ECLI:NL:GHARL:2020:2285

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
19/01075
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de heffing van forensenbelasting door de gemeente Midden-Drenthe

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de heffing van forensenbelasting door de gemeente Midden-Drenthe heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar legde aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de forensenbelasting op, terwijl er geen toeristenbelasting was geheven. Belanghebbende, eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning, stelde dat hij recht had op vrijstelling van forensenbelasting omdat hij meende dat de door hem betaalde parkbijdrage een vergoeding voor verblijf inhield, wat volgens hem de heffing van toeristenbelasting rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de vrijstelling voor forensenbelasting niet van toepassing was, omdat er geen toeristenbelasting was geheven. De heffingsambtenaar betwistte de stelling van belanghebbende dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien in andere gevallen van gebruikers van chalets en stacaravans wel toeristenbelasting was geheven. Het hof oordeelde dat de voorwaarden voor de vrijstelling niet waren vervuld en dat er geen sprake was van gelijke gevallen, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opging.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01075
uitspraakdatum:
16 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2019, nummer LEE 19/96, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Midden-Drenthe(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning met ondergrond aan de [a-straat 1] te [A] (de woning). De woning ligt op een bungalowpark. Belanghebbende heeft geen hoofdverblijf in de gemeente Midden-Drenthe. De woning wordt niet verhuurd. Belanghebbende hield de woning in 2018 op meer dan 90 dagen beschikbaar voor zich en zijn gezinsleden. Hij betaalt een zogeheten parkbijdrage. Door de heffingsambtenaar is van belanghebbende voor het belastingjaar 2018 voor het houden van verblijf met overnachting in de woning geen toeristenbelasting geheven.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de in de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2018 van de gemeente Midden-Drenthe (hierna: de Verordening) opgenomen vrijstelling voor gevallen waarin ter zake van het verblijf ook toeristenbelasting wordt geheven in het onderhavige geval van toepassing is, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de heffingsambtenaar ontkennend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat in de door hem betaalde parkbijdrage een vergoeding is begrepen om daar te mogen verblijven, dat daarom is voldaan aan het belastbare feit voor de heffing van toeristenbelasting en dat op die grond de vrijstelling voor de forensenbelasting van toepassing is. Subsidiair voert hij aan dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien aan gebruikers van chalets en stacaravans, staande en gelegen op gehuurde grond in een ander recreatiepark in de gemeente Midden-Drenthe geen aanslagen in de forensenbelasting, maar aanslagen in de toeristenbelasting worden opgelegd.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 3, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat de belasting niet wordt geheven als de belastingplichtige en zijn gezin verblijf houden in de voor zich en zijn gezin beschikbaar gehouden gemeubileerde woning en er ter zake van dit verblijf ook toeristenbelasting wordt geheven overeenkomstig de verordening toeristenbelasting.
4.2.
Artikel 1 van de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2018 luidt als volgt:
„Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van een verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.”.
4.3.
Met de in artikel 3, tweede lid, van de Verordening opgenomen anticumulatiebepaling wordt beoogd te bewerkstelligen dat ter zake van het verblijf van een belastingplichtige hetzij toeristenbelasting, hetzij forensenbelasting wordt geheven, doch niet beide belastingen. Dat wordt bereikt doordat geen forensenbelasting wordt geheven als ter zake van het verblijf toeristenbelasting wordt geheven. Daarbij is niet van belang of toeristenbelasting had kunnen worden geheven, doch of deze feitelijk is geheven.
4.4.
Vaststaat dat van belanghebbende voor het belastingjaar 2018 voor het houden van verblijf met overnachting in de woning geen toeristenbelasting is geheven. Daarmee is aan de voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling voor de forensenbelasting niet voldaan.
4.5.
Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij geen beroep doet op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving.
4.6.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur is sprake als een juiste wetstoepassing in andere, aan dat van de belanghebbende zowel feitelijk als rechtens gelijke, gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, en bovendien gehandeld is met het oogmerk van begunstiging, of onder toepassing van een begunstigend beleid, of indien die onjuiste wetstoepassing in een meerderheid van die gevallen heeft plaatsgevonden.
4.7.
In de door belanghebbende aangedragen gevallen van gebruikers van chalets en stacaravans, staande en gelegen op gehuurde grond in een ander recreatiepark in de gemeente Midden-Drenthe, zijn aanslagen in de toeristenbelasting opgelegd. Reeds daarom kan niet worden gesproken van zowel feitelijk als rechtens gelijke gevallen. Of die aanslagen terecht zijn opgelegd, is in dit geschil niet aan de orde. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit reeds hierop af.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
16 maart 2020in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 maart 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.