ECLI:NL:GHARL:2023:9923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
21-003048-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens rijden onder invloed van drugs met betrekking tot de waarborgen van bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van het besturen van een bromfiets onder invloed van drugs, specifiek cannabis en amfetamine, op 12 februari 2020. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft de zaak onderzocht op zittingen op 18 november 2022 en 8 november 2023. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat niet voldaan zou zijn aan de strikte waarborgen voor bloedonderzoek zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.

Het hof oordeelde dat de waarborgen zijn nageleefd, aangezien het bloedmonster binnen een redelijke termijn naar een geaccrediteerd laboratorium was verzonden. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan het tenlastegelegde feit en vernietigde het vonnis van de politierechter. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de schending van de redelijke termijn van berechting en het tijdsverloop sinds het plegen van het feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003048-21
Uitspraak d.d.: 22 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 1 juli 2021 met parketnummer 96-197052-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [woonplaats en adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 november 2022 en 8 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis d.d. 1 juli 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, te betalen in termijnen van 10 maanden van € 50,00, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] een voertuig, te weten een tweewielige bromfiets heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis en/of amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 15 microgram THC per liter bloed en/of 200 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , aangevoerd dat niet is voldaan aan de strikte waarborg van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, omdat het dossier geen informatie bevat over de wijze waarop het bloed van verdachte na afname is bewaard en vervoerd. Als gevolg daarvan kan het bloedonderzoek niet voor bewijs worden gebezigd.
Oordeel van het hof
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8, lid vijf, van de Wegenverkeerswet 1994, moet kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, lid 1, aanhef en onder d, (oud) van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), dat inhoudt dat na de bloedafname de buisjes bloed
zo spoedig mogelijknaar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit worden toegezonden. [2]
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 4 maart 2020 blijkt dat op woensdag 12 februari 2020 om 20:48 uur bij verdachte bloed is afgenomen nadat het vermoeden was ontstaan dat hij onder invloed van drugs een bromfiets had bestuurd. De bloedmonsters zijn voorts door verbalisant [verbalisant] overeenkomstig het bepaalde in het Besluit gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, en naar het [ziekenhuis] verzonden. Blijkens het ‘Rapport drugs in het verkeer’ d.d. 26 februari 2020 heeft voornoemd ziekenhuis de bloedmonsters van verdachte op maandag 17 februari 2020 in ontvangst genomen.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat het tijdsverloop vanaf het moment van bloedafname tot het moment van ontvangst vijf dagen bedraagt, waarvan drie werkdagen. Dit (beperkte) tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof, bezien in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad ten tijde van het tenlastegelegde, worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’ als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d (oud) van het Besluit. Derhalve is voldaan aan de strikte waarborg en kunnen de onderzoeksresultaten voor bewijs worden gebezigd.
Anders dan de raadsman stelt, behoeft het hof enkel concrete vaststellingen te doen over de wijze van bewaren van het bloed na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium, als het hof die wijze van bewaren betrekt bij het oordeel of sprake is van het ‘zo spoedig mogelijk’ bezorgen van het buisje of de buisjes met bloed, als bedoeld in artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, (oud) Besluit. [3] Nu van een dergelijke situatie niet is gebleken, dient het verweer van de raadsman te worden verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 februari 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een tweewielige bromfiets heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis en amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 15 microgram THC per liter bloed en 200 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een bromfiets op de openbare weg onder invloed van cannabis en amfetamine, zijnde middelen waardoor de rijvaardigheid wordt verminderd. Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 oktober 2023, is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is geschonden. Namens verdachte is op 2 juli 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 22 november 2023 arrest wijst. De redelijke termijn is hierdoor in hoger beroep met ruim vier maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Het hof constateert verder dat er ook los van de schending van de redelijke termijn sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop sinds het plegen van het bewezenverklaarde feit. Gelet op bedoelde schending, het tijdsverloop en de vordering van de advocaat-generaal zal het hof, alles afwegende, aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 22 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567.
2.Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:2020:1684.
3.HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1853 en