkomst is bepaald.
a. de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] te [plaats] , en
b. de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden daarbij niet gevolgd in hun stelling dat van de verkoop is uitgesloten de onroerende zaak gelegen aan de [adres 4] . [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] hebben gemotiveerd gesteld dat het pand aan de [straat 1] / [straat 2] één groot bedrijfspand is. Zij hebben dat aan de hand van een foto inzichtelijk gemaakt (zie productie 25 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ).
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dit niet gemotiveerd weersproken. Zij hebben bovendien ook niet toegelicht waarom zou zijn afgesproken dat het gedeelte dat is gelegen aan de [adres 4] te [plaats] van de verkoop zou worden uitgezonderd. Zij hebben hun stelling dat dit zo zou zijn alleen gebaseerd op de tekst van de overnameovereenkomst. Dat in die tekst alleen [adres 1] is vermeld, en niet ook [adres 4] , is echter onvoldoende om te concluderen dat de [adres 4] niet zou worden verkocht. Het gaat hier om uitleg van de overeenkomst, en bij die uitleg gaat het niet alleen om de letterlijke tekst van de overeenkomst. Het gaat er om wat partijen over en weer redelijkerwijs mocht verwachten over wat er tussen hen is afgesproken (Haviltex-maatstaf). Daarvoor zijn alle omstandigheden van belang, zoals de omstandigheid dat het pand één pand is dat op meerdere adressen is gelegen. Verder is van belang dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet de stelling innemen dat het gedeelte van het pand dat gelegen is aan de [straat 2] niet mag worden verkocht, terwijl ook dit gedeelte niet in de overnameovereenkomst wordt genoemd.
a. de notaris en [A] volledige volmacht te verlenen om de panden te verkopen,
b. te zullen samenwerken met [eiser sub 1] om de verkoop van de panden mogelijk
te maken.
[eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] samen. [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn daarom niet bevoegd om dit pand te verkopen. De voorzieningenrechter gaat er gelet op de stellingen van partijen ervan uit dat [eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] zich aan artikel 12 van de overnameovereenkomst conformeren. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] moet meewerken aan de verkoop van het pand aan de [straat 3] . Op hem rusten ook de verplichtingen zoals vermeld in 4.10.
Zij zullen medewerking moeten verlenen aan:
a) de verkoop van het pand door een makelaar, waarbij de makelaar in de gelegenheid
moet worden gesteld om zijn werk te kunnen doen (zoals foto’s maken,
advertenties plaatsen, bezichtigingen houden),
b) het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het pand,
c) de levering van het pand.
De vorderingen die verband houden met het uitkopen nader bekeken4.13. De vorderingen in de gewijzigde eis zoals vermeld onder I, II, III en VII houden verband met het uitkopen.
Het gaat [eiser sub 1] erom dat zij aan de beurt is om [gedaagde sub 1] uit te kopen en dat daaraan medewerking wordt verleend. Onderdeel daarvan is dat er medewerking wordt verleend aan de verkoop van de panden aan de [straat 1] / [straat 2] en [straat 3] te [plaats] en dat er gedurende de uitkoopperiode van drie maanden zonder toestemming geen toegang is tot de panden en de bedrijfsgegevens. Dat is precies wat er in vordering II en VII wordt gevorderd.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben niet gemotiveerd gesteld wat daarvoor de juridische grondslag is. In de overnameovereenkomst gaat het niet om herfinanciering van de panden, maar om verkoop daarvan.
[gedaagde sub 2] om medewerking te verlenen aan:
a. de uitkoop van [gedaagde sub 1] ,
b. de verkoop van de panden aan de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] en
[adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
De vordering onder a is alleen tegen [gedaagde sub 1] toewijsbaar en wel in die zin dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] in de gelegenheid moet stellen om [gedaagde sub 1] uit te kopen en [eiser sub 1] daarvoor een periode van 3 maanden moet geven, welke termijn begint te lopen op het moment dat [gedaagde sub 1] de sleutels van de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] aan [eiser sub 1] heeft overhandigd. Dat is immers wat partijen in de overnameovereenkomst (artikel 10 in relatie met artikel 6) hebben afgesproken). De voorzieningenrechter ziet aanleiding om deze veroordeling met een dwangsom te versterken.
De vordering tegen [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat deze vordering is gegrond op de overnameovereenkomst en [gedaagde sub 2] daarbij geen partij is, en zich wat betreft het uitkopen van de aandelen daaraan ook niet heeft geconformeerd.
De vordering onder b wordt toegewezen op de in de beslissing te noemen manier. Daarbij geldt dat [gedaagde sub 1] medewerking moet verlenen aan de verkoop van het pand aan de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] te [plaats] en [gedaagde sub 2] medewerking moet verlenen aan de verkoop van het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vrijwillig hun medewerking zullen verlenen. Bovendien is er sprake van een verstoorde verhouding tussen partijen. Daarom is een prikkel tot nakoming van deze medewerkingsverplichting op zijn plaats. Die prikkel zal worden gegeven in de vorm dat dit vonnis in de plaatst treedt van de door hen benodigde medewerking/toestemming (vordering III van de gewijzigde eis). Dit betekent dat [eiser sub 1] / [eiser sub 2] de panden dan toch kunnen verkopen. Uiteraard met inachtneming van wat daarover in dit vonnis is vermeld. De daarnaast nog gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat daar gelet op de vervangende machtiging onvoldoende aanleiding voor is.
3 maanden zonder toestemming geen toegang heeft tot de panden aan de [straat 1] / [straat 2] en [straat 3] en de bedrijfsgegevens. Deze vordering wordt daarom in zoverre toegewezen. Dat wordt alleen gedaan voor zover de vordering tegen [gedaagde sub 1] is gericht. Die veroordeling wordt versterkt met een dwangsom.
De vordering tegen [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat de grondslag daarvoor niet is gebleken. [gedaagde sub 2] is geen partij bij de overnameovereenkomst.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser sub 1] als bestuurder van [bedrijf 1] zelfstandig bevoegd is. Vast staat dat in het handelsregister is vermeld dat [eiser sub 1] “gezamenlijk” bevoegd is. [eiser sub 1] heeft de medewerking van de andere bestuurder van [bedrijf 1] ofwel [gedaagde sub 1] nodig om dit te wijzigen.
De door [eiser sub 1] in dit verband gevorderde dwangsom wordt op de in de beslissing te noemen manier toegewezen. De voorzieningenrechter heeft niet de overtuiging gekregen dat [gedaagde sub 1] vrijwillig haar medewerking zal verlenen, en daarom is een prikkel om dit te doen in de vorm van een dwangsom op zijn plaats.
De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat [gedaagde sub 2] het niet in zijn macht heeft om de wijziging te bewerkstelligen. Alleen de medebestuurder van [bedrijf 1] heeft dat in haar macht en dat is [gedaagde sub 1] .
Het geschil over het verstrekken van stukken in verband met de beslaglegging door Belastingdienst4.18. De vordering van [eiser sub 2] zoals genoemd in V van de gewijzigde eis wordt toegewezen. [gedaagde sub 2] wordt geboden om de gevorderde stukken aan [eiser sub 2] te geven.
Het gaat hier om een privéschuld van [gedaagde sub 2] waarvoor de belastingdienst beslag heeft gelegd op de onverdeelde helft in het pand aan de [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] .
Dit beslagen pand is voor de helft eigendom van [eiser sub 2] . [eiser sub 2] heeft daarom een gerechtvaardigd belang om informatie te krijgen over dit beslag en dat hij een kopie krijgt van de op dit beslag betrekking hebbende stukken. Dit heeft immers gevolgen voor de verkoopopbrengst van het pand waarvan hij mede-eigenaar is. Deze informatie is anders dan
[gedaagde sub 2] meent niet gegeven met zijn producties Ah (proces-verbaal van beslaglegging) en Ai (een brief aan de belastingdienst met een verzoek om een betalingsregeling).
[gedaagde sub 2] zal nog een kopie moeten verstrekken van:
- het dwangbevel van 16 maart 2016 op grond waarvan het beslag is gelegd,
- de betekening van het dwangbevel van 6 maart 2019,
- de aanslag inkomstenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] waarvoor het beslag is
gelegd.
Verder zal [gedaagde sub 2] [eiser sub 2] op de hoogte moeten houden van alle ontwikkelingen met betrekking tot dit beslag.
De voorzieningenrechter heeft niet de overtuiging gekregen dat [gedaagde sub 2] vrijwillig zijn medewerking zal verlenen, en daarom is een dwangsom op zijn plaats.
De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1] wordt afgewezen, omdat [gedaagde sub 1] geen rol speelt in deze kwestie.
Het geschil over de schorsing4.19. Dan is nog aan de orde het geschil over het schorsen.
De schorsing van een bestuurder is op grond van de wet voorbehouden aan de Ondernemingskamer [10] . Schorsing is aan de orde als het door de Ondernemingskamer gelaste onderzoek wanbeleid door de betrokken bestuurder aan het licht heeft gebracht. De Ondernemingskamer kan ook voorafgaand aan een onderzoek, bij wege van een onmiddellijke voorziening, een bestuurder schorsen. Deze onmiddellijke voorziening kan slechts worden getroffen indien er naar het voorlopig oordeel van de Ondernemingskamer gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen.
Het is weliswaar mogelijk om vooruitlopend op de procedure bij de Ondernemingskamer een bestuurder van een vennootschap bij wijze van ordemaatregel te schorsen. Daarvoor is dan wel vereist dat er sprake is van een spoedeisend belang in die zin dat de beslissing van de Ondernemingskamer niet kan worden afgewacht. Ook als wordt aangenomen dat er daarvan in dit geval sprake is, kan dit [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet baten.
De voorzieningenrechter kan op grond van het gevoerde partijdebat niet beoordelen of er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken van [gedaagde sub 1] te twijfelen. Daarvoor is een nader onderzoek naar de feiten nodig, waarvoor in deze kort geding procedure geen plaats is.
Proceskosten4.21. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 110,03
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.079,00
- nakosten
€ 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)Totaal € 2.038,03
de [adres 1] en [nummer 1] / [adres 2] te [plaats] , welke medewerking inhoudt dat medewerking moet worden verleend aan:
a) de verkoop van het pand door een makelaar, waarbij de makelaar in de gelegenheid
moet worden gesteld om zijn werk te kunnen doen(zoals foto’s maken,
advertenties plaatsen, bezichtigingen houden),
b) het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het pand tegen een door
een NVM makelaar vastgestelde marktconforme koopprijs met 10% te verhogen of
te verlagen
c) de levering van het pand,
a) de verkoop van het pand door een makelaar, waarbij de makelaar in de gelegenheid
moet worden gesteld om zijn werk te kunnen doen(zoals foto’s maken,
advertenties plaatsen, bezichtigingen houden),
b) het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot het pand tegen een door
een NVM makelaar vastgestelde marktconforme koopprijs met 10% te verhogen of
te verlagen
c) de levering van het pand,
a. het pand aan de [straat 1] / [straat 2] en [adres 3] en [nummer 2] te [plaats] ,
b. de bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens,
1. aan [eiser sub 2] een kopie te verstrekken van:
- het dwangbevel van 16 maart 2016 op grond waarvan door de
Belastingdienst ten laste van [gedaagde sub 2] op 8 maart 2019 beslag is gelegd
op de onverdeelde helft in het pand aan de [adres 3] en [nummer 2]
- de betekening van het dwangbevel van 6 maart 2019,
- de aanslag inkomstenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] waarvoor het
bovengenoemde beslag is gelegd,
2. [eiser sub 2] op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen met betrekking tot dit
beslag, waaronder schikkingsonderhandelingen met de Belastingdienst,
€ 2.038,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,