In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen forensenbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd door de gemeente Ameland voor de jaren 2019 en 2020. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag opgelegd voor het jaar 2019 van € 107.362,50 en voor het jaar 2020 van € 226,68. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslagen. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 19 december 2023 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat er geen anticumulatiebepaling in de verordening voor forensenbelasting was opgenomen, en dat er geen toeristenbelasting was geheven. Belanghebbende stelde dat hij niet had ingestemd met de wijze van formaliseren van de aanslag, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat belanghebbende had ingestemd met de verlegging van de heffing.
Het Hof verklaarde het hoger beroep inzake de aanslag forensenbelasting 2019 gegrond en verminderde de aanslag tot € 107.055,75. Het hoger beroep inzake de aanslag forensenbelasting 2020 werd ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 4.120 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.